“Tu quoque, Brute?” Een mens moet al behoorlijk ongeletterd zijn
om het citaat niet te herkennen, zelfs al is het dan naar alle
waarschijnlijkheid verkeerdelijk toegewezen aan de geciteerde en
heeft de geciteerde op het moment dat hij geacht werd de later van
vleugels voorziene woorden gesproken te hebben er misschien zelfs
helemaal het zwijgen toe gedaan. Kan gebeuren als er een hele bende
mannen op je insteken met hun dolken. Zelfs als die mannen senatoren
zijn. Zelfs als jij Julius Caesar bent.
Maar dat de woorden die van de op dat moment heersende keizer zijn of
geacht worden te zijn, getuigt wel van een typisch fenomeen in ‘de
geschiedenis’: ze wordt dan wel niet altijd geschreven door de
overwinnaars, maar toch zelden door mensen die zelfs niet de rang van
pion op het schaakbord halen. Wat Julius Caesar mogelijk gezegd
heeft, weten we. Wat notabelen daaromtrent gezegd hebben ook. Maar in
tijden van vóór sociale media (en dat zijn, laat ons wel wezen, het
allerovergrootste deel van de tijden) wisten we niet wat ‘gewone’
mensen over een gebeurtenis te vertellen hadden. Hun buren wisten het
misschien, hun familie wellicht ook, maar het kwam niet te boek te
staan (laat staan op het internet dus) , dus wist het nageslacht het
helemaal niet.
Dat interesseerde machthebbers ook totaal niet, net zomin als het de
machthebbers van nu interesseert (alleen in periodes kort voorafgaand
aan verkiezingen doen ze alsof het hen wel enigszins boeit), maar dat
belet niet dat historische gebeurtenissen ook een invloed op ‘gewone’
mensen hebben, een invloed die verdere gevolgen kan hebben of het
gevolg is van de manier waarop ze tegen die historische
gebeurtenissen aan kijken. Wat het minstens voor geschiedkundigen
interessant maakt om aan de mening van die ‘gewone’ mensen
aandacht te besteden. Voor geschiedkundigen én voor romanschrijvers
die ‘op basis van waargebeurde feiten’ werken. Zoals Sándor
Márai gedaan heeft met Er is in Rome iets gebeurd, een titel
die al aangeeft hoe vaag de feiten en de verwachtingen omtrent de
gevolgen ervan wel zijn bij de hoofdpersonages in dit boek.
Slaven, schrijvers, handelaars, maîtresses, geneesheren… ze hebben de in
Rome vermoorde Caesar van ver of nabij gekend, of hun meesters hebben
dat gedaan, ze proberen meer te weten te komen terwijl ze zelf toch
op de vlakte hopen te blijven, ze pogen een toekomst voor zichzelf
uit te stippelen nu de man die zo’n grote invloed op ieders leven
had plotseling weggevallen is. En Sándor Márai, van wie ik eerder
Kentering van een huwelijk en Gloed las (en dat laatste
ook besprak),
volgt de gesprekken die ze daarbij voeren. Met zichzelf en met
anderen. Waarbij hij via die gesprekken de lezer vertelt over de
moord, wat er aan voorafging, wat er volgde, hoe het leven van de
vermoorde keizer en een aantal van zijn onderdanen er uit zag, welke
veranderingen daarin te verwachten vallen. Niet écht ‘getuigenissen’
van ‘gewone’ mensen dus – die zijn er simpelweg niet -, maar
wel een manier om terwijl hij het heeft over een man die ook nu nog
niet gestorven is (wie verder leeft in de gedachten, is niet dood)
het ook te hebben over het leven rond die man.
Omdat dat leven niet altijd te verwoorden viel in de talen die we nu nog
gebruiken, is er achteraan het boek een Verklarende woordenlijst
van een viertal pagina’s opgenomen, maar tot mijn groot genoegen is
die woordenlijst vaak overbodig: Márai (die in 1989 zelfmoord
pleegde op zijn achtentachtig) verstond de kunst om de verklaringen
in kwestie ook in zijn tekst te verwerken zonder dat ze overkomen als
een verklaring. Net zoals hij, zo blijkt uit de Notitie die
net aan die Verklarende woordenlijst voorafgaat, de kunst
verstond om bescheiden te blijven: “Dit boek heeft de klassieke
tijd om te rijpen gekregen. Het is niet zeker dat het er beter van is
geworden…” “De klassieke tijd”, zijnde meer dan een kwart
eeuw. Een kwart eeuw waarin hij in Rome van het idee bevallen was, in
New York aan het schrijven ging, het manuscript in een lade borg, en…
telkens weer iets aanpaste of aanvulde: “De jaren gingen voorbij,
maar het manuscript was nog altijd niet af, omdat het me steeds
opnieuw overkwam dat ik ergens ter wereld in een bibliotheek een boek
tegenkwam dat me erop attendeerde dat wat ik geschreven had onjuist
was en onvolledig.” “In de afgelopen tweeduizend jaar was er”,
zo schrijft hij ook nog in die Notitie, dan ook “zelden een
periode waarin de herinnering aan de dictator de schrijvers niet
vergezelde. Geschiedschrijvers, en later roman- en toneelschrijvers,
verder essayschrijvers, later de nieuwe genres, de
essay-roman-muildier-genieën, en ten slotte de filmregisseurs: om de
beurt maakten ze een bedevaart naar de dictator, betuigden ze hun
eerbied en staken gretig iets in hun zak tussen de ruïnes. Van
Plutarchus tot Shaw, van Suetonius tot Wilder, van Tacitus tot
Shakespeare, van Mommsen tot Karl I. Burckhardt: in iedere eeuw, in
elk genre wekten ze de figuur tot leven en gaven hem een stem.”
Zoals Márai de figuranten rondom hem, figuranten die mekaar ontmoeten of
naast mekaar leven in Baiae, een badplaats in de Golf van Napels waar
de toenmalige jetset mekaar trof, een stem gaf. Een jetset
die toen ook al zijn huik naar de wind hing als dat enigszins
mogelijk was: “‘… ik heb besloten dat ik vroeg in de ochtend
naar Rome ga en mijn talenten aan Brutus aanbied. Wat zeg je? Jij
ook? Dat… nou ja, dat verrast me. Dat nou net jij… neem me niet
kwalijk… Als ik jou was zou ik voorzichtiger zijn. Iedereen weet
dat jij de laatste jaren zijn redevoeringen geschreven hebt. Mijn
vriend, wacht tot de gemoederen bedaard zijn. Later, ja… na enkele
maanden… Laten we zeggen, als er een jaar verstreken is… Het is
niet onmogelijk dat jij ook kunt terugkeren naar Rome. Maar nu moet
je oppassen! Voorzichtig zijn, de aftocht blazen, afwachten… Dat is
nu de opdracht! Ik bedoel: voor jou.” Een jetset die zo snel
mogelijk vergat waar die huik vroeger gehangen had: “Mijn functie?
Dat ik een baan van hem accepteerde? En dan? Die vervelende baan!
Bibliothecaris in Rome op het Capitool! En dit kleine huisje in Baiae
dat hij mij als cadeau toeschoof als was het een fooi! De bescheiden
jaarrente, deze magere sinecure! Verder het feit dat hij me ter
gelegenheid van een filosofisch congres tweemaal op staatskosten naar
Athene zond… Denk je daaraan? Weet je niet dat dat allemaal
opoffering was van mijn kant? Ik heb met zo weinig genoegen genomen,
heb verdragen dat de literaire gunstelingen die zijn hielen likten,
voor hun inferieure verzen een vette buit aan goudstukken in hun
zakken staken, terwijl ik eenzaam in een hoekje zat op het
platteland, in Baiae of in een Romeinse werkkamer. Af en toe schreef
ik ter ere van de tiran tandenknarsend een welkomstode of een
verjaardagspamflet… Ook nu voel ik weer de walging! En wat kreeg ik
voor zulk extra werk? Mij werden honderd of tweehonderd goudstukken
toegekend, zulke armzalige honoraria… Aan mij! Terwijl anderen,
meelopers, meer kregen, zich aan zijn tafel volvraten. Als rijmelaars
wisten zij een grootse positie te bereiken en ik, ik… Jarenlang
altijd onderdrukt, op de achtergrond!”
Maar ook mensen zoals de juwelier Fulvius die, hoewel evengoed bezig met
z’n eigen zaken, het respect voor de dode niet meteen opborgen:
“‘Wist hij dat hij vermoord zou worden?’ vroeg Vitellus
nieuwsgierig. ‘Vermoord zou worden, omdat hij veel vijanden had?’
‘Ezel,’ zei Fulvius minachtend. ‘Hij wist dat hij vermoord zou
worden omdat hij veel vrienden had.’ Hij ging zitten. Met zijn hand
veegde hij zijn voorhoofd af. Hij zei langzaam: ‘Hij wist veel.
Over de handel. Over geld. Over soldaten. Over vrouwen… Hij was de
man die nog het geheel overzag… Altijd het geheel. In de details
zag hij ook het geheel…’”
Of de advocaten: “… omdat ik bij Jupiter zeg, medeburger, dat het in
bijzondere tijden niet uitmaakt wie gemoord heeft, wanneer en
hoeveel. Wat telt is alleen wie verdiend heeft, wanneer en hoeveel!
Moorden vergeten de mensen. Ik weet uit ervaring van mijn
advocatenpraktijk dat het niet moeilijk is de rechters ervan te
overtuigen dat de verdachte uit onzelfzuchtige, nobele motieven een
moord gepleegd heeft. Maar het is heel moeilijk de rechters ervan te
overtuigen dat iemand uit onzelfzuchtige, nobele motieven rijk
geworden is. De verdachte kan zich erop beroepen dat hij tot de moord
gedwongen werd… Maar niemand kun je er ooit toe dwingen veel geld
te verdienen. En dat vergeven de mensen niet.”
Of de vrouwen, die hun rol vooral in de slaapkamer speelden, vrouwen als
Lollia: “Nu begreep ze dat alles wat er was gebeurd, en verder
alles wat er niet was gebeurd, de lafheid van haar man en verder dat
hij als een kluns in Rome de hele dag had verslapen waarop de
dictator vermoord was, dat dit alles er niet toe deed. De realiteit
was een andere: iemand was de kamer binnengekomen. De dictator was
binnengekomen. Niet zijn lichaam, maar zijn persoonlijkheid.” De
kamer werd gevuld met die onzichtbare en toch waarneembare iemand.
Niet alleen de kamer. Lichaam en bewustzijn van Lollia waren er ook
vol van. En op dat moment begreep ze dat haar leven voortaan vol zou
zijn van deze persoonlijkheid. Elk ogenblik waarop ze wakker was, en
daarnaast haar dromen… alles zou vol zijn met deze iemand zonder lichaam.”
Of de eunuchen van koningin Cleopatra: “‘Bedroog hij haar?’ ‘De
dictator zijn vrouw? Natuurlijk, altijd.’ ‘Je begrijpt het niet.
Bedroog hij de koningin?’ ‘Ichnaton, wees duidelijk. Ik begrijp
de essentie van je vraag niet. De dictator bedroog zijn vrouw met de
grote koningin. Dat is je bekend.’ ‘Dat is een historisch
gegeven. Maar ik moet weten of hij de grote koningin met zijn vrouw
bedroog.’ ‘Hij bedroog de grote koningin met zijn vrouw op
precies dezelfde manier als waarop hij zijn vrouw bedroog met de
grote koningin. Vervolgens bedroog hij beiden met vreemde vrouwen.”
Of zijn lijfarts: “Ten slotte vermoorden ze diegene die hen veracht,
en dat doen ze ook wanneer hij het volk verwent met brood en spelen…
Het volk voelt dat het wordt geminacht. Die voor niets deugende
avonturiers, de senatoren en de anderen, die nu zo intrigeren, zullen
later opdreunen dat hij werd vermoord omdat hij Rome van de vrijheid
beroofde en het volk zijn rechten ontzegde… Maar dat alles is maar
een leugen. Hij werd vermoord omdat hij succes had en diep, oprecht
op mensen neerkeek.”
Of…
of… of iemand die een schrijver voorstelt iets te schrijven zoals
Márai het geschreven heeft: “‘Beschrijf wat op zo’n dag een
van de maîtresses van de beroemde figuur zegt. Of zijn eunuch.
Diegenen die hij heeft begenadigd. Of diegenen die hij uit
verstrooidheid niet heeft vermoord. Schrijf er een boek over dat de
geschiedenis geen aaneenschakeling van bijzondere gebeurtenissen is,
maar iets constants en saais. Kijk naar die dronken kaartende
advocaat, hoe die zich net de geschiedenis in braakt. Naar de
woekerende senator, hoe hij met spoed zijn zakken vult in de
geschiedenis. Naar de verklikker met arendsogen die op een
slachtoffer loert omdat er in Rome eindelijk iets gebeurd is…’
‘Zijn zij de geschiedenis?’ ‘En jij. En ik. Schrijf een
geschiedenisboek over wat Laïs de oude courtisane op zo’n dag
tegen de geschiedenis zegt. Leg vast met de getrouwheid van de
geschiedschrijver hoe trouweloos de mensen zijn. De tiran is nog niet
eens koud en ze praten al over iets anders. Nog even… en niemand
praat al meer over hem.’ ‘Eén-, tweeduizend jaar en hij is
vergeten? Denk je dat?’ ‘Vannacht praten ze al over andere
dingen. De dictator heeft een half miljoen mensen vermoord in Gallië.
Daarna honderdduizend in Egypte en Hispanië. In Gomfi en in de
Thessalische steden liet hij de inwoners, ouderen, vrouwen en
kinderen, met berekende wreedheid afslachten… Maar dat is eentonig…
Schrijf een interessant boek over hoe saai de geschiedenis is. Altijd
hetzelfde… Beschrijf wat op zo’n dag de slaven smoezen, de
inhalige handelaren… Kortom, schrijf geschiedenis.”
Een zelf geschreven en zelf gekozen opdracht die Sándor Márai met dit
Er is in Rome iets gebeurd schitterend tot uitvoering heeft gebracht.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !