Moet ik na mijn besprekingen van De spiegel van
Mercurius,
Peplos,
Met angst en beven,
Zwavelzuur,
en De hongerheldin nog zeggen dat ik eigenlijk niet verwacht ooit iets ‘slecht’ van
Amélie Nothomb te lezen? Of iets lang? Of iets waarvan je toch wel
de behoefte voelt het af en toe weg te leggen? Of iets dat niet goed
vertaald is? Ik denk het niet. Antichrista, zoals de meeste
(elk?) van Nothombs boeken in het Nederlands vertaald door Marijke
Arijs, en bij Manteau/De Bezige Bij verschenen in 2004, telt
dus zo’n honderdvijfentwintig bladzijden en sinds ik het gelezen
heb weer een contente lezer méér. En dat terwijl ik het boek
op basis van de beschrijving op de achterflap nooit zou gekocht
hebben: “Amélie Nothomb [neemt] ons mee naar een van haar
lievelingsthema’s bij uitstek: de vriendschap tussen twee
jongvolwassenen. Wat begint als een veelbelovende vriendschap tussen
de timide enigszins kleurloze zestienjarige Blanche en de exuberante
zelfbewuste Christa, verandert al snel in een uitputtende strijd
waarin Christa vastbesloten lijkt Blanche te vernederen en te
domineren. Blanche wordt heen en weer geslingerd tussen gevoelens van
haat en bewondering, teleurstelling en minachting. De intrigante
Christa drijft zelfs een wig tussen Blanche en haar ouders. Op het
dieptepunt van haar ellende besluit de anders zo verlegen Blanche te
handelen en haar kwelgeest te overrompelen.”
Niet dat zulks niet interessant kan zijn, maar het is simpelweg niet het soort verhaal waar ik op uit ben. Tenzij het van een schrijfster als Amélie Nothomb is dus. Die weet kennelijk van zo’n beetje álles goud te maken, “hoe onwaarschijnlijk de intriges van Amélie ook lijken en hoe verwonderend haar dialogen ook mogen zijn”, dixit nog eens de auteur van de achterflap. Kortom, zelfs al schreef Nothomb over mijn eigen saaie leventje, een leventje dat ik elke dag meemaak en van binnen en van buiten ken, dan zou ze er nog iets van weten te maken dat ik zou willen lezen. Nothomb lees je – ik in ieder geval – immers om haar stijl alleen al: “Ze liet zich op mijn bed vallen, zodat ik het met de stretcher moest stellen. Ik had me weliswaar voorgenomen mijn bed aan haar af te staan, maar vond het niet prettig dat ze het voortouw nam. Meteen daarop schaamde ik me over die verwerpelijke gedachten.” Dat líjkt niet veel voor te stellen als stijl, maar het leest verdomd, tsja, lekker. Niet dat ik elke dag boeken in die stijl wil lezen, dat niet, maar de uitgepuurdheid, het droge, het tot zijn essentie gereduceerd zijn van elke zin zorgt voor exact het tempo dat nodig is om élk van de ‘werkjes’ van Nothomb aan sneltempo te lezen en elk van die ‘werkjes’ wordt er daarmee een waarvan je het na lezing spijtig vindt dat het ‘voorbij’ is. Zelfs al is de hoofdpersoon werkelijk een zestienjarig meisje: “Ik was zestien. Ik bezat niets, materiële goederen noch geestelijk welzijn. Ik had vriend noch vrijer en had nog niets meegemaakt. Ik had geen benul. Ik wist niet zeker of ik wel een ziel bezat. Mijn lichaam was alles wat ik had.” “En dan ging het alleen nog maar over de liefde tussen minnaars. Op mijn zestiende was het niet zo vreemd dat ik die nog niet had leren kennen. Helaas, dat verwachtte ik ook niet. Kon ik maar een liefde beleven, in welke vorm dan ook! Mijn ouders koesterden voor mij alleen maar genegenheid en ik kwam er stilaan achter hoe precair die was. Kennelijk hoefde er maar een aantrekkelijk meisje over de vloer te komen om me in hun hart tot vijfde wiel aan de wagen te degraderen. De hele nacht lag ik te piekeren: had er ooit iemand van mij gehouden?”
Een bakvis dus, dat hoofdpersonage, maar het is niet alleen maar omwille van de “ik” dat je de indruk krijgt dat Nothomb in haar eigen jeugdherinneringen is gaan graven. De bakvis lijkt namelijk qua karakter zo sterk op vele van haar andere personages, ook de (min of meer) autobiografische, dat je daar niet naast kan kijken: “Op de muren werden gezichten ontrold van individuen van wie de populariteit me tot dan toe gelukkig ontgaan was, maar waar ik voortaan mee zou moeten leren leven. Ik nam me voor hun namen te vergeten.” “Ik belde nog eens en zag een vaalblonde dikkerd verschijnen die op een halfwassen zwijn leek. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ik, ‘ik zou Detlev willen spreken.’ ‘Dat ben ik.’ Ik viel bijna achterover. ‘Weet je dat wel zeker?’ ‘Ik dacht van wel.’ ‘Is Christa hier?’ ‘Nee, ze is thuis.’ Hij was het dus echt? Het was om je dood te lachen. Ik deed mijn best om niets te laten merken.” Ofwel ís dat Nothomb, ofwel is dat haar favoriete soort personage, maar dat het er zelfs in het geval van Blanche uitkomt, is in ieder geval opvallend. En het doet me goesting krijgen om snel weer naar een ander boek van Nothomb te grijpen. Iets waartoe ik, met de huidige stand van zaken in mijn boekenkasten, maar elf keer de kans meer heb, en dat ik dus beter niet kan overhaasten.
Björn Roose
Niet dat zulks niet interessant kan zijn, maar het is simpelweg niet het soort verhaal waar ik op uit ben. Tenzij het van een schrijfster als Amélie Nothomb is dus. Die weet kennelijk van zo’n beetje álles goud te maken, “hoe onwaarschijnlijk de intriges van Amélie ook lijken en hoe verwonderend haar dialogen ook mogen zijn”, dixit nog eens de auteur van de achterflap. Kortom, zelfs al schreef Nothomb over mijn eigen saaie leventje, een leventje dat ik elke dag meemaak en van binnen en van buiten ken, dan zou ze er nog iets van weten te maken dat ik zou willen lezen. Nothomb lees je – ik in ieder geval – immers om haar stijl alleen al: “Ze liet zich op mijn bed vallen, zodat ik het met de stretcher moest stellen. Ik had me weliswaar voorgenomen mijn bed aan haar af te staan, maar vond het niet prettig dat ze het voortouw nam. Meteen daarop schaamde ik me over die verwerpelijke gedachten.” Dat líjkt niet veel voor te stellen als stijl, maar het leest verdomd, tsja, lekker. Niet dat ik elke dag boeken in die stijl wil lezen, dat niet, maar de uitgepuurdheid, het droge, het tot zijn essentie gereduceerd zijn van elke zin zorgt voor exact het tempo dat nodig is om élk van de ‘werkjes’ van Nothomb aan sneltempo te lezen en elk van die ‘werkjes’ wordt er daarmee een waarvan je het na lezing spijtig vindt dat het ‘voorbij’ is. Zelfs al is de hoofdpersoon werkelijk een zestienjarig meisje: “Ik was zestien. Ik bezat niets, materiële goederen noch geestelijk welzijn. Ik had vriend noch vrijer en had nog niets meegemaakt. Ik had geen benul. Ik wist niet zeker of ik wel een ziel bezat. Mijn lichaam was alles wat ik had.” “En dan ging het alleen nog maar over de liefde tussen minnaars. Op mijn zestiende was het niet zo vreemd dat ik die nog niet had leren kennen. Helaas, dat verwachtte ik ook niet. Kon ik maar een liefde beleven, in welke vorm dan ook! Mijn ouders koesterden voor mij alleen maar genegenheid en ik kwam er stilaan achter hoe precair die was. Kennelijk hoefde er maar een aantrekkelijk meisje over de vloer te komen om me in hun hart tot vijfde wiel aan de wagen te degraderen. De hele nacht lag ik te piekeren: had er ooit iemand van mij gehouden?”
Een bakvis dus, dat hoofdpersonage, maar het is niet alleen maar omwille van de “ik” dat je de indruk krijgt dat Nothomb in haar eigen jeugdherinneringen is gaan graven. De bakvis lijkt namelijk qua karakter zo sterk op vele van haar andere personages, ook de (min of meer) autobiografische, dat je daar niet naast kan kijken: “Op de muren werden gezichten ontrold van individuen van wie de populariteit me tot dan toe gelukkig ontgaan was, maar waar ik voortaan mee zou moeten leren leven. Ik nam me voor hun namen te vergeten.” “Ik belde nog eens en zag een vaalblonde dikkerd verschijnen die op een halfwassen zwijn leek. ‘Neem me niet kwalijk,’ zei ik, ‘ik zou Detlev willen spreken.’ ‘Dat ben ik.’ Ik viel bijna achterover. ‘Weet je dat wel zeker?’ ‘Ik dacht van wel.’ ‘Is Christa hier?’ ‘Nee, ze is thuis.’ Hij was het dus echt? Het was om je dood te lachen. Ik deed mijn best om niets te laten merken.” Ofwel ís dat Nothomb, ofwel is dat haar favoriete soort personage, maar dat het er zelfs in het geval van Blanche uitkomt, is in ieder geval opvallend. En het doet me goesting krijgen om snel weer naar een ander boek van Nothomb te grijpen. Iets waartoe ik, met de huidige stand van zaken in mijn boekenkasten, maar elf keer de kans meer heb, en dat ik dus beter niet kan overhaasten.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !