vrijdag 29 september 2023

Zehn Tage im Juli – Günter Lucks & Harald Stutte (boekbespreking door Björn Roose)

Zehn Tage im Juli – Günter Lucks & Harald Stutte (boekbespreking door Björn Roose)
Zoals gemeld bij mijn recente bespreking van Die sterbende Jagd van Gerd Gaiser, bij deze mijn tweede bespreking van een Duits(talig) boek in een paar weken tijd: Zehn Tage im Juli van Günter Lucks en Harald Stutte.

Zehn Tage im Juli, ondertitel Wie ich den Bombenkrieg auf Hamburg überlebte, werd me, tegelijkertijd met Zeitbombe Jonastal van Edgar Mayer en Thomas Mehner, ter spoedige lezing uitgeleend door een oude vriend, en heeft – dat was al duidelijk voor wie het Duits enigszins beheerst (wat ik hoop, want anders zal u minstens aan de citaten niet veel hebben) en niet geheel verloren loopt in de geschiedenis van de eerste helft van de twintigste eeuw – de Geallieerde bombardementen op Hamburg, gericht op niets anders dan de burgerbevolking, tot onderwerp. Een onderwerp waarvan het belang niet kan overschat worden in tijden waarin het “vrije westen”, daarin voorafgegaan door dominee Zelensky, zo goed als iedere dag de mond vol heeft over het “terroristische” Rusland, zélfs al vallen de doden door slecht gemikt afweergeschut van de Oekraïners zelf.

Nu zijn de terreurbombardementen van de Engelsen en Amerikanen op Duitse burgers in steden als Dresden, Kassel, Pforzheim, Mainz, Keulen, enzovoort geen staatsgeheim – al hebben de Amerikanen noch de Engelsen ooit toegegeven dat ze daar massamoorden begaan hebben en zal er van officiële Duitse kant zelfs nooit maar een kik gegeven worden over die feiten -, maar Günter Lucks’ ooggetuigenverslag (Stutte was dan wel mede-auteur van het boek, maar gezien hij pas geboren werd in 1964 geen mede-ooggetuige) is toch de moeite van het lezen waard, temeer omdat het verslag verre van beperkt blijft tot die ‘tien dagen in juli’ 1943. Lucks, geboren in 1928 (en eind vorig jaar overleden), maakte immers voor het einde van de Tweede Wereldoorlog en tot een stuk daarna wel méér mee dan die bombardementen die het grootste deel van zijn geboortestad en tienduizenden burgers aldaar tot slachtoffer maakten. En dat vanuit een startpunt dat niet echt standaard te noemen was: zijn vader en moeder waren beiden actieve communisten, deel van wat dan het communistische establishment in Hanzestad Hamburg heette te zijn, zijn vader bij de Rote Frontkämpferbund (ook kortweg bekend als Rotfront), de militie van de Kommunistische Partei Deutschlands, zijn moeder bij de Rote Frauen und Mädchenbund, de vrouwelijke arm van die militie, wat hem niet belette nog vóór het begin van de oorlog toe te treden tot de Hitlerjugend, en dat tegen de zin van zijn ouders in. Die bombardementen noch zijn, intussen gescheiden, ouders beletten hem al evenmin zich in 1944 te melden als vrijwilliger, in welke hoedanigheid hij bij de Waffen-SS terechtkwam en in Oostenrijk ingezet werd tegen het Rode Leger. Een Rode Leger dat hem als gewonde in gevangenschap nam en hem vervolgens vijf jaar van de ene gevangenis naar de andere sleepte. Een ervaring waaruit hij dan weer zoveel “leerde” dat hij zich een jaar na zijn terugkeer in Hamburg, in 1951, aansloot bij de communistische Freie Deutsche Jugend, en in 1953 naar de DDR (zie mijn bespreking van Achter de Muur – Oost-Duitsland 1949-1990 van Katja Hoyer) verhuisde met zijn kersverse echtgenote. Van zóveel communisme genas hij echter snel: twee jaar later verhuisde het koppel al terug naar de Bundesrepublik, waar Lucks een zevental jaar later zelfs voor de rest van zijn carrière aan de slag ging bij het Axel Springer Verlag, uitgever van onder andere Bild en van veel te verdenken maar in ieder geval niét van anti-amerikanisme.

Enfin, dát deel van zijn carrière is voor ons lezers allicht minder belangrijk dan wat hij daar nog aan toevoegde na zijn pensionering: als gevolg van zijn optredens als Zeitzeuge in scholen ging hij samen met Stutte ook aan het schrijven van boeken. Na Ich war Hitlers letztes Aufgebot: Meine Erlebnisse als SS-Kindersoldat (2010), Hitlers vergessene Kinderarmee (2014), en Der rote Hitlerjunge: Meine Kindheit zwischen Kommunismus und Hakenkreuz (2015), volgde aldus zijn laatste boek, voorliggend Zehn Tage im Juli – Wie ich den Bombenkrieg auf Hamburg überlebte (2020). Und wie mein Bruder Hermann die nicht überlebte, zou ik er aan toevoegen: “In Wahrheit ist mein geliebter Bruder nie von mir gegangen. Hermann, 14 Monate älter als ich, ist für alle Ewigkeit 15 Jahre jung geblieben. Er starb in den ersten Stunden des noch jungen 28. Juli, zwei Tage vor seinem 16. Geburtstag.

Om maar te zeggen dat dit ooggetuigenverslag wel zéér persoonlijk is. En géén geschiedenisboek: “Ich bin kein Historiker, ich erhebe nicht den Anspruch auf eine exakte, detailtreue Wiedergabe der Ereignissen vom Juli 1943, jenes Bombeninfernos, das als ‘Operation Gomorrha’ oder ‘Hamburger Feuersturm’ in die Geschichtsbücher eingegangen ist. (…) Dieses Buch soll nicht viel mehr leisten, als unsere Geschichte zu erzählen, die Geschichte von zwei Jungen, die sich in jenen Tagen und Nächten im Zielgebiet der ‘Operation Gomorrha’ aufhielten, des bis dahin schwersten konventionellen Bombardements einer zivilen Stadt, das schätzungsweise 35 000 Menschenleben kostete. Das Totesurteil meines Bruders war wohl bereits am 27. Mai 1943 vom Oberbefehlshaber des Bomber Command der Royal Air Force, der Luftstreitkräfte des Vereinigten Königreichs Grossbritannien und Nordirland unterzeichnet worden, so weiss man heute. Vier Wörter waren es, die unter Punkt 4 auf dem streng geheimen Einsatzbefehl Nr. 173 das Vorhaben in kalter Präzision umrissen: ‘Intention: To destroy Hamburg.’ Übersetzt bedeutet das: Absicht: Hamburg zu zerstören.” Een “Absicht” dat Lucks de Geallieerden niet eens kwalijk neemt, want “diesen Krieg haben nicht die Briten begonnen” en dan is – zie de “logica” die ook gehanteerd wordt waar het eender welke Oekraïense actie tegen Russen (of zelfs zogenaamde “russofielen”, waaronder vertegenwoordigers van de Russisch-orthodoxe kerk) betreft – álles toegelaten. Een zienswijze die ik niet deel – je hoeft geen christen te zijn om te beseffen dat je kwaad van regeringen niet met een groter kwaad tegen hun burgers hoort te vereffenen -, maar die in Duitsland nog steeds opgeld doet. Na naar het randje van de fysieke ondergang gebracht te zijn door een dictator en vervolgens óver dat randje geduwd te zijn door andere dictators en zogenaamde “bevrijders”, zijn Duitsers nu eenmaal ook psychisch zo ver onder controle gebracht dat ze simpelweg massaal zelfmoord zouden plegen als hun Amerikaanse meesters dat bevalen. “Ich fand es bemerkenswert, wie Hamburg nach dem Krieg mit dem erlittenen Leid umgegangen ist”, schrijft Luchs dus: “Obwohl Hamburg die höchtste Zahl an zivilen Opfern aller deutschen Städte zu beklagen hatte und 53 Prozent seines Wohnraums verloren hat, hat man die Zerstörung von 1943 nach dem Krieg nie politisch instrumentalisiert. Die Stadt gefiel sich nie in der Rolle permanenter Mahnung oder eines Opferkultes. Und das, obwohl die Ruinen von [de wijken, noot van mij] Hammerbrook, Rothenburgsort oder Hamm die vermutlich grössten Friedhöfe dieser Stadt ohne Grabsteine waren. Den Nährboden für neuen Hass zumindest bildeten sie nie.” Na de bommen, zand erover, de laatste hatelijkheid wordt aan de “bevrijder” gelaten. Stockholmsyndroom in het echt en in het groot.

Nu goed, het is niet mijn bedoeling u van verdere lezing van dit boekje af te houden, het is ondanks de manier waarop Lucks (zoals dat heet) ‘erin staat’ de moeite van het lezen waard. Ook waar het een aantal niet meteen aan die ‘tien dagen in juli’ gerelateerde zaken betreft. Bijvoorbeeld het “altdeutsche Schrift”, beter bekend als “Frakturschrift” of ‘gotisch schrift’: daarvoor was, volgens Lucks, in 1939 al geen plaats meer in nationaal-socialistisch Duitsland omdat de nationaal-socialisten de letters ervan beschouwden als “Schwabacher Judenlettern”: “Ersetzt wurde sie damals durch die auf dem lateinischen Alphabet basierende Antiqua-Schrift, die noch heute verwendet wird. Die sogenannte ‘Arisierung’ im NS-Staat machte nicht einmal vor der Schrift halt”. Iets wat uiteraard kán, ik heb daar geen onderzoek naar gedaan, maar minstens niet consequent is met wat ik bijvoorbeeld aantrof in een door Hermann Göring (toch geen kleine jongen bij de nationaal-socialisten) ingeleid boek over de “sechzehn Kampfmonaten des Jagdgeschwaders Freiherr von Richthofen”, Jagd in Flanderns Himmel, uitgegeven in 1940 bij Verlag Knorr & Hirth, een uitgeverij die in die jaren volledig onder controle van de nationaal-socialisten stond, en met wat ik binnen de vijf minuten aan verdere info vond op het internet, in het bijzonder op (het toegegeven niet altijd even goed ingelichte) Wikipedia: “In Duitsland bleef het type de norm tot 1941, toen werd het door Hitler verboden, waarschijnlijk omdat het gebruik van de Antiqua een internationale propagandaverspreiding mogelijk maakte.” Lucks was, zoals hij zelf aangaf, geen “Historiker”: in zijn herinneringen aan “diesem Sommertag im Jahr 1939 in der Volksschule am Rossberg im Hamburger Stadtteil Eilbek” loopt hij zowaar zelfs een jaar of twee vooruit op de feiten, iets waarvan de lezer dan toch hoopt dat hij dat niét gedaan heeft met betrekking tot, bijvoorbeeld, het gegeven dat zijn oudere broer zich veel sneller dan hij “emanzipierte” uit de communistische geloofsovertuiging van het gezin: “Er trat dem Jungvolk bei, der NS-Organisation für die Zehn-bis 14-Jährigen, später der Hitlerjugend. Er war dabei sehr engagiert und wurde sogar ein Scharführer der HJ. Zu diesem Zeitpunkt träumte ich noch von einer Karriere im ‘Roten Jungsturm’, der kommunistischen Jugendorganisation.

Ach wat, ‘t is een zeur die over dat soort details valt, de overgang van communisme naar nationaal-socialisme verliep over het algeméén gewoon vrij vlot: “Ich erlebte in der Familie und im kommunistischen Freundeskreis meiner Eltern, wie aus Kommunisten und Sozialdemokraten über Nacht Parteigänger der Nazis wurden. Wie sich scheinbar ‘klassenbewusste’, wie es damals hiess, wie sich politisch überzeugte Kommunisten und zu allem entschlossene Revolutionäre von den braunen Machthabern ködern liessen. Mit Versprechen, mit einer neuen politischen Heimat und sozialistischen Parolen nunmehr im neuen völkischen Gewand. Wirksamer aber noch mit Arbeit, selbst wenn es der an Militär erinnernde Dienst im neu geschaffenen ‘Reichsarbeitsdients’ war, mitunter auch mit kostenlosem Essen, Freibier oder nagelneuen SA-Uniformen der damals noch kaum bekannten Textilfirma Hugo Boss.” Dát, en dan bedoel ik niet de vroegere jaren van Hugo Boss maar die massale overstap van communisme naar nationaal-socialisme, was in ieder geval iets dat de jonge Lucks méér opviel dan dat de oorlog in september 1939 begon: “Die Sonne schien weiter, es war draussen knapp über 20 Grad warm, die Leute wirkten vielleicht etwas ernster und besorgter als sonst, tuschelten vielleicht etwas häufiger miteinander, gingen aber weiter ihren alltäglichen Pflichten nach. Ich war sogar ein wenig enttäuscht.

Dat de kranten al snel ophielden met het publiceren van het eigen aantal doden – iets wat onze propagandabladen bijvoorbeeld ook doen waar het de doden aan ‘Oekraïense’ kant betreft, terwijl ze samen met de Oekraïners graag het aantal doden aan Russische kant opblazen – is dus wellicht niet iets dat Lucks destijds zélf opgevallen is, net zomin als wanneer de overgang van “Bomben auf Polen” naar “Bomben auf England” gebeurde, of de eerste luchtaanval op Hamburg. Die laatste vond plaats op 18 mei 1940 en was óók al grotendeels gericht op de burgerbevolking: “400 Brand- und 80 Sprengbommen” werden afgeworpen boven de wijken Altona, Sankt Pauli en Harburg én boven de haven, 34 burgers stierven, dubbel zoveel werden er gewond, maar “Ich kann mich an diese Nacht nicht mehr erinnern.” Misschien omdat dat bombardement plaatsvond drie maanden vóór de eerste Duitse bombardementen op Britse steden? Toegegeven, dan waren de nationaal-socialisten nog steeds de oorlog begonnen, maar op zo’n details ingaan, zou er toe kunnen leiden dat de Blitz een reactie was, geen actie. Iets wat ik natuurlijk niet zomaar zou durven beweren, maar wat een goede Duitser, zoals Lucks er ongetwijfeld een was, zelfs nooit zou durven denken, terwijl hij toch – ondanks het gegeven dat Hermann Göring vanaf dat moment smalend ‘Herr Meyer’ werd genoemd (zie daarvoor mijn bespreking van Göring – Noem me Herr Meyer van Jan Bauwens) - tot de conclusie komt: “Die alliierten Luftangriffe halfen propagandistisch eher den Nazis.

Propagandistisch én qua voortschrijdend inzicht: Herr Meyer bleek duidelijk niét in staat geallieerde luchtaanvallen helemaal te stoppen, dus werden er voorbereidingen getrof voor als het weer zou voorvallen (en tot in juli 1943 viel het nog vele keren voor, met zo’n 1500 burgerslachtoffers in Hamburg alleen al tot gevolg): “Vor dem grossen Bombardement im Sommer 1943 gab es in der Hansestadt (…) 139 Bunker, 773 ‘Sonderbunker’, die immerhin als ‘splittersicher’ galten, zudem 1442 öffentliche Luftschutzräume. 378 000 Hamburger konnten theoretisch darin Schutz finden. 14 000 Feuerwehrleute standen in der Hansestadt bereit, dazu 8000 Männer in technischen Sondereinheiten. Rund 12 000 Soldaten dienten in den 80 Flak- und 22 Scheinwerferstellungen rund um Deutschlands wichtigste Hafenstadt, so viel wie in keiner anderen deutschen Stadt.” “Das alles kling aus heutiger Sicht beeindruckend,” schrijft Lucks, “war aber kein wirksames Mittel, um die sich anbahnende Katastrophe für die Hamburger abzuwenden.” Wat inderdaad zou blijken vanaf ‘Gomorrha’, Tag eins, zondagavond 24 juli 1943, een tijdstip waarop we belanden nadat de auteur nog enige hoofdstukken heeft gewijd aan Blockwarte und Goldfasane, Eine kurze Illusion von Familienleben, de eerste helft van het Schicksalsjahr 1943, en Zwei Jungen allein in Hamburg, de uitleg waarom hij toen de hel boven de stad uitbrak daar alleen met zijn broer was, terwijl zijn stiefvader en moeder en hun biologische kinderen in het toenmalige Böhmen und Mähren zaten.

Jedem englischen Piloten, der damals in Richtung Hamburg startete, musste nach der Lektüre des Buches [Bomber’s Baedeker, noot van mij] eigentlich klar sein, dass es im Osten der Stadt keine wichtigen strategischen Ziele gab. Sondern dass da ausschliesslich Menschen lebten – Arbeiter, Familien, einfache Leute”, schrijft Lucks, waarna hij – verrassend – toch nog laat volgen dat de oorspronkelijke afkeer van de Amerikanen voor de Engelse “Flächenbombardements” al snel overging en er nauwelijks nog een onderscheid te maken was tussen hun “Präzisionsangriffe” en die “Flächenbombardements”, maar, hè, “diesen Krieg haben nicht die Briten begonnen”, nietwaar? “Habe ich in dieser Nacht wirklich etwas gedacht”, vraagt hij zich af, “falls man darunter das rationale Abwägen von Risiken onder das analytische Ausloten von Alternativen versteht? Nein, ich handelte instinktiv wie ein Tier. Auf das nackte überleben zielende Reflexe übernahmen die Regie und führten mich glücklich und unbeschadet durch den heissen Orkan, der im Hamburger Osten tobte. Lärm lag in der Luft, jenes schrille Heulen, von dem ich später einmal las, es habe wie von Hunderten von Orgelpfeifen hervorgerufen geklungen. (…) Ich war nur wenige Schritte gelaufen, als ich über eine verkohlte Leiche stolperte. Ich fiel kurz hin und raffte mich wieder auf. Weiter lief ich, nur weg, weg, weg. Ich hatte keine Idee, wohin. Irgendwann fiel mir der Hauptbahnhof ein, der etwas nordwestlich lag. Und das war der Weg gegen die Richtung, in welche dieser Heissluftorkan tobte. Bomben fielen schon lange nicht mehr. Irgendwo heulten Sirenen, kündigten wohl Entwarnung an. Entwarnung von was? Für uns, die Überlebenden, gab es keine Entwarnung, überall war Feuer.” Meer dan “Feuer” zelfs, een “Feuersturm” (een vuurstorm, in het midden waarvan temperaturen tot meer dan 1000 graden heersten): “Dass heisse Luft am Boden zusammen mit der kalten Luft in höheren Schichten der Atmosphäre einen drei Kilometer breiten Luftschlot über dem Hamburger Osten entstehen liessen. Es bildete sich ein ‘Kamineffekt’, so hat man inzwischen herausgefunden, Luft wurde bis in 8000 Meter Höhe katapultiert, am Boden entstand ein Sog, der mit bis zu 270 Stundenkilometern durch den Osten rauschte und im Übrigen die ursache für jenen infernalischen Heulton war, der an Kirchenorgeln erinnerte. Ich glaube nicht an Vorsehung, aber für Tausende Hamburger wurde dieses Heulen zu einem Requiem, wie man es schauerlicher nicht komponieren kann.

En daarmee waren die “Zehn Tage im Juli” nog maar begonnen: Günter Lucks, wiens broer op die nacht verdween en nooit meer zou opduiken (noch levend noch dood), maakte een eerste balans op van zijn leven: “Ich war 14 Jahre, ich lebte, ich trug die verstaubte, am einigen Stellen angesengte HJ-Uniform mit der schwarzen Skihose. Mir gehörte eine Volksgasmaske, deren Gummiüberzug für den Kopf Brandspuren hatte. Ich hatte kein Zuhause mehr. Und ich war allein.

Hoe hij de “Tage, an denen es dunkel blieb” verder doorkwam, hoe de stad die dagen en vooral nachten - want de bombardementen gebeurden toen bijna per definitie nachtelijk - doorkwam, hoe de verteller uiteindelijk bij zijn stiefvader en moeder in Tsjechië terechtkwam, hoe zij uiteindelijk – in tegenstelling tot zovele duizenden Duitsers die Duitsland nooit (meer) zagen maar stierven tijdens de door de communisten georganiseerde dodenmarsen - terug in Hamburg terechtkwamen, hoe de auteur in de Waffen-SS en uiteindelijk in Russische gevangenschap kwam, laat ik u graag helemaal zelf lezen. Afsluiten doe ik echter met een stukje uit het door Lucks geschreven Schluss: “Vielleicht hilft das, um den nachfolgenden Generationen verständlich zu machen, was uns in den Jahren meiner Kindheit in den Ruin getrieben hat. Und es hat mir geholfen, meinen politischen Reifeprozess, man kann es meine ‘ideologische Odyssee’ nennen, abzuschliessen. Mit meinen 91 Jahren bin ich heute ein zutiefst überzeugter Demokrat, ein Pro-Europäer und ein Kritiker ideologischer Verblendung, egal unter welcher Flagge, mit welchem politischen oder religiösen Anstich sie daherkommt.” Ik ben er zelf amper 51, maar zie leidende “democraten” en “pro-Europeanen” vanuit een enorme ideologische verblindheid de middelen aanreiken om van weer een ander land een ruïne te maken en uiteindelijk heel Europa te ruïneren. Veelal met het excuus dat ‘wij de oorlog niet begonnen zijn’...

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !