maandag 13 oktober 2025

De Kleine Prins – Antoine de Saint-Exupéry (boekbespreking door Björn Roose)

De Kleine Prins – Antoine de Saint-Exupéry (boekbespreking door Björn Roose)
Wat vertel je over een boek dat zo goed als iedereen kent? Dat zo goed als iedereen wellicht gelezen heeft ook? Dat je het zelf nooit eerder gelezen hebt, misschien? Dat zou immers kloppen. Dat je van de schrijver verder ook nog Pilote de Guerre, Terre des Hommes, en Vol de Nuit in huis hebt, in de originele taal dus, het Frans, maar dat die boeken wel heel ver af staan van De Kleine Prins? Ook, maar dat zou al minder kloppen.

De Kleine Prins, gepubliceerd in 1943, door piloot en auteur de Saint-Exupéry geschreven op een hotelkamer in New York en niet ergens na een ongewilde landing in de Sahara, zoal je op basis van het boek zou kunnen denken, het vaakst vertaalde boek uit de Franse literatuur, is op het eerste zicht een kinderboek, zal ook wel door kinderen kunnen gelezen worden, maar is eigenlijk een filosofisch traktaat, een moraalles die slechts als dusdanig vermomd is. De naamloze gestrande piloot ontmoet in de woestijn een kleine jongen, schijnbaar afkomstig van een andere planeet, die op een soort rondreis langs verschillende werelden is, en aan de piloot (die zichzelf eerder óók gepresenteerd heeft als een kleine jongen) begint te vertellen over wat hij op die rondreis heeft gezien. Allemaal eigenaardigheden van onze soort, verzameld in een aantal archetypische figuren, een koning, een ijdeltuit, een zatlap, een zakenman, een bijzonder wetsgetrouwe lantaarnopsteker, een boekengeleerde, en ten slotte de enorme verzameling daarvan die de Aarde wel is: “Zij telt honderd en elf koningen (waaronder niet te vergeten de negerkoningen), zevenduizend aardrijkskundigen, negenhonderdduizend zakenmensen, zeven en een half millioen dronkaards, driehonderd elf miljoen ijdeltuiten, dat is dus ongeveer twee milliard grote mensen”.

Wie een beetje zijn best doet, kan zich bij elk van die mensentypes wel wat commentaar inbeelden (bij andere mensentypes ongetwijfeld ook), maar het is dus de kinderlijke naïviteit, de dromerigheid van de Kleine Prins, de weemoed ook die dit amper zeventig bladzijden tellende verhaal (inclusief, minstens in de uit 1963 daterende pocketuitgave bij Ad. Donker in Rotterdam, een aantal illustraties van de auteur zelf, illustraties die minstens even bekend zijn als de tekst zelf) zo – tsja, ik heb er geen ander woord voor – mooi maakt.

“Kinderen moeten veel geduld hebben met de grote mensen”, heet het op pagina 15, en “Ik had het juist erg druk met het losschroeven van een bout in de motor, die te stijf was aangedraaid”, op pagina 21, maar het oponthoud van de piloot in de woestijn – niet zomaar in de woestijn uiteraard, want uitgerekend dat is een landschap, sterker nog dan de poeszta zou ik zeggen, dat iemand zonder veel omwegen toelaat zichzelf te vergeten en zijn gedachten te laten afdwalen – duurt net lang genoeg om het einde van het verhaal van de Kleine Prins en het ‘verdwijnen’ van de Kleine Prins zelf mee te maken. Een ‘verdwijnen’ dat quasi onvermijdelijk wordt als de Kleine Prins uiteindelijk ook geconfronteerd wordt met dingen die hij dacht te kennen vóór hij zijn planeet verliet: “En hij was heel ongelukkig. Zijn bloem had hem verteld dat ze enig in haar soort was in het heelal. En nu stonden er vijfduizend, precies dezelfde, in één enkele tuin. ‘Wat zou ze zich ergeren, dacht hij, als ze dat zag. Ze zou geweldig gaan hoesten en net doen of ze dood ging, om haar figuur te redden. En ik zou wel moeten doen alsof ik haar verzorgde – want anders was ze in staat om echt te sterven, alleen om mij ook een figuur te laten slaan.’ En toen dacht hij nog: ‘Ik vond mezelf nog wel zo rijk met die ene bloem, en het is maar een doodgewone roos. Die roos en mijn drie vulkanen die niet hoger roken dan mijn knie en waarvan er een misschien voor goed is uitgedoofd – met dat al ben ik toch niet zo’n geweldige prins…’ En hij ging in het gras liggen en huilde.” Wat verder tot de commentaar van de piloot leidt: “‘Wat me zo aangrijpt bij die kleine slapende prins, is zijn trouw aan een bloem, het beeld van een roos, dat binnenin hem straalt, zelfs in zijn slaap – als de vlam van een lamp…’ En ik vond hem nog brozer. Lampen moeten goed beschut worden: één windvlaag kan ze uitwaaien…”

Ik weet niet of Mik Babylon, van 1965 tot 1977 parlementslid voor de Volksunie en vanwege zijn – terechte – hardhoofdigheid uiteindelijk uit die partij gezet, ook zo van dit boekje genoten heeft, maar hij schreef er wel een boodschap aan zichzelf (ondertekend met “Ikke”) in: “Met de wens dat het schaap mijn bloem niet zou opeten.” Geef toe, zelfs als het boekje niet zo mooi zou zijn, zou een boekenliefhebber het toch omwille van dat soort petite histoire moeten houden.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !