De Kleine Prins, gepubliceerd in 1943, door piloot en auteur de Saint-Exupéry geschreven op een hotelkamer in New York en niet ergens na een ongewilde landing in de Sahara, zoal je op basis van het boek zou kunnen denken, het vaakst vertaalde boek uit de Franse literatuur, is op het eerste zicht een kinderboek, zal ook wel door kinderen kunnen gelezen worden, maar is eigenlijk een filosofisch traktaat, een moraalles die slechts als dusdanig vermomd is. De naamloze gestrande piloot ontmoet in de woestijn een kleine jongen, schijnbaar afkomstig van een andere planeet, die op een soort rondreis langs verschillende werelden is, en aan de piloot (die zichzelf eerder óók gepresenteerd heeft als een kleine jongen) begint te vertellen over wat hij op die rondreis heeft gezien. Allemaal eigenaardigheden van onze soort, verzameld in een aantal archetypische figuren, een koning, een ijdeltuit, een zatlap, een zakenman, een bijzonder wetsgetrouwe lantaarnopsteker, een boekengeleerde, en ten slotte de enorme verzameling daarvan die de Aarde wel is: “Zij telt honderd en elf koningen (waaronder niet te vergeten de negerkoningen), zevenduizend aardrijkskundigen, negenhonderdduizend zakenmensen, zeven en een half millioen dronkaards, driehonderd elf miljoen ijdeltuiten, dat is dus ongeveer twee milliard grote mensen”.
Wie een beetje zijn best doet, kan zich bij elk van die mensentypes wel wat commentaar inbeelden (bij andere mensentypes ongetwijfeld ook), maar het is dus de kinderlijke naïviteit, de dromerigheid van de Kleine Prins, de weemoed ook die dit amper zeventig bladzijden tellende verhaal (inclusief, minstens in de uit 1963 daterende pocketuitgave bij Ad. Donker in Rotterdam, een aantal illustraties van de auteur zelf, illustraties die minstens even bekend zijn als de tekst zelf) zo – tsja, ik heb er geen ander woord voor – mooi maakt.
“Kinderen moeten veel geduld hebben met de grote mensen”, heet het op pagina
15, en “Ik had het juist erg druk met het losschroeven van een bout
in de motor, die te stijf was aangedraaid”, op pagina 21, maar het
oponthoud van de piloot in de woestijn – niet zomaar in de woestijn
uiteraard, want uitgerekend dat is een landschap, sterker nog dan de
poeszta zou ik zeggen, dat iemand zonder veel omwegen toelaat
zichzelf te vergeten en zijn gedachten te laten afdwalen – duurt
net lang genoeg om het einde van het verhaal van de Kleine Prins en
het ‘verdwijnen’ van de Kleine Prins zelf mee te maken. Een
‘verdwijnen’ dat quasi onvermijdelijk wordt als de Kleine Prins
uiteindelijk ook geconfronteerd wordt met dingen die hij dacht te
kennen vóór hij zijn planeet verliet: “En hij was heel
ongelukkig. Zijn bloem had hem verteld dat ze enig in haar soort was
in het heelal. En nu stonden er vijfduizend, precies dezelfde, in één
enkele tuin. ‘Wat zou ze zich ergeren, dacht hij, als ze dat zag.
Ze zou geweldig gaan hoesten en net doen of ze dood ging, om haar
figuur te redden. En ik zou wel moeten doen alsof ik haar verzorgde –
want anders was ze in staat om echt te sterven, alleen om mij ook een
figuur te laten slaan.’ En toen dacht hij nog: ‘Ik vond mezelf
nog wel zo rijk met die ene bloem, en het is maar een doodgewone
roos. Die roos en mijn drie vulkanen die niet hoger roken dan mijn
knie en waarvan er een misschien voor goed is uitgedoofd – met dat
al ben ik toch niet zo’n geweldige prins…’ En hij ging in het
gras liggen en huilde.” Wat verder tot de commentaar van de piloot
leidt: “‘Wat me zo aangrijpt bij die kleine slapende prins, is
zijn trouw aan een bloem, het beeld van een roos, dat binnenin hem
straalt, zelfs in zijn slaap – als de vlam van een lamp…’ En ik
vond hem nog brozer. Lampen moeten goed beschut worden: één
windvlaag kan ze uitwaaien…”
Ik weet niet of Mik Babylon, van 1965 tot 1977 parlementslid voor de
Volksunie en vanwege zijn – terechte – hardhoofdigheid
uiteindelijk uit die partij gezet, ook zo van dit boekje genoten
heeft, maar hij schreef er wel een boodschap aan zichzelf
(ondertekend met “Ikke”) in: “Met de wens dat het schaap mijn
bloem niet zou opeten.” Geef toe, zelfs als het boekje niet zo mooi
zou zijn, zou een boekenliefhebber het toch omwille van dat soort
petite histoire moeten houden.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !