Madame Bovary is een van die titels die ook bekend zijn bij
mensen die weinig boeken lezen, en Gustave Flaubert is ongetwijfeld
een van die (dode) Franse auteurs waarvan de naam bij de meeste
mensen wel een belletje doen rinkelen. En toch heeft het geduurd tot
een aantal maanden na mijn bezoek aan Rouen vooraleer ik dit al een
tijdje in mijn kast zittende boek ter hand nam. Waarom Rouen? Omdat
de auteur daar geboren werd, omdat de verwijzingen naar hem en zijn
werk in de stad toch wel frequent zijn, en omdat omgekeerd de
verwijzingen in zijn werk naar de stad al even vaak voorkomen. Als de
jonge Charles Bovary, aan wie de Madame van de titel later
haar naam zal ontlenen, gaat studeren, dan is dat in die stad. Als
haar vrijers de benen nemen, dan is dat naar die stad. Als Madame
zelf vertier gaat zoeken, dan is dat binnen die stad. En als je als
lezer dan, pakweg, de Rue Eau-de-Robec ziet noemen, dan voel
je je meteen een stukje nauwer betrokken bij het verhaal.
Wat toch wel meegenomen is, want – en dat kan aan mij liggen – hoe
emotioneel Madame Bovary ook wordt, d.w.z. het personage, je zit het
toch allemaal een beetje van een afstand te bekijken en het is me
niet duidelijk geworden of dat ook in de bedoeling lag van Flaubert,
van wie dit werk uit 1857 niet alleen zijn debuut vormde maar ook
omschreven werd als zijn beste. Het is immers bekend dat hij zich als
voorbereiding erop niet alleen, zoals vertaler Hans van Pinxteren ook
aangeeft in zijn nawoord, verdiepte in het leven van Delphine
Delamarre, de vrouw van een plattelandsdokter die “zich van het
leven [beroofde] nadat zij haar echtgenoot niet alleen bedrogen, maar
ook geruïneerd had”, maar bijvoorbeeld ook in “studies over
pathologische gevallen, manische depressies”, en aanvankelijk
gruwde “van het idee een roman te maken over het burgerlijk leven,
‘het verontrustend banale’”, maar mét het boek ook stelling
wou nemen tegen de romantiek. “Aan de basis van de tragedie van
zijn hoofdpersoon”, schrijft Van Pinxteren, “staat de dweperige
romantische literatuur waardoor zij [Madame Bovary dus, noot van mij]
gevormd is. Dromend van de schitterende maar onbereikbare verten die
deze lectuur haar voorspiegelt, wendt zij zich uiteindelijk af van
iedere ‘banale’ werkelijkheid in haar eigen omgeving.” Een
stellingname die wellicht ook te vinden is in de stijl die Flaubert
heeft gehanteerd, niet alleen in de inhoud van het verhaal, een
inhoud die in het kort samen te vatten is als: jongedame die eerder
al religieuze bevliegingen heeft gehad, denkt uit haar saaie leventje
op de boerderij weg te geraken door te trouwen, maar haar man blijkt
geen telkens weer verrassende ridder op een wit paard te zijn, en zij
gaat al snel op zoek naar andere ridders – want ze blijft wel
dezelfde fout maken – die haar wél naar sprookjesland zullen
brengen. Die andere ridders bakken er uiteindelijk ook niks van, maar
zij geeft wel bakken geld aan hen (en zichzelf) uit. Geld dat ze niet
heeft dus, uitgegeven aan helden die ze uiteindelijk niet heeft. Geld
dat uiteindelijk moet afgedokt worden door haar hondstrouwe Charles
Bovary, een echte everyday hero die uiteindelijk blijft zitten
met niks meer dan de gebakken peren, want Madame pleegt zelfmoord
omdat de put die ze gegraven heeft wel zeer diep is, maar niet diep
genoeg om zich te verbergen voor haar medeburgers.
Een leven met hoogten en laagten dus, met tussendoor nog wat meer hoogten
en laagten. Laagten wanneer Madame teleurgesteld geraakt in haar man,
in haar vrijers, in het leven; hoogten wanneer ze een nieuwe vrijer
vindt, wanneer ze een nieuwe religieuze bevlieging krijgt, wanneer ze
met geleend geld ‘geluk’ kan kopen of op z’n minst een tijdje
een put kan vullen zodat haar weg naar de (amoureuze) top weer een
tijdje vrij van obstakels lijkt. Één lange manisch-depressieve
toestand dus, waaraan voor wat toch een roman is een perfect einde
komt door haar zelfmoord. Een zelfmoord die zich over meer dan tien
bladzijden uitstrekt (‘boem, pats, dood’ zat er, gezien de
tradities in de Franse literatuur, niet in), waarna reeds genoemde
gebakken peren over nog eens twintig bladzijden worden uitgesmeerd.
Verre van nodig, iedere lezer weet ook zonder die twintig bladzijden
in wat voor miserie Madame haar Charles heeft gestort, dit komt
alleen maar over als verlatingsangst, t.t.z. de angst van een auteur
om zijn verhaal af te maken, terwijl het scherp tegen dan (en we zijn
na de zelfmoord driehonderd bladzijden ver in het boek) ook van de
stilistische snee is.
De uitgebreide beschrijvingen van in het begin (onder andere die van het
huwelijksfeest, vanaf de aankomst van de gasten tot hun vertrek) en
vooral de humor die dáár nog aanwezig was, zijn na driehonderd
bladzijden wel helemaal verdwenen. “Het Lexicon der Medische
Wetenschappen, nog niet opengesneden, maar met banden die danig
hadden geleden van alle veilingen die ze hadden meegemaakt, vulde
vrijwel geheel de zes planken van een vurenhouten boekenkast”, is
het soort zinnetjes dat er in de eerste hoofdstukken nog de
luchtigheid inhoudt, maar naarmate het verhaal vordert steeds minder
vaak voorkomt. Pareltjes als “omlijst door een keurig onderhouden
oerwoud” of “In haar hart was Emma voldaan dat zij het
uitzonderlijk ideaal van een kwijnend bestaan in één keer had weten
te bereiken, iets wat niet is weggelegd voor middelmatige zielen”,
zijn dan al een tijdje naar de achtergrond verdreven. Terwijl dat
soort dingetjes wel de reden zijn waarom je verder blijft lezen in
dit verhaal waarvan je ook zónder dat je op de achterflap gespiekt
hebt, wéét dat het regelrecht richting afgrond dondert, iets wat
nog net niet gebeurde met mijn uit 2003 daterende uitgave in de De
Verboden Boeken-serie van De Morgen, al begon die wegens
slecht gelijmd wél uit mekaar te vallen. Overigens, Madame Bovary
werd nooit verboden. Er werd – en de reden daarvoor zal u zowel als
mij, kinderen van onze tijd, allicht helemaal ontgaan – een proces
aangespannen tegen Flaubert “wegens aantasting van de goede zeden”,
maar hij werd vrijgesproken.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !