Met een titel als Oliver Twist en een auteur als Charles
Dickens heb ik u natuurlijk niet erg lang in de waan gelaten dat ik
voor de verandering misschien eens een recent uitgegeven boek heb
besproken, maar ondanks dat heb ik dit uit 1837 tot 1839 (het
verscheen als serie in het maandblad Bentley’s Miscellany)
daterende verhaal niet eerder gelezen dan een paar weken terug
(d.w.z. een paar weken voor ik deze bespreking schreef en een paar
maanden voor u die ten vroegste kan lezen, want ik heb weer een
voorraadje aan besprekingen liggen). En nu ik het boek dan
uiteindelijk lees, is dat niet eens in zijn oorspronkelijke vorm.
Niet alleen omdat ik het niet in het Engels gelezen heb, al is het
door Dickens gebezigde Engels volgens vertaler Ed Franck nog steeds
“modern en springlevend”, maar ook omdat diezelfde vertaler –
zoals ongetwijfeld nogal wat anderen vóór hem – het boek bewerkt
heeft. Bewerkt en vooral ingekort, iets waartegen je als dode auteur
helaas niets meer vermag: “Niet dat het boek geen inkortingen
verdraagt: te lang uitgesponnen scènes of beschrijvingen,
overgangshoofdstukken die weinig of niets aan het verhaal of de sfeer
toevoegen, opvulscènes die de spanningsboog breken, te losse
verhaaldraadjes, randfiguren die even opduiken maar het verhaal niet
helpen dragen, moralistische beschouwingen van een half blad of meer…
gelegenheid genoeg om het snoeimes te hanteren.” Maar… “het
snoeien moet zeer zorgvuldig gebeuren: als je alleen de naakte stam
overhoudt, heet de boom niet meer ‘Dickens’.” Wat toch
eigenaardig pretentieus is. Je gaat in andermans werk hakken, terwijl
de schrijver van dat werk zich niet meer kan verweren of minstens
zeggen dat je dat niet mag en gaat dat ook nog doen met de pretentie
dat je wel weet wat zijn werk tot zijn werk maakt. Dat al die
uitweidingen en dergelijke meer toch óók Dickens zijn, want niet
geschreven door een andere auteur dan Dickens, negeer je omdat die
dingen je niet liggen. “Oliver Twist inkorten tot een boek van
pakweg honderd bladzijden – zoals zo vaak is gebeurd – is onzin”,
aldus Franck, maar een manuscript van 474 pagina’s (wat in sommige
edities resulteerde in meer dan zeshonderd gedrukte pagina’s)
inkorten tot een boek van nog geen honderdvijfig bladzijden (da’s
het aantal dat de door mij besproken uitgave bij Het Laatste
Nieuws telt) is wél okee? Goed, da’s vijftig bladzijden en dus
vijftig procent méér dan die “onzin”, maar in feite heb je
daarmee als vertaler/bewerker niet meer recht gedaan aan Dickens,
alleen gezegd dat die andere bewerkers slechte beenhouwers waren.
Nu goed, ik zal daar niet langer moeilijk over doen, negen kansen op tien zou ik, als het boek niét bewerkt was geweest, zelf in mijn bespreking hebben geschreven dat het nogal langdradig was, op zijn minst bij momenten. Maar dan zou ik dat gezegd hebben over het boek van Dickens, terwijl ik nu eigenlijk het boek van Dickens én Franck aan het bespreken ben. Een boek dat dan wel niét langdradig is, zelfs niet bij momenten, maar nog alleen lijkt samen te hangen van alle clichés van het genre, d.w.z. het genre over arme weeskindjes, gemeen plebs, goedige rijkaards, en de relaties tussen die drie groepen. Misschien was Dickens wel de eerste die over dat onderwerp schreef (Victor Hugo, bijvoorbeeld, begon pas in 1842 aan Les Misérables, dat als een klassieker in min of meer hetzelfde genre mag beschouwd worden), maar de feiten zijn de feiten: Oliver Twist is zo spannend als een onderbroek waar de rekker uit is (de titel van een hoofdstuk – bijvoorbeeld Een geheimzinnig persoon duikt op, een schaduw verdwijnt - is soms al voldoende om het hele hoofdstuk verder over te slaan) en als moraalles ook zo gedateerd als die onderbroek snel na de ontdekking van genoemd euvel zal zijn. En dat al van bij hoofdstuk één: “De oude katoenen kleertjes, vergeeld door het gebruik, drukten meteen een stempel op de baby, een gestichtskind. Een verschoppeling, voorbestemd om half te verhongeren, slaag te krijgen en afgesnauwd te worden. En iedereen zou met kille ogen toekijken, iedereen had genoeg aan zijn eigen leed.”
Eigenlijk zijn de enige stukken waar je wat plezier aan beleeft als lezer degene waarin Dickens opvallend sarcastisch wordt, het soort stukken die – ik grijp even terug naar hetzelfde voorbeeld – ook de sterkte uitmaken van de musical rond Les Misérables (vergelijk het schitterende Master of the House met het tranen- en blarentrekkende There is a Castle on a Cloud), stukken als deze: “Juffrouw Mann was een zeer verstandige vrouw. Ze wist wat goed was voor de kinderen, en nog beter wat voordelig was voor haar geldbeurs. ‘Met te veel eten overlaad je hun maag, en met te veel kleren kunnen ze niet vlot bewegen,’ zei ze altijd. Ach ja, soms ging er wel een kind dood van honger of kou. Soms viel er eentje in het vuur, of stikte per ongeluk onder een deken. Of een kind versmachtte, omdat juffrouw Mann bij het omkeren van de matras ‘niet had gemerkt dat de arme dreumes nog in bed lag’. Ooit was er zelfs een kind door een wasbeurt met te heet water overleden – maar wasbeurten kwamen zelden voor. Soms stelde het gerecht een onderzoek in, met lastige vragen; ook protesteerden brave parochianen wel eens tegen het hoge sterftecijfer. Maar de armendokter verklaarde altijd dat hij het lijkje open had gesneden, en er niets verdachts in had gevonden – wat ook moeilijk kon, zo weinig kregen de kinderen te eten.” Of: “En in hun grote wijsheid werkten ze nieuwe voorschriften uit. Daardoor konden alle armen voortaan vrij kiezen tussen een langzame hongerdood in het armenhuis, of een snelle erbuiten. In het begin zou de rekening van de begrafenisondernemer wel hoog oplopen, maar daarna zou het aantal inwoners van het armenhuis zo sterk slinken als hun ribbenkasten.” Maar da’s dus niet het soort passages waar Oliver Twist van aan mekaar hangt, zelfs niet in deze bewerkte versie, en ook de kwaadaardige personages halen nauwelijks meer dan het niveau van Meester Kwel uit de verhaaltjes rond Billie Turf.
Enfin, Oliver Twist ís natuurlijk een klassieker, maar veel meer redenen om het verhaal ook effectief te lezen, kan ik u helaas niet geven.
Björn Roose
Nu goed, ik zal daar niet langer moeilijk over doen, negen kansen op tien zou ik, als het boek niét bewerkt was geweest, zelf in mijn bespreking hebben geschreven dat het nogal langdradig was, op zijn minst bij momenten. Maar dan zou ik dat gezegd hebben over het boek van Dickens, terwijl ik nu eigenlijk het boek van Dickens én Franck aan het bespreken ben. Een boek dat dan wel niét langdradig is, zelfs niet bij momenten, maar nog alleen lijkt samen te hangen van alle clichés van het genre, d.w.z. het genre over arme weeskindjes, gemeen plebs, goedige rijkaards, en de relaties tussen die drie groepen. Misschien was Dickens wel de eerste die over dat onderwerp schreef (Victor Hugo, bijvoorbeeld, begon pas in 1842 aan Les Misérables, dat als een klassieker in min of meer hetzelfde genre mag beschouwd worden), maar de feiten zijn de feiten: Oliver Twist is zo spannend als een onderbroek waar de rekker uit is (de titel van een hoofdstuk – bijvoorbeeld Een geheimzinnig persoon duikt op, een schaduw verdwijnt - is soms al voldoende om het hele hoofdstuk verder over te slaan) en als moraalles ook zo gedateerd als die onderbroek snel na de ontdekking van genoemd euvel zal zijn. En dat al van bij hoofdstuk één: “De oude katoenen kleertjes, vergeeld door het gebruik, drukten meteen een stempel op de baby, een gestichtskind. Een verschoppeling, voorbestemd om half te verhongeren, slaag te krijgen en afgesnauwd te worden. En iedereen zou met kille ogen toekijken, iedereen had genoeg aan zijn eigen leed.”
Eigenlijk zijn de enige stukken waar je wat plezier aan beleeft als lezer degene waarin Dickens opvallend sarcastisch wordt, het soort stukken die – ik grijp even terug naar hetzelfde voorbeeld – ook de sterkte uitmaken van de musical rond Les Misérables (vergelijk het schitterende Master of the House met het tranen- en blarentrekkende There is a Castle on a Cloud), stukken als deze: “Juffrouw Mann was een zeer verstandige vrouw. Ze wist wat goed was voor de kinderen, en nog beter wat voordelig was voor haar geldbeurs. ‘Met te veel eten overlaad je hun maag, en met te veel kleren kunnen ze niet vlot bewegen,’ zei ze altijd. Ach ja, soms ging er wel een kind dood van honger of kou. Soms viel er eentje in het vuur, of stikte per ongeluk onder een deken. Of een kind versmachtte, omdat juffrouw Mann bij het omkeren van de matras ‘niet had gemerkt dat de arme dreumes nog in bed lag’. Ooit was er zelfs een kind door een wasbeurt met te heet water overleden – maar wasbeurten kwamen zelden voor. Soms stelde het gerecht een onderzoek in, met lastige vragen; ook protesteerden brave parochianen wel eens tegen het hoge sterftecijfer. Maar de armendokter verklaarde altijd dat hij het lijkje open had gesneden, en er niets verdachts in had gevonden – wat ook moeilijk kon, zo weinig kregen de kinderen te eten.” Of: “En in hun grote wijsheid werkten ze nieuwe voorschriften uit. Daardoor konden alle armen voortaan vrij kiezen tussen een langzame hongerdood in het armenhuis, of een snelle erbuiten. In het begin zou de rekening van de begrafenisondernemer wel hoog oplopen, maar daarna zou het aantal inwoners van het armenhuis zo sterk slinken als hun ribbenkasten.” Maar da’s dus niet het soort passages waar Oliver Twist van aan mekaar hangt, zelfs niet in deze bewerkte versie, en ook de kwaadaardige personages halen nauwelijks meer dan het niveau van Meester Kwel uit de verhaaltjes rond Billie Turf.
Enfin, Oliver Twist ís natuurlijk een klassieker, maar veel meer redenen om het verhaal ook effectief te lezen, kan ik u helaas niet geven.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !