dinsdag 1 december 2020

De hongerheldin (Amélie Nothomb)

Björn Roose bespreekt - De hongerheldin (Amélie Nothomb)
Ik kan me eerlijk gezegd niet meer herinneren wanneer ik voor het eerst een boek las van jonkvrouw Fabienne Claire, kortweg Amélie, Nothomb. Maar het is járen geleden en het eerste verhaal er in (ik herinner me vagelijk dat het om een bundel ging) handelde over haar tijd in dienst van een Japanse firma. Ik vond het in ieder geval bijzonder grappig. Sindsdien heb ik voor mezelf een aantal van haar boeken tweedehands gekocht (Cosmetica van de vijand, Gods ingewanden, De spiegel van Mercurius, Filippica’s, Zwavelzuur en het voorliggende De Hongerheldin) en voor mijn vriendin (die de schrijfster gaarne leest) een aantal nieuw (vraag me niet welke), maar ben ik aan het lezen daarvan niet meer toegekomen. Waarom? Ach ja, te veel te lezen, te weinig tijd.

Sinds ik echter, met dank aan cojona, drie keer per dag ga wandelen en daarbij de gewoonte heb aangenomen tijdens dat wandelen ook nog te lezen, is mijn leestempo (dat eigenlijk al niet laag lag) sterk toegenomen. Wetende dat De hongerheldin leest als een trein, was dit boekje van een grote 200 bladzijden dan ook uitgelezen op een tweetal dagen tijd.

Plotseling herinner ik me trouwens ook – het boekje is al een tijdje gelezen, ik loop tig besprekingen achter – waarom ik De hongerheldin ter hand genomen heb en niet een van haar andere boeken: ik wou weer eens een autobiografie lezen, snuffelde met dat doel in het deel van mijn bibliotheek dat aan autobiografieën is voorbehouden en vond dit boekje – in het Frans overigens Biographie de la faim geheten – daarin terug. In dit werk vat, aldus de tekst op de achterflap, “Amélie voor het eerst in haar tienjarige schrijversloopbaan haar leven op een systematische manier samen. Haar bestaan wordt gekenmerkt door een niet te stillen honger. (…) Honger niet alleen naar eten maar ook naar een volheid van het eigen ik, want waar geen volheid is, liggen de leegte en de leegheid op de loer! Honger geeft richting aan ons leven en streven.”

“In haar jonge jaren”, zo gaat die achterflaptekst verder, “ziet Amélie alles zeer absoluut: haar vriendschappen doen bijna pijn, haar bewondering is grenzeloos en haar kritiek op de volwassenen en hun vreemde manier van leven is dodelijk. Haar lichaam wil ze plooien naar haar wil: de anorexia is een weloverwogen stap om haar anatomie te kennen en te bedwingen. Haar geest wil ze vormen via lectuur en haar geestdrift voor boeken kan het best als boulimie worden omschreven.”

Maar wie al ooit iets van Nothomb gelezen heeft, weet dat ze niet alleen “in haar jonge jaren (…) alles zeer absoluut [ziet]”. Net die absolute, en daarmee vaak absurde, kijk op dingen is wat haar voor mij interessant maakt. Alleen komt dat, als een auteur het over zijn kinderjaren heeft, over alsof hij zich nog zeer goed kan inleven in het gevoel/de sfeer die zo bepalend is voor iéders kinderjaren. Niemand is relativistisch als ie jong is. Iedereen is een solipsist.

En ja, de wereld draait om jou. Als de wereld dat niét doet, is de wereld fout. Wat niet belet uiteraard dat andere mensen ook wel eens denken dat de wereld om hén draait. Zo bijvoorbeeld de inwoners van Vanuatu, een eilandengroep in Oceanië. Deze werd in de 19de eeuw zo’n beetje onder de voet gelopen door Fransen en Engelsen (die er onder andere zo’n 40,000 mensen wegvoerden als slaven), kwam in 1906 (toen nog onder de naam die James Cook er in 1774 aan gaf, Nieuwe Hebriden) in gemeenschappelijk Brits-Frans bezit, maar slaagde er uiteindelijk in om zich in 1980, na jaren discussie over de mogelijkheid daartoe, onafhankelijk te laten verklaren. Aan dat soort “details” gaat Nothomb voorbij in haar “inleiding”: “Je denkt bij jezelf dat Oceanië het excentriekste gebied van de atlas is. Te midden van zoveel buitenissigheden valt Vanuatu op door zijn kleurloosheid. Het heeft geen enkel excuus: wie onder het gemeenschappelijke bestuur heeft gestaan van twee landen die elkaar zo’n eeuwenoude vijandschap toedragen als Frankrijk en Groot-Brittannië en er niet eens in geslaagd is ook maar één miezerig conflictje uit te lokken, geeft blijk van slechte wil. Wie zijn onafhankelijkheid heeft verworven zonder dat iemand ze betwist, is een tikkeltje zielig, vooral als dat feit geheel onopgemerkt voorbijgaat.”

Ook hier, los van haar kindertijd, die absolute kijk op de dingen dus. Een kijk die niet noodzakelijk strookt met de werkelijkheid, maar wel tot grappige teksten leidt. Zoals ook dit stukje uit hetzelfde hoofdstuk illustreert: “Maar zodra een voorwerp verveling opwekte, hoefde ik niet eens naar het onderschrift te kijken: het was steevast een kam – of een masker, of een beeld – afkomstig uit Vanuatu, die nauwelijks te onderscheiden was van de kammen – of maskers, of beelden – die te bezichtigen zijn in negenennegentig procent van de gemeentemusea met antiquiteiten over de hele wereld, waar je tot vervelens toe de eeuwige stukken silex en tandenkettingen te zien krijgt waarmee onze verre voorouders zo nodig hun grotten vol moesten stouwen. Ik heb altijd gevonden dat het net zo idioot is om dat soort dingen tentoon te stellen als wanneer de archeologen van de toekomst het in hun hoofd zouden halen om onze plastic vorken en kartonnen borden te exposeren.”

Maar goed, via de inleiding over Vanuatu komt Nothomb dus tot haar kinderjaren. En haar ouders. En dat eten, waarnaar de titel verwijst: “Papa is een martelaar als het op eten aankomt. Hij is iemand die ze tegen wil en dank hebben opgezadeld met een hongergevoel, dat vervolgens voortdurend beteugeld moest worden. Om het zwakke, gevoelige en ziekelijke jongetje dat hij was tot eten te dwingen, werd er zo’n emotionele chantage gepleegd dat hij de zaak van zijn vrouwelijke beulen – zijn oma van moederszijde in het bijzonder – ten slotte tot de zijne maakte en een buik cultiveerde die het hele universum kon verzwelgen. Die man hebben ze een gemene streek geleverd: ze hebben hem een obsessie met eten aangepraat en zodra hij daarmee behept was, werd hij voor de rest van zijn leven op dieet gezet. Dit absurde lot viel mijn arme vader te beurt: nooit komt hij aan zijn trekken.”

Eetstoornissen zitten dus in de familie. Maar ook het reizen. Want vader Patrick, op 17 maart van dit jaar overleden, was een diplomaat en diplomaten slepen hun gezin overal mee heen. En dat levert onder andere qua talenkennis eigenaardige zaken op bij de kinderen, zeker als je die zaken dan ook nog eens uitdrukt in culinaire termen: “Zelf sprak ik maar één taal: het Frapans. Degenen die dachten dat dit in werkelijkheid twee verschillende talen waren, gaven blijk van oppervlakkigheid. Ze bleven stilstaan bij details als woordenschat en syntaxis. Ondanks die bijkomstigheden hadden ze moeten inzien dat er objectieve punten van overeenkomst waren, zoals de Latijns klinkende woorden of de precieze grammatica, en vooral dat er een metafysische verwantschap bestond op een hoger niveau: ze waren een streling voor de tong. Wie zou het Frapans niet doen watertanden? De woorden met hun duidelijk van elkaar gescheiden lettergrepen en hun heldere klanken waren net sushi’s, bonbons of plakken chocola die je makkelijk in talige stukjes kon verdelen, het waren koekjes voor bij de theeceremonie, die individueel verpakt waren, zodat je ze fijn kon uitpakken en de verschillende smaken kon ontdekken. Ik had geen behoefte aan Engels, een taal die leek op een tot moes gekookt gerecht, een brij van slisklanken, uitgekauwde bubbelgum die van mond tot mond werd doorgegeven. Het Amerikaanse Engels had geen benul van rauw serveren, stoven, sudderen of stomen, maar alleen van koken. Het werd nauwelijks gearticuleerd en deed me denken aan een stel uitgeputte mensen die hun eten naar binnen werken zonder een woord te zeggen. Het was een ongeciviliseerde soepzooi.”

Een mens kan zich daar zowaar inderdaad iets bij indenken. Dat is minder het geval bij de kleine Amélie die zich te buiten gaat aan alcohol. Niet één keer, maar met de regelmaat van de klok: “(…) alcohol was zoetigheid van de bovenste plank, het bewijs van de goddelijkheid van suiker, zijn hoogste verschijningsvorm”. “Zonder reclame te willen maken voor alcoholisme bij kinderen”, voegt de schrijfster er dan nog aan toe, “moet ik er toch op wijzen dat mijn drankzucht nooit enig probleem heeft opgeleverd. Als kind kon ik uitstekend met mijn ondeugden overweg. Ik kon tegen een stootje, mijn spichtige lijf raakte tegen de Überhunger gehard.” Wat uiteraard élke alcoholist van zichzelf denkt.

Om terug te komen op het eerder genoemde solipsisme trouwens ook nog dit: “Ik geloofde dus in God zonder uit te sluiten dat ik zelf God was – en zonder het tegen iemand te zeggen, want ik had uitstekend begrepen dat die kwestie bij ons thuis niet in een reuk van heiligheid stond.” Die kwestie had ze overigens tegen haar vierde achter zich gelaten, schrijft ze verder, “ook al probeerde Nishio-san [haar oppas, noot van mij] me nog van het tegendeel te overtuigen. Hoewel ik diep in mijn binnenste in mijn goddelijkheid bleef geloven, constateerde ik dagelijks, op de yôchien en elders, dat ik in de ogen van de anderen voortaan deel uitmaakte van de ordinaire stervelingen. Van meet af aan was duidelijjk dat de verglijdende tijd alleen rampen in petto had.”

En dan de verhuis van Japan naar China en weer een nieuwe taal: “In Peking sprak kameraad Trê, die uitsluitende belast was met de taak me ’s morgens aan mijn haar te trekken, de taal die gehanteerd werd in de tijd van de Bende van Vier, een soort van anti-Mandarijnen-Chinees, dat zich verhield tot het Chinees als het Duits van Hitler tot dat van Goethe: als een foeilelijke perversie die klonk alsof er iemand op zijn bek getimmerd werd.” Geen keukentermen deze keer, maar door de reductio ad Hitlerum desalniettemin duidelijk.

Wat Amélie Nothomb denkt van het Nederlands, wordt niet meteen duidelijk, maar dat onze taal in diplomatieke kringen niet gesproken wordt wel. Pas in Peking komt ze er achter dat er Fransen bestaan, maar “tegelijk ontdekte ik de nationale verscheidenheid: ik leerde Belgen kennen die geen Frans spraken. De wereld zat wel bijzonder vreemd in elkaar.”

Wat ze over het communisme dacht of denkt, is dan weer minder moeilijk te bevroeden: “Die grotten van Ali Baba waren afgesloten met een hangslot, maar niets is makkelijker door te vijlen dan een hangslot van communistische makelij.” Of nog: “Alles wat authentiek Chinees was in China vonden we prachtig. Helaas bleef van dat China bijna niets meer over. De culturele revolutie had het land in één grote strafgevangenis veranderd.

Van de communistische dictatuur China naar the land of the free is een kleine stap in de diplomatenwereld, van de VS naar Bangladesh eveneens, al is de schok bij de laatste stap ook voor Nothomb duidelijk groter. “Ik stond versteld”, schrijft ze over haar aankomst in New York, “Het verschil met het Peking van 1975 kon niet groter zijn. We hadden de ene planeet verruild voor een andere, die kennelijk in een ander zonnestelsel lag. Toen ik de skyline zag, in de gele taxi, zette ik het op een brullen. Mijn geschreeuw was drie jaar lang niet van de lucht.” Over haar voorziene vertrek naar Bangladesh: “Zonder er ooit geweest te zijn wisten we dat Bangladesh, het armste land ter wereld, het tegendeel van New York zou zijn. Uit voorzorg verdubbelde ik mijn dosissen whisky. Een mens kon niet vooruitziend genoeg zijn.” En na aankomst aldaar: “Het land bezat geen andere rijkdom of schoonheid dan zijn overtalrijke bevolking, die tegelijk de hoofdoorzaak was van zijn ontstellende armoede. We bezochten alle provincies en nooit zagen we iets bezienswaardigs, behalve de mensen, die overal even bevallig waren. Jammer genoeg lag de helft constant te sterven. Dat was de voornaamste bezigheid in Bangladesh.”

Daarna … de fysieke quasi-ondergang ten gevolge van anorexia. En zeer dunne hoofdstukjes over vier jaar in belgië (amper vier bladzijden) en de terugkeer naar Japan en de vroegere kinderjuffrouw Nishio-san. Geen idee of die vier jaar Brussel te hard waren voor de auteur, te zat, te onduidelijk, te oninteressant, maar op deze manier lijken ze in het boek niks te zoeken te hebben. Misschien omdat de lezer er niks in te zoeken heeft, wie zal ‘t zeggen? Misschien omdat net in die jaren de sleutel zit tot de zogenaamde coming of age? Misschien doet het er gewoon niet toe: De hongerheldin is sowieso een knap geschreven en lezenswaardig boek.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !