dinsdag 12 september 2023

De koninkrijken van Midden-Europa – Martyn Rady (boekbespreking door Björn Roose)

De koninkrijken van Midden-Europa – Martyn Rady (boekbespreking door Björn Roose)
Wie mijn boekbesprekingen zo’n beetje volgt én een goed geheugen heeft, zal zich misschien herinneren dat ik iets meer dan twee jaar geleden, op 24 april 2021, óók al een boek van Martyn Rady besprak: De Habsburgers – De opkomst en ondergang van een wereldmacht. Zelfs wie zich dat niet herinnert – dat komt voor in de beste families -, kan er in ieder geval die bespreking op naslaan en tot de conclusie komen dat ik zeer tevreden was met de aankoop van dat boek én de lezing ervan. Een conclusie die ook zal kunnen getrokken worden naar aanleiding van mijn bespreking van voorliggend De koninkrijken van Midden-Europa, ook al is de ondertitel dan nauwkeuriger in zijn omschrijving van het onderwerp: Een nieuwe geschiedenis van het hart van Europa. Dat hart is namelijk, zoals zo’n beetje heel Europa (zo niet werkelijk héél Europa), inderdaad op een zeker moment en doorgaans voor een lange periode gevuld geweest met koninkrijken, maar deze geschiedenis begint noch eindigt met die koninkrijken. Eindigen doet ze in het nu, met de obligate sneer naar Rusland, dat “in 2022 Oekraïne binnen[viel] en (…) de grootste oorlog in Europa sinds 1945 [begon]” (historici of all people zouden moeten in gedachten houden dat een situatie terdege beoordelen moeilijk gaat zonder de nodige historische afstand en dat er tussen nu en 2022 verre van voldoende historische afstand ligt), beginnen – toch na de inleiding – met Het Romeinse Rijk, de Hunnen en het Nibelungenlied. Om precies te zijn met Ovidius, dus zo’n tweeduizend jaar geleden. Het zal duidelijk zijn dat de periode van de koninkrijken binnen die tijdspanne vrij groot was, maar ook dat De koninkrijken van Midden-Europa onmogelijk dezelfde lading kan dekken als Een nieuwe geschiedenis van het hart van Europa. Enfin, niet alleen seks verkoopt, koekendozen doen dat ook, vooral die met royals erop, en ook aan mensen met een zekere geschiedkundige interesse.

Andere verkoopsargumenten in dit boek zijn echter veel belangrijker. De gehanteerde definitie van ‘Midden-Europa’ bijvoorbeeld, een definitie die doorheen de geschiedenis nogal eens opgerekt of ingekrompen is, naargelang dat goed uitkwam of naargelang de hoed van de verteller stond. Zoals Rady in zijn inleiding aangeeft: “af en toe hoorde België er ook bij, evenals de Elzas en Lotharingen, en of Polen er al dan niet toe behoorde, hing ervan af of de staat op dat moment werkelijk bestond”. Een gebrek aan beginselvastheid waartegenover Rady dit stelt: “Deze geschiedenis van Midden-Europa is uniek omdat hierin de twee helften van de regio zijn gecombineerd, terwijl historici ze gewoonlijk apart behandelen als Duitsland en oostelijk Midden-Europa, terwijl Oostenrijk soms tot de ene, dan weer tot de andere regio wordt gerekend. Niet nationale geschiedenissen worden hierin op de voorgrond gezet, maar de grotendeels vergeten verhalen van het verleden, van koninkrijken en hertogdommen die ooit groot waren, maar waarvan de herinnering is verdrongen door geschiedenissen die de natiestaat als uitgangspunt hebben genomen. Dit boek gaat ruwweg over het gebied dat nu het huidige Duitsland, Polen, Hongarije, Oostenrijk, Slovenië en het westen van Roemenië of Transsylvanië beslaat, maar het bereik is net zo fluïde als de historische delen van Midden-Europa en dringt af en toe ook door in het territoir van hedendaags Oekraïne, Kroatië, Zwitserland en de Baltische staten”. Als je dat “huidige Duitsland” niet te nauw neemt, zou je dus inderdaad zélfs een deel van hedendaags belgië bij de zaak kunnen betrekken - de Oostkantons zijn niet zomaar Duitstalig en kwamen pas in 1920 als vergoeding voor de geleden oorlogsschade in belgië te liggen -, maar dat stukje van wat het historische Duitsland is geweest of de geschiedenis ervan binnen belgië, komt (voor zover ik me herinner) in het boek niet ter sprake.

In tegenstelling tot talloze andere stukken aardkluit en stukjes geschiedenis. Beweren dat Rady met dit boek een alomvattende geschiedenis van Midden-Europa heeft neergepend, zou overdreven zijn – de literatuurlijst op het einde van het boek is niet zomaar twaalf bladzijden lang en de Noten zo’n vijftig -, maar hij heeft – in de resterende 530 pagina’s – toch wel een bijzonder knappe prestatie ter zake geleverd, vlot geschreven, aandacht bestedend aan belangrijke (deel)aspecten uit verschillende tijdsperiodes, in detail gaand (bijvoorbeeld over de zigeuners in het gebied of over de joden aldaar, maar ook over het kameralisme, censuur of de eugenetische wetenschap/kwakzalverij), maar toch nergens het overzicht verliezend. Dat in detail gaan, maar het overzicht niet verliezen, is dan ook zo ongeveer het enige wat je hem als lezer kan verwijten: je komt massa’s feiten en feitjes tegen waarover je nog méér zou willen lezen, maar waar hij – de trein van de geschiedenis dendert nu eenmaal voort – noodgedwongen niet verder kan op ingaan. Veel van de in de literatuurlijst genoemde bronnen zijn echter (vrij) recent, zij het ook vaak Engelstalig, dus daar valt voor de lezer die wat op zijn honger blijft zitten misschien soelaas te halen. Beter in het Engels in ieder geval dan dat je bronnen moet gaan raadplegen in de talen van de gebieden waarover ze handelen: “Duits kan voor een bezoeker wel eens moeilijk te volgen zijn vanwege de gewoonte om de luisteraar tot aan het einde van de zin in het ongewisse te laten over het relevante werkwoord. Maar verder naar het oosten worden de talen onbegrijpelijk, worden ze geschreven met een overvloed aan medeklinkers, rare diakritische tekens en hier en daar zelfs een afwijkend alfabet.” Drie jaar avondschool Hongaars gevolgd en recentelijk ook een paar keer Tsjechië aangedaan hebbend, kan ik zulks absoluut beamen. Wat niet wil zeggen dat de wereld er achter volkomen anders is dan de onze: “Haal de taal weg of, beter nog, maak haar begrijpelijk en we komen snel in een wereld die, net als Midden-Europa zelf, een mengsel onthult van overeenkomst en verschil.” En beide zijn interessant.

Hoé interessant? Ongeveer tienduizend citaten interessant. Goed, da’s wat overdreven, want als ik een boek lees en interessante passages aanduid, wéét ik heus wel dat ik dat doe om ze ook werkelijk te gebruiken in een bespreking, maar het zijn er ook in dít geval weer veel te veel geworden. Ik probeer u dus een beetje te sparen als ik er toch een aantal aanhaal. Bijvoorbeeld, omdat dát toch wel een belangrijk fenomeen is, over overeenkomsten en verschillen tussen de diverse volkeren van Midden-Europa: “Na de vijfde eeuw breidden de oorspronkelijk een Germaanse taal sprekende Franken, die zich eerder al in Noord-Frankrijk hadden gevestigd, hun macht uit over de oude Romeinse provincie Gallië en drongen ook oostwaarts over de Rijn op. Vanaf de zevende eeuw waren ze in Midden-Europa buren van Slavische stammen. Een nieuw Midden-Europa werd geboren onder Frankisch leiderschap. Frankisch Midden-Europa was taalkundig een mengsel van sprekers van Germaanse en Slavische talen. Hier kwamen de Hongaren bij, met hun aan geen van beide families verwante taal, die aan het einde van de negende eeuw in de Karpaten arriveerden. In de loop van de tijd namen Franken, Germanen, Slaven en Hongaren een overeenkomstige code over van koningschap, katholicisme, wetgeving, ridderschap en ridderlijkheid. Maar vreemd genoeg was de code doordrenkt van de nagedachtenis aan de Hunnen. Een overeenkomstige literaire erfenis verbond de verschillende volkeren van Midden-Europa, die op de invasie van de Hunnen terugkeken als een doorslaggevend moment in hun ontwikkeling.” En dan niet in de zin van een gemeenschappelijk verzet tegen die invasie: “Veel van de Germaanse stammen hier hadden aan Attila’s kant gevochten en hun afstammelingen koesterden romantische verhalen over het doen en laten van de Hunnen en de daden die in hun dienst waren verricht. Het thema van deze legenden waren de laatste dagen van het hof van Bourgondië in Worms, voor de vernietiging door de Hunnen in 437, en de verhalen over paleisintriges in de hoofdstad van de Hunnen, Esztergom (nu in Hongarije), waar Attila heerste onder de naam Etzel, samen met de Ostrogotische heerser Theodoric (Dietrich). Deze historische fragmenten raakten ondergesneeuwd door andere verhalen – over de daden van de legendarische Siegfried en zijn dood door moord, en van de wraak die werd gepland door zijn Bourgondische weduwe Kriemhild, die Attila’s fictieve echtgenote werd. Deze verhalen, die in liederen en vertellingen werden doorgegeven, werden later samengebracht in het epische gedicht het Nibelungenlied.” Het Nibelungenlied, inderdaad, een ‘lied’ waaraan alleen al boeken kunnen gewijd worden en waarover Rady het een bladzijde later al niet meer heeft. Om maar één voorbeeld aan te halen inzake wat ik eerder schreef over al die geschiedenissen waarvoor Rady en passant je interesse (weer) opwekt.

U bent van me gewoon dat ik na zó’n opmerking kwansuis verderga met een zin in de aard van “Zoals hij dat ook doet met het arianisme, de Merovingers, de Karolingers (en hoe die laatsten het roer overnamen van die eersten), ‘een Christusbeeld met een wel erg lange fallus’, monniken die hun oogleden lieten tatoeëren, de olifant van Karel de Grote”, enzovoort, enzoverder, maar gezien zelfs dát soort zinnen ons amper een paar bladzijden verder brengt in dit boek, ga ik dat nu eens niét doen, net zomin als ik aandacht ga besteden aan mogelijk sporadisch voorkomende fouten (zoals het jaartal 1747 op pagina 43) of het feit dat de in het boek opgenomen kaartjes beter ‘leesbaar’ zouden geweest zijn in kleurendruk (wat uiteraard ook een meerkost zou veroorzaakt hebben). De oorsprong van de Slaven (“nog steeds een raadsel”), van de Avaren (“net zo raadselachtig als die van de Slaven, hoewel we in het geval van de Avaren niet eens weten welke taal ze spraken”, wat hen niet belette de stijgbeugel én een nieuwe, virulente vorm van lepra mee te brengen naar Europa), of van de Hongaren (“al net zo duister als die van de Slaven”) bijvoorbeeld zijn, zoals zoveel in dit boek, als onderwerp een boek op zichzelf waard, dus wat ga ik daar uitgebreid over zitten citeren? Daarover of over... – nee, grapje, ik ga écht geen ellenlange opsommingen in deze boekbespreking opnemen, beloofd is beloofd.

Wat ik dan weer wél nog graag meegeef, is het feit dat Rady behalve vlot (wat ik al eerder schreef) bij momenten ook ronduit humoristisch schrijft. Als ik zoiets lees als “Het was absoluut een schitterende ceremonie, slechts bezoedeld door een mislukte poging tot moord, waarvan men toendertijd de afgezette paus Gregorius de schuld gaf”, zónder dat de auteur op die moordpoging zelfs maar één zin lang verder ingaat, dan ga ik er in ieder geval van uit dat het komische effect niet onbedoeld is. Als ik lees dat de ministerialen “de stijl van de edelen [kopieerden] en (…) hun eigen kasteel [bouwden], waarna ze zich gingen noemen naar hun hoofdverblijfplaats voorafgegaan door von, (…) een familiewapen [lieten] ontwerpen en (…) ruzie [maakten] met de buren”, denk ik dat hetzelfde uitgangspunt terecht is. Als ik – ten slotte, want anders ben ik tóch weer uitgebreid aan het opsommen – lees dat “geschiedkundigen schatten dat er binnen de grenzen van hedendaags Duitsland nog zo’n vijfentwintigduizend kastelen te vinden zijn, maar [dat] men (…) pas net begonnen [is] met tellen” lijkt het me niet onmogelijk dat Rady ook dáár een wisecrack heeft neergeschreven. En dan zijn we alles samen, tussen het eerste en het derde voorbeeld, weerom maar een paar bladzijden verder gekomen.

Zonder dus stil te staan bij landdagen (in Hongarije soms bijgewoond door meer dan tienduizend edelen), Wladislaus IV de Ellenlange (“zo lang als een el, ook wel de Korte genoemd omdat hij zo klein was), Middeleeuws Europa als “thuis van gemeenschappelijk bestuur, van experimenten met de republiek, van initiatieven van onderaf, die tegen het verhaal van staatsvorming van bovenaf en van de consolidatie van territoria indruisten”), de Hanze, de gebroeders Grimm (die ook al terzijde passeerden bij mijn bespreking van Libuše Moníková’s De façade), of – een volk waaraan Rady terecht toch ook enige aandacht wijdt - de Friezen (met in hun wet de erkenning van door familievetes veroorzaakte “meer dan vierhonderd mogelijke verwondingen (…), van de amputatie van een vingertopje tot een angstaanjagende reeks verwondingen die de mannelijke geslachtsdelen konden worden aangedaan”), schakel ik tot slot van deze boekbespreking dan ook graag over naar het laatste, koningsloze deel van dit De koninkrijken van Midden-Europa, dat grotendeels gewijd is aan de heerschappij van de Sovjets aldaar. Niet omdat de honderden tussenliggende bladzijden niet interessant zouden zijn, in tegendeel, maar omdat ik, behalve omdat ik beloofd heb geen eindeloze opsommingen in deze bespreking op te nemen (een belofte die me echt pijn doet en die ik daarom niet al te vaak ga doen), zoals u wellicht weet, behalve een zekere belangstelling voor geschiedenis in het algemeen ook een bijzondere belangstelling voor de totalitaire systemen van deze wereld, in het bijzonder Europa, heb. Ik sla dus zelfs de vernedering van Compiègne, het dictaat van Trianon, de Weimarrepubliek (inclusief “Babylon Berlijn”), een toch wel interessant hoofdstuk over toenmalige distopische - en science-fictionliteratuur en dito film (Metropolis, Mann ist Mann, Utazás Faremidóba, Der Herr der Welt, Alraune, Das Kabinett des Dr. Caligari, R.U.R.), en fenomenen als het in 1941 nabij Jedwabne redden van een aantal joden door Duitse soldaten uit handen van een Poolse antisemitische meute, over om meteen bij communisten als de Hongaar Mátyás Rákosi uit te komen: “Nadat hij de grens [van Hongarije, noot van mij] was overgestoken, zag Rákosi hele menigten land- en fabrieksarbeiders (ongetwijfeld gedwongen) met spandoeken ter verwelkoming. Een week later stond hij naast Jozef Stalin op het Rode Plein waar de Sovjetleider de grote militaire parade inspecteerde die werd gehouden ter herdenking van de Russische Revolutie van 1917. Maar toen hij in Moskou op zoek ging naar oude vrienden, ontmoette hij schouderophalen en ontwijkende antwoorden. Bijna allemaal waren ze vermoord in Stalins zuivering van ingebeelde rivalen en verraders en hun namen waren uitgewist.” Een gegeven dat u, mutatis mutandis, ook al bent tegengekomen in mijn bespreking van Achter de Muur – Oost-Duitsland 1949-1990 van Katja Hoyer betreffende de Duitse communisten, al was Hoyer net iets minder grappig betreffende de “investeringen” van de Sovjets in de rest van het zogenaamde Oostblok: “Soms behandelde hij [Stalin, noot van mij] het als buit en nam hij hele fabrieken over of begon joint ventures, waarvoor een bezette staat het investeringskapitaal leverde waarna de Sovjet-Unie er met de productie vandoor ging.”

Ook uit dat hoofdstuk, Mátyás Rákosi, stalinistisch Midden-Europa en de onvrede, en de twee laatste, Communistisch Midden-Europa en de val en Postcommunisme, Slavoj Žižek en de les van Laibach, zou ik nog massa’s citaten kunnen aanhalen, onder andere over de in die laatste titel genoemde groep Laibach en het belang van gratis porno voor het kalmeren van opstandige gevoelens (iets waar mensen die in een kramp schieten als iemand zegt dat het geen slecht idee zou zijn af te kicken van porno best wel eens aandacht zouden aan mogen besteden), maar ik eindig graag met de gedwongen volksverhuizingen na de Tweede Wereldoorlog. Weliswaar een punt van vooral verschil en nauwelijks overeenkomst met wat in West-Europa na diezelfde oorlog gebeurde (al waren er bijvoorbeeld in Vlaanderen volop individuele mensen die door de staat gedwongen werden hun woonplaats te verlaten en er nooit meer mochten gaan wonen), maar toch maar ‘mooi’ georganiseerd met de instemming van het o zo vrije ‘Westen’: “Tijdens een bijeenkomst in Potsdam in juli 1945 kwamen de leiders van de geallieerden overeen dat alle Duitse minderheden gedeporteerd moesten worden naar Duitsland. De meeste Duitsers waren toch al westwaarts gevlucht om aan de optrekkende Sovjettroepen te ontkomen, terwijl de Poolse en de Tsjechoslowaakse regeringen al begonnen waren met wat toen ‘verplaatsingsacties’ werden genoemd. In totaal verhuisden twaalf en een half miljoen Duitsers, vrijwillig of gedwongen en vaak onder zware omstandigheden achter in vrachtwagens of onverwarmde veewagons. Meer dan een half miljoen Duitsers overleed. In Transsylvanië en het Roemeense Banaat werden zo’n tachtigduizend Duitsers, mannen en vrouwen, als nazicollaborateurs bijeengedreven en naar werkkampen in de Sovjet-Unie afgevoerd, waar een kwart van hen omkwam door verwaarlozing en ziekten. Maar niet alleen Duitsers waren in beweging. Hongaren werden verdreven uit Tsjechoslowakije, Joegoslavië en Transsylvanië en het Banaat, Slowaken uit Hongarije, Polen uit de nieuwe Sovjetrepublieken Oekraïne, Litouwen en Belarus, en Oekraïners, Belarussen en Litouwers uit Polen. Behalve Duitsers werden nog eens zo’n zeven miljoen mensen in heel Midden-Europa uit hun geboorteland verdreven, mensen die de resten uit hun eerdere leven in karren of op fietsen meesjorden of die met een enkele koffer achter in een vrachtauto werden gegooid. In Roemenië bleven ongeveer 1,6 miljoen Hongaren achter en in Tsjechoslowakije en in Joegoslavië ongeveer een half miljoen. Die enorme volksverhuizingen gaven Midden-Europa een overeenstemming tussen staat en natie die eerder had ontbroken. Staten en naties vielen nu min of meer samen, en daarmee was een van de bronnen van wrijving verdwenen die lang de betrekkingen tussen regeringen en volkeren hadden vertroebeld en bijgedragen aan Midden-Europa’s politieke instabiliteit. (…) Levens werden goedkoop of waardeloos geacht, lichamen behandeld als ruilmiddel, wreedheid was normaal geworden.” Wie denkt dat dat alles nu voorbij is, kan zich best eens verdiepen in wat nu al een aantal jaren tussen Rusland en Oekraïne betwist gebied is. De pogingen om dat gebied etnisch ‘duidelijker’ te krijgen, komen beslist niét alleen vanuit Rusland (nog los van het feit dat het etnische verschil tussen Russen en ‘Oekraïners’ niet eens zo groot is als dat tussen twee waterdruppels) en wie denkt dat het ‘Westen’ in deze wél noodzakelijk de kant van de good guys gekozen heeft, zou binnen een aantal jaren wel eens bedrogen uit kunnen komen. De ‘vriend’ van vandaag kan binnen hier en een paar jaar de nieuwe ‘vijand’ zijn. Onder andere daarvan getuigt ook de geschiedenis van De koninkrijken van Midden-Europa, een boek dat iedere euro en iedere minuut van uw tijd meer dan waard is.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !