Ik herinner me nog dat ik voor het eerst hoorde over de ‘herbakkers’
tijdens een uitstapje naar de Huysmanshoeve in Eeklo. Dat uitstapje
blijkt – zo leer ik door te gaan zoeken in mijn foto’s – alweer
van 2018 geleden te zijn, maar wat mijn geheugen betreft heb ik dus
alvast geen ‘herbakker’ nodig.
Geen ‘herbakker’ en geen hoofdenbakker, want da’s eigenlijk twee
keer hetzelfde, al zijn die van Eeklo er natuurlijk van overtuigd dat
zij de enige echte zijn. De enige echte ‘herbakkers’/hoofdenbakkers
dus, ‘t is te zeggen, stielmannen die op verzoek van de klant zijn
niet geheel bevredigende hoofd verwijderen, een verondersteld beter
bakken, dat op de romp van de klant plaatsen, en deze daarna geheel
tevreden zien buitenwandelen.
Klinkt – hoop ik toch – ongeloofwaardig, maar hoofdenbakkers waren ooit
een thema in de grafische kunst, een thema dat veel verder verspreid
raakte dan de regio rond Eeklo, en de Phoebus Foundation,
waardoor het boek Hoofdenbakker – Dromen van menselijke
maakbaarheid in de vijftiende tot de zeventiende eeuw is
uitgegeven als nummer XXXI in de serie Phoebus Focus, heeft
een schilderij rond dat thema in zijn collectie. Een schilderij van
een onbekende meester weliswaar, maar gezien het thema en wat daar
rond hangt toch goed voor een kleine honderd bladzijden van de hand
van Wendy Wauters, de jongste paar nummers regelmatig auteur in
OKV-magazine (waar de
boekjes in deze serie nog altijd gratis bij geleverd worden), maar in
2017 ook al auteur van een scriptie onder de titel Een oven vol
van menig hoofd en zotten bol. Een cultuurhistorische analyse van de
oven als instrument voor menselijke maakbaarheid binnen de
schijnoperaties in de vroegmoderne beeldcultuur, wat op zijn
minst wil zeggen dat ze ook vóór ze dit in 2023 gepubliceerde
boekje schreef al iets over het onderwerp wist.
Of dat zo is, kan ik niet bevestigen (ik ken per slot van rekening zelf
niks van het onderwerp), maar van voorliggend Hoofdenbakker
heb ik toch wel een en ander geleerd, dus ik durf aannemen dat
Wauters dat nu in ieder geval wél doet. En niet alleen dáárvan: de
fontein van de eeuwige jeugd, verjongingsovens, oudewijvenmolens, en
nog een aantal andere “schijnoperaties” passeren eveneens de
revue, terwijl die dus niet te zien zijn op het schilderij uit het
begin van de zeventiende eeuw dat ze net na het Voorwoord van
Katharina Van Cauteren (vast recept in de boekjes van deze serie) als
volgt beschrijft: “Bevroren in de actie houdt een bakkersknecht
zijn kapmes omhoog om met een welgemikte zwaai de man voor hem te
onthoofden. Hoe luguber deze handeling ook lijkt, op een enkeling na
is iedereen in het schilderij de rust zelve. Het interieur maakt
stapsgewijs de aanleiding voor deze groteske daad duidelijk.
Onmiddellijk na de onthoofding verzamelen de assistenten de hoofden
netjes in een rieten mand. Een tweede korf is tot aan de rand gevuld
met kroppen kool, die klaarliggen om ze op de naakte halzen van de
wachtende patiënten te plaatsen. De afgehakte hoofden worden
ondertussen onder handen genomen door de bakkersknechten. Eerst
smeert een knecht ze in met een vloeibare substantie, daarna worden
de hoofden uitvoerig gekneed en bewerkt met een deegrol, om
vervolgens in de bakkersoven te worden geschoven. Na afloop plaatst
een knecht de herbakken hoofden weer stevig op de halzen van hun
eigenaars. De operatie slaat duidelijk aan: de meesterbakker
verwelkomt al een rits nieuwe gegadigden die met hun reeds afgehouwen
hoofd in de hand hun beurt afwachten.” Als u uw fantasie gebruikt,
kan u zich daar misschien een schilderij bij inbeelden, indien niet,
dan verwijs ik u graag naar het boek zelf (zoals de meeste boekjes in
deze serie ook voor de rest zeer lezenswaardig).
Maar wat hier werkelijk aan de orde is, is natuurlijk niet het uiterlijk,
doch het innerlijk: “Het ongrijpbare verlangen naar perfectie –
en het daarmee gepaard gaande hoongelach van laatdunkende
toeschouwers – blijkt van alle tijden.” Of toch in ieder geval
van vele eeuwen, want meteen in het volgende hoofdstukje al keert
Wauters terug naar ‘testamentische’ en “oudtestamentische”
vertellingen waarin mensen ook al in ovens werden gestoken om hen of
de toeschouwers te veranderen, al moeten we volgens Wauters “vooral
een vijftiende-eeuwse praalwagen”, “een van de wagens uit de
Schembartlauf, een carnavalsparade die van 1449 tot 1524/1539
in de Duitse stad Neurenberg werd gevierd”, “als denderend
iconografisch beginpunt” zien, want deze wagen (of toch de
weergaves ervan, een tachtigtal in totaal) vertoonde “opmerkelijke
overeenkomsten met de gepenseelde Hoofdenbakker”, en daarmee
ook met alle andere gepenseelde ‘Hoofdenbakkers’, want weinige
van die andere laten zoveel van de ‘procedure’ zien als het
exemplaar van de Phoebus Foundation
(t.t.z. dit béste exemplaar van de Phoebus Foundation,
want van de dertien bekende exemplaren heeft die er zowaar twee in
bezit). Wat niet wil zeggen dat er tussen de genoemde
vertellingen en de Neurenbergse wagen geen verwijzingen naar
soortgelijke taferelen bestonden: “Een oventherapie om waanzin uit
te branden (alla pratica del forno caldo) werd door de
benedictijnse monnik Goffredo malaterra beschreven in zijn Historia
Sicula (1064)”, en “in West-mediterrane dansrituelen was er
sprake van een exorcistische praktijk in en rond een oven”, luidt
het in een van die kaderstukjes, Heilzame ovenrituelen, die zo
typisch zijn voor deze serie.
Ik bespaar u verdere details over wie wellicht het “prototype” van
de hoofdenbakkersschilderijen bij mekaar penseelde, de drager waarop
het in dit boekje besproken schilderij werd aangebracht, de al dan
niet werkelijke rechten die de Eeklonaars kunnen laten gelden op hun
bijnaam (rechten die ze kennelijk vooral afleiden uit een mogelijke
schrijffout), en uitstapjes richting andere halve zolen als de
tongenslijpers van Denderbelle en de maneblussers van Mechelen, maar
duik graag kort na die laatste het boek terug in met dit citaat: “De
behandelingen waren even inventief als uiteenlopend: er werden
hoofden vertimmerd in een smidse, neuzen en tongen geslepen aan een
enorme slijpsteen, mensen omgesmolten door klokkengieters, en
zotskeien uitgesneden door kwakzalver-artsen. Vooral dat laatste was
een populair thema: een zogenaamde Steen der Dwaasheid werd uit het
hoofd van de patiënt verwijderd. De zoektocht naar maakbaarheid nam
dus vele gedaanten aan”. En berustte niet geheel op fictie, mogen
we daar met de auteur aan toevoegen: “Meestal zat er een grond van
medische waarheid in de afgebeelde behandelingen, maar de situatie
was dusdanig absurd dat er geen twijfel bestond over haar kluchtige
karakter. Het ging om een hyperbolische overdrijving die de
goedgelovigheid van de klanten nog eens extra in de verf zette.”
Van de klanten en van de overheden (zo deze al niet dezelfde waren):
“Ook in Malleus maleficarum (1487), een handboek voor inquisiteurs,
verklaarden de auteurs dat bezetenheid het gevolg was van de duivel
die de lichaamssappen uit evenwicht bracht. Het laten uitsnijden van
de zotskei klinkt ineens niet meer zo vergezocht.” Als de
Hexenhammer het zegt, kan het inderdaad wel eens kloppen…
Enfin,
ook als de auteur het verder heeft over ‘narrensnijders’,
gecombineerde schijnoperaties (want op den duur had het publiek niet
meer genoeg aan de afbeelding van één van die zottigheden), of de
overblijfselen van de Dromen van menselijke maakbaarheid in
onze taal, blijft ze interessant, en de uitgebreide en zeer
verscheidene illustraties zijn eveneens van aard om deze
eenendertigste uitgave in de serie Phoebus Focus te kunnen
aanbevelen. Geen nieuw hoofd, maar ook voor de rest niets nieuws
onder de zon wat dat betreft.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !