Twee problemen met dit boek: 1) het is al maanden geleden dat ik het gelezen heb (het reisde deze zomer met mij mee naar Midden-Europa), wat de bespreking wat lastiger maakt; 2) ik vond de inleiding zo treffend dat ik die bijna letter voor letter zou willen citeren. Aangezien die inleiding veertien bladzijden lang is, kan ik dat echter niet maken.
Wil dat zeggen dat ik het hele boek fantastisch vond? Dat ook weer niet. Ik heb me bijvoorbeeld redelijk hard geërgerd aan het hoofdstuk De schaduwkant van de moderniteit: Europa’s nieuwe ultrarechtse partijen. Als ik daarin bijvoorbeeld lees dat “een hooggeplaatst lid van het Vlaams Blok in België (…) de realiteit van de holocaust en de authenticiteit van het dagboek van Anne Frank in twijfel [trok]” en daarmee “de verborgen agenda van ultrarechts in bijna geheel Europa [onthulde]”, dan twijfel ik tussen uitbarsten in gelach of in woede. Eerstens omdat dat lid, Roeland Raes, op het moment dat dat “nieuws” naar buiten kwam, alleen nog in naam “hooggeplaatst” was (maar in werkelijkheid niks meer te zeggen had); tweedens omdat hij niet “de realiteit van de holocaust” in twijfel trok, maar de omvang en systematiek ervan (wat echt niet hetzelfde is); ten derde omdat twijfelen aan de echtheid van een document humaine (en/of een officiële waarheid) altijd moet kunnen (als er geen twijfelaars geweest waren zou het zogenaamd autobiografische boek Misha: A Mémoire of the Holocaust Years van de even zogenaamde Misha Defonseca allicht nog steeds voor een echt verslag doorgaan); ten vierde omdat er simpelweg niet zoiets is als een “verborgen agenda van ultrarechts in bijna geheel Europa”, laat staan dat die verborgen agenda een antisemitische zou zijn. Ja, er zullen wel wat jodenhaters te vinden zijn ter rechterzijde. Zoals er nogal wat jodenhaters te vinden zijn ter linkerzijde. En ja, er zullen ter linkerzijde wel wat filosemieten te vinden zijn. Maar nee, die zijn er zeker niet in mindere aantallen en minder luidruchtig ter rechterzijde. Je kan dan uiteraard gaan beweren dat wat die jodenhaters (in zoverre iemand die vraagtekens plaatst bij de jodenvervolging of een dagboek dat per se moet zijn) – openlijk op tv, dan nog – verkondigen de “geheime agenda” is, maar het lijkt me minstens even zinnig om, op basis van de uitgesproken voorliefde van een Geert Wilders (toch vaak afgeserveerd als “ultrarechts”), een Filip Dewinter of een Heinz-Christian Strache (FPÖ) voor een harde Israëlische politiek, te zeggen dat die “geheime agenda” uitgesproken pro-joods is.
Als ik dus “argumenten” als dat van Gray lees op een internetforum, dan bedenk ik dat het aantal dwazen oneindig is; als ik ze echter lees in een boek dat ik voor de rest sterk weet te waarderen, dan begin ik me ongewild vragen te stellen over de argumentatie in de rest van het boek. En dat terwijl Gray één pagina na het bij mekaar schrijven van die “argumenten” al stelt dat het nationaal-socialisme (uiteraard steeds politiek-correct als “nazisme” geduid) in essentie … antinationalistisch was. En dat de afkeer van de nationaal-socialisten voor het nationalisme “overeenkwam met hun allesomvattende modernisme”. Beweer dát (correct overigens) in een hoofdstuk met als titel De schaduwkant van de moderniteit: Europa’s nieuwe ultrarechtse partijen en ik ga me afvragen of de fout in de titel zit of in de redenering. En als je er nóg een bladzijde later het volgende aan toevoegt, dan begin ik te denken dat je een zeer sarcastisch hoofdstuk hebt geschreven: “George Bernard Shaw verdedigde de massale uitroeiingen als een humaan alternatief voor opsluiting, loofde stalinistisch Rusland in de periode dat er miljoenen stierven van de honger en beschouwde Hitler-Duitsland als een progressief regime. H.G. Wells flirtte met dezelfde denkbeelden. Voor deze linkse denkers, alsook voor de nazi’s zelf, was het nazisme het tegenovergestelde van een reactionaire beweging. Het was de belichaming van een van de voornaamste geloofsovertuigingen van de moderne periode: het geloof dat vooruitgang het gebruik vereist van wetenschap en technologie om de menselijke conditie te transformeren, zonder te letten op de moraal uit het verleden.” Kijk even rond u en vraag u af wie de grote aanhangers van de wetenschap zijn, wie de technologie als oplossing voor alles vereert, wie de condition humaine probeert te overwinnen, en stel uzelf de vraag of die mensen ter linkerzijde of ter rechterzijde zitten. Of die mensen progressieven zijn of conservatieven. Of die mensen nationalistisch te noemen vallen of internationalistisch. Het antwoord is weerom dat dit alles zo goed als niks te maken heeft met “ultrarechts” en zo goed als alles met links tot ultralinks. En dan komt er als kers op de taart nog dit: “Achter dit geloof, nu net zo gangbaar als de roep om privatisering ongeveer een decennium geleden, ligt de gedachte dat demografische factoren verdere immigratie economisch noodzakelijk maken. Het mag dan waar zijn dat een vergrijzend Europa profijt kan hebben van een voortdurende stroom van immigranten – maar zolang in enkele landen van Europa meer dan tien procent van hun arbeidskrachten werkloos is, is dat argument nauwelijks overtuigend”. Dit is simpelweg een uitgebreide verwoording van de Vlaams-Blokslogan uit de jaren 1980: “400.000 werklozen – waarom dan gastarbeiders?”
“Ultrarechts begrijpt de zwakte van de liberale samenlevingen”, besluit Gray het hoofdstuk in kwestie, “de partijen in het midden niet. Europa’s politieke elites, gesteund door een combinatie van hybris, een in zwang zijnde doctrine en een gerieflijke onwetendheid van de geschiedenis, lijken vastbesloten te zijn de toenemende risico’s te ontkennen. Als gevolg daarvan zullen ze over niet meer dan een paar jaar in grote delen van het Europese vasteland de regeringsmacht moeten delen met ultrarechts”. Quod non dus, want “ultrarechts” blijkt telkens het mee aan de macht komt een reus op lemen voeten, makkelijk te neutraliseren en bereid zoveel water in zijn wijn te doen dat het regelrechte rommel wordt. In die zin ís het allicht een deel van wat Gray als de moderniteit beschouwt, maar het heeft met de schaduwkant alleen dít te maken: het groeit op in de enorme schaduw die die moderniteit werpt. Maar het ís niet die schaduw.
En omdat ik toch begonnen ben met de negatieve kant van de balans: de hoofdstukken In het belang van Europa mag Groot-Brittannië niet meedoen, Een terugblik op Blair, Thatcher’s geest bezweren, en De spektakelmaatschappij herzien hadden bij de vertaling naar het Nederlands ook best mogen sneuvelen. Te Brits, te veel gebonden aan de tijd, te weinig belangrijk voor een Vlaamse of Nederlandse lezer. Zonde van het papier dus.
Maar los van dat hele deel III van het boek, Politiek zonder illusies, is de rest (op een paar te tijdgebonden stukken over de Amerikaanse politiek na, al komt de actualiteit daarvan wellicht terug als Donald Trump als president aan de kant geschoven wordt en de haviken de zaak in Washington weer overnemen) zéér interessant. Een paar citaatjes ter illustratie daarvan:
“Seculiere samenlevingen worden beheerst door verdrongen religie. De religieuze beweegreden die afgeschermd is van het bewustzijn, is vervormd en keert terug als de fantasie van verlossing via politiek, of – nu het geloof in de politiek ontegenzeglijk wankelt – via de verering van wetenschap en technologie. Hoewel de grandioze politieke projecten van de twintigste eeuw op een tragedie of klucht zijn uitgelopen, blijven de meeste mensen vasthouden aan de hoop dat wetenschap zal slagen waar de politiek is mislukt: de mensheid kan een wereld maken die beter is dan elke andere uit het verleden. Dit geloof komt niet voort uit een daadwerkelijke overtuiging maar uit de angst voor zinloosheid die opdoemt als de hoop op een betere toekomst wordt opgegeven. Het geloof in de vooruitgang is de prozac van de denkende klasse.”
“De geschiedenis is geen stijgende spiraal van menselijke vooruitgang en zelfs niet een centimeter voor centimeter moeizaam kruipen naar een betere wereld. Het is een oneindige cyclus waarin veranderende kennis inwerkt op onveranderlijke menselijke behoeften. Vrijheid is herhaaldelijk verkregen en weer verloren in een afwisseling die lange periodes omvat van anarchie en tirannie, en er is geen reden te denken dat deze cyclus ooit zal eindigen. Feitelijk zal het er alleen maar gewelddadiger aan toe gaan door de toename van de menselijke macht als gevolg van de groeiende wetenschappelijke kennis.”
“Genocide en de vernietiging van de natuur zijn evengoed resultaten van wetenschappelijke kennis als antibiotica en een toegenomen levensverwachting. De wetenschap vergroot de menselijke macht. Het kan het menselijke leven niet redelijker, vrediger of beschaafder maken en nog minder de mensheid in staat stellen de wereld om te vormen.”
“Humanisten doen zich graag voor als vurige bewonderaars van het menselijke dier. Toch is religie (…) een menselijke impuls die even natuurlijk en universeel is als seks. Intellectueel gezien is het atheïsme een Victoriaans fossiel. Freudiaans gezien is het een vorm van verdringing. Humanisten proberen een menselijke behoefte te verdringen wanneer zij proberen religie met wortel en al uit het menselijk leven te verwijderen. Net als bij seks werkt verdringing niet. De religieuze aandrift blijft terugkeren, vaak in perverse en groteske vormen, zoals het humanisme zelf.”
Stuk voor stuk citaten om in te kaderen in tijden waarin wetenschappelijke “experts” de dienst uitmaken (of zouden willen uitmaken), de politiek dankbaar gebruik maakt van een aangeleerde anti-religieuze reflex bij een deel van de massa en een doorgeslagen “religieuze aandrift” bij een ander deel om de aandacht van haar eigen falen af te leiden, en vrijheid steeds duidelijker en sneller verloren gaat.
Voor de duidelijkheid - want je weet al meteen dat er als je een onsje kritiek op de adoratie van de wetenschap levert je tegenwerpingen krijgt genre “Wil je dan terug in een grot gaan leven?” –, de auteur is niet gekant tegen wetenschap tout court: “De Quinceys opmerking dat kiespijn een kwart van het menselijke lijden omvat, is het onthouden waar, als we ooit zouden denken dat weinig in het menselijke lot verbeterd kan worden. De bijdrage van de tandheelkundige anesthesie aan het menselijke welzijn is een geheugensteun voor het feit dat zich op sommige gebieden werkelijke verbeteringen en echte vooruitgang hebben voorgedaan. Niettemin is geloof in vooruitgang een bijgeloof.”
En Gray is zich ook zeer goed bewust van het verschil tussen een heidense visie op de wereld en de visie van de ééngodengodsdiensten daarop en het effect daarvan op de seculiere maatschappijen van tegenwoordig: “Zeggen dat het marxisme een seculiere versie is van de christelijke visie op de geschiedenis is een open deur, maar hetzelfde geldt voor de visie op de menselijke toekomst waardoor denkers als Fukuyama en Wilson geïnspireerd zijn. Fukuyama’s idee van het einde van de geschiedenis heeft alleen zin als geschiedenis een enkelvoudige continue vertelling is, een moreel drama waarbij de gehele mensheid is betrokken en die eindigt in een soort universele verlossing. Nogmaals, dat is een typisch christelijke visie. Geen heidense denker heeft de geschiedenis ooit op deze wijze beschouwd. Volgens Aristoteles en de Romeinse geschiedschrijvers is geschiedenis een reeks cycli die niet zo heel veel verschillen van cycli die je in het leven van planten aantreft. Er is geen doel of einde. Evenzo heeft Wilsons idee dat de mensheid de evolutie kan bepalen alleen zin als je aanneemt dat de mensheid als soort verschilt van elke andere diersoort. Deze overtuigingen zijn allebei een erfenis van het geloof.”
Over geloof gesproken: de auteur gelooft duidelijk, en terecht, ook niet in de moralistische fabels die gebruikt worden (waar zelfs langs alle kanten om gevraagd wordt) om militaire interventies overal ter wereld te faciliteren: “Conflicten in het Midden-Oosten hebben een bijzonder ingewikkelde geschiedenis, maar eenieder die je vertelt dat de westerse inmenging in de regio niets te maken heeft met olie, is een dwaas of een leugenaar. In Centraal-Azië is de Great Game hervat, met als spelers de voornaamste machten die wedijveren om de toegang tot de olie- en gasreserves in die regio. Achter al de retoriek over humanitaire interventie is de harde werkelijkheid van de klassieke geopolitiek weer teruggekeerd. (…) Weldenkende economen kunnen doorbabbelen over de vrede brengende invloed van de vrijemarkteconomie zolang als ze willen, maar militaire strategen blijven het vanzelfsprekend vinden dat een onbelemmerde toegang tot energiebronnen een strategisch imperatief is. Ontwikkelde industriële samenlevingen zouden ineenstorten als ze er langer dan een paar maanden van afgesneden zouden worden. Geen enkele nieuwe technologie kan die ramp voorkomen.”
Die vrijemarkteconomie hangt op zich ook niet samen met de “moderniteit” waarvoor ze vaak, op zijn minst theoretisch, als breekijzer gebruikt wordt: “Feitelijk zijn er vele wegen die naar moderniteit leiden, en vele ervan lopen dood. Het is eenvoudigweg niet waar dat liberaal kapitalisme de enige manier is om een moderne economie te organiseren. Bismarcks Pruisen belichaamde een ander model, alsook het Rusland van de tsaar, en allebei zouden in een of andere vorm nog hebben bestaan als de Eerste Wereldoorlog anders was geëindigd. De Japanse en Dutise vormen hebben zich nooit aangepast aan het model van de vrijemarkteconomie en ondanks de rechtzinnige opinie overal die het tegendeel beweert, is het waarschijnlijk dat ze dat ook nooit zullen doen. We weten niet bij voorbaat wat moderniteit voor een samenleving betekent of wat ervoor nodig is om haar te bereiken. Wat we zeker weten is dat verschillende landen op verschillende manieren succesvol zijn gemoderniseerd.” Meer nog, zegt Gray: “(…) de poging om het bestaan overal in een enkele vorm te persen zal onherroepelijk conflicten en onveiligheid in de hand werken. Regels voor handel en kapitaalstromen zouden zoveel mogelijk overgelaten moeten worden aan overeenkomsten tussen soevereine staten. Als landen ervoor kiezen om niet mee te doen aan de mondiale markten, moeten ze met rust gelaten worden. Ze moeten vrij zijn om hun eigen versie van moderniteit te vinden, of in het geheel niet te moderniseren. Zolang ze geen gevaar voor andere staten zijn, zouden zelfs ontoelaatbare regimes getolereerd moeten worden. Een lossere, meer gefragmenteerde wereld zou een minder redelijke wereld zijn. Maar het zou wel een veiligere wereld zijn.”
John Gray werkt al deze gegevens over verschillende hoofdstukken uit en gooit er nog een aantal andere thema’s bovenop die me eveneens nauw aan het hart gaan: overbevolking, grenzen aan de groei, de massale uitroeiing van dieren in het wild, kortom ecologische thema’s. Gezien ik zelf auteur ben van een ecologische rubriek in het driemaandelijkse blad TeKoS, houd ik een inkijkje in die hoofdstukken voor een van mijn volgende artikels daarin.
En met een kritiek van één zin op het hoofdstuk Martelen: een gematigd voorstel houd ik ook de bespreking van dit boek voor bekeken: ik hoop dat een hoofstuk dat eindigt met “’s Werelds beste liberale denkers leggen zich toe op het ontwerpen van een modern stelsel van gerechtigde martelpraktijken. In een tijd dat de beschaving dagelijkse bedreigingen te verduren heeft, kan er geen hoopvoller teken zijn.” geheel en al sarcastisch bedoeld is. Wat de rest van het boek (met uitzondering van de eerder genoemde hoofdstukken, uiteraard) betreft is mijn conclusie zeer duidelijk: lezen, die hap!
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !