vrijdag 24 oktober 2025

Bloemenvaas met vanitassymbolen – Sven Van Dorst (boekbespreking door Björn Roose)

Bloemenvaas met vanitassymbolen – Sven Van Dorst (boekbespreking door Björn Roose)
“Voorwoorden schrijven is een onderschat ambacht”, schrijft Katharina Van Cauteren in haar – inderdaad – Voorwoord bij dit nummer XXXIV (vierendertig, voor wie wat minder thuis is in Romeinse cijfers) in de reeks Phoebus Focus, Bloemenvaas met vanitassymbolen. “Neem de edities van Phoebus Focusvan de hand van bloemenspecialist Sven Van Dorst. Dat is nu al de derde keer dat uw dienares een lofrede moet schrijven op een zeventiende-eeuwse bloempot.”

Volledig, of minstens ten dele grappend bedoeld, maar eerder in deze serie verschenen inderdaad ook al Bloemenvaas met varkensbrood en edelstenen (nummer XXVIII) en Bloemenvaas met rozen, narcissen en tulpen (nummer VI) van dezelfde auteur (die overigens ook meewerkte aan het nummer I, Sint-Lukas schildert de Madonna, en nummer XIX, Studie van een jonge vrouw), al waren dié ‘bloempotten’ dan het werk van respectievelijk Jan I Brueghel en Daniël Seghers en niet, zoals voorliggende – of beter: voorstaande – van Jan Davidsz. De Heem. En wie dié boeken gelezen heeft, zal niet volledig, maar wel ten dele de inhoud van Bloemenvaas met vanitassymbolen herkennen, want niet alleen ‘bloempotten’ zijn een dada van Van Dorst, dat geldt duidelijk ook voor de technische kant van zijn werk als “hoofd van het restauratieatelier van The Phoebus Foundation”. “Met eindeloos oog voor detail en inzicht in zowel eeuwenoude als gloednieuwe technieken, combineert hij materiaaltechnische analyses met kunsthistorische benaderingen”, klinkt het bij Van Cauteren; “Met (…) macro-X-straalfluorescentie (MA-XRF”)” of “infrarood-reflectografie (IRR)” klinkt het bij Van Dorst. Zonder te beweren dat het een gedoodverfd onderwerp van Van Dorst is, stel ik toch vast dat doodverven een van zijn favoriete onderwerpen is. En dat geldt eveneens voor boekwerken over plantkunde, de tulpenmanie (het historisch fenomeen, niet een of ander nu nog opduikend ziektebeeld), en nog een paar andere ook in dit nummer XXXIV terugkerende zaken.

Niet minder interessant als je er nog niet eerder over gelezen hebt, daar niet van, en voor wie niet de hele serie tot zich zou genomen hebben is dit boekje (amper tachtig bladzijden en, zoals gewoonlijk bij Phoebus Focus, stampvol met afbeeldingen) net dáárom ook op zichzelf te lezen, maar voor een – zeg maar – abonnee van de serie heeft Bloemenvaas met vanitassymbolendaarom net wat minder waarde.

Blijven echter ook voor die ‘abonnee’ interessant: de biografische gegevens van de in Utrecht geboren “Johannes van Antwerpen” ofte Jan Davidsz. De Heem, die later in zijn leven de reis van zijn vader omgekeerd zou maken (terug naar Antwerpen), nog later terug naar Utrecht zou verhuizen, en weer een paar later nog eens terug naar Antwerpen, waar “de intussen beroemde schilder zijn laatste jaren door[bracht]”. Ook interessant, al is het maar omdat je in een museum zelden of nooit lang aandacht besteedt aan bloemenstillevens, de ‘inboedelbeschrijving’ van de ‘bloempot’ in kwestie. De bloemen, de beestjes, de aangelanden (waaronder oesters, een pijp, een smeulend touw, en een mandarijntje)… Van Dorst gaat niet echt in op de kwestie of die aangelanden vanitassymbolen zijn, maar ze waren zeker wel extra manieren waarop De Heem zijn kunde kon laten zien aan potentiële kopers. “De pijp en de oesters waren ten tijde van dit schilderij symbolen van vermaak en genot”, schrijft Van Dorst, “die de toeschouwer bewust moesten maken van de vergankelijkheid van het leven”, maar dat lijkt me een beetje een long shot. Als er ook nog nen verslensten dahlia in het boeket had gezeten, dan had ik iets gehad van ‘Okee, zou kunnen.’, maar iedere bloem in de Bloemenvaas bloeit en het vuur in het touw en de pijp roepen in die samenhang ook nauwelijks een beeld van “vergankelijkheid” op. Dat doet eerder het genre zelf: Jan I Brueghel, hoofdpersoon in deel achtentwintig en ook nu weer enige aandacht waard, Daniël Seghers, hoofdpersoon in deel zes en dito, Jan Philips Van Thielen, Osias I Beert, Cornelis De Heem (zoon van Jan Davidsz.), Anna Maria Janssens, en een hele serie andere – veelal mindere – goden heeft het genre van de bloemenschilderijen groot gemaakt, maar wie zou tegenwoordig nog een euro uitgeven aan zo’n ‘bloempot’? Da’s geen waardeoordeel – laat ons wel wezen: als we alles op de vuilnisbelt zouden gooien waar nu niemand meer een euro zou aan uitgeven, dan zouden we precies alles dat verdient gered te worden van de vuilnisbelt aan de vernieling prijsgeven -, maar louter een vaststelling dat uiteindelijk ook de afbeelding van schoonheid ijdelheid is.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !