dinsdag 26 september 2023

De lucht in gevlogen, de hemel in geprezen – Eerbewijzen voor Van Speyk – Sandra de Vries (boekbespreking door Björn Roose)

De lucht in gevlogen, de hemel in geprezen – Eerbewijzen voor Van Speyk – Sandra de Vries (boekbespreking door Björn Roose)
“Aan het begin van de negentiende eeuw nam de verering van helden en heldinnen uit de Vaderlandse geschiedenis een hoge vlucht in de Nederlanden. Steeds weer werden hun edele daden beschreven, bezongen en in beeld gebracht, opdat iedereen zich maar zou spiegelen aan hun goede voorbeeld. Sommige van die ‘lichtende voorbeelden’ zijn in onze tijd nog steeds bekend, andere zijn volslagen in de vergetelheid geraakt.

Waarom was de verering van deze legendarische figuren nu zo belangrijk? Dat had vooral te maken met de ongunstige omstandigheden waarin de Nederlanden zich sedert het einde van de achttiende eeuw bevonden. De economie stond er slecht voor en op cultureel gebied verkeerde de natie in een impasse. Bovendien was het land door de Franse overheersing zijn identiteit kwijtgeraakt. Er werd dan ook naarstig gezocht naar wegen om die te herkrijgen. Men verlangde niet alleen nostalgisch naar de Tachtigjarige Oorlog, waarin de Nederlanders zich zo dapper hadden gedragen, maar ook naar de Gouden Eeuw, die zo voorspoedig was geweest en zoveel voortreffelijke mannen en vrouwen had voortgebracht. Het liefst zag men die goede tijden van weleer zo spoedig mogelijk terugkeren.

Op 5 februari 1831 leek die wens even in vervulling te gaan. Die dag stierf de jonge luitenant ter zee Jan Carel Josephus van Speyck de heldendood, toen hij zijn vastgelopen kanonneerboot met vriend en vijand de lucht in liet vliegen, om te voorkomen dat hem belagende Belgen de Hollandse vlag zouden strijken.”

Zo begint het Woord vooraf van De lucht in gevlogen, de hemel in geprezen – Eerbewijzen voor Van Speyk van Sandra de Vries en dat dit boekje (amper honderdtwintig bladzijden dik) over Jan ‘Dan liever de lucht in!’ Van Speyk gaat, was voor mij, als rechtgeaard Heel-Nederlander, ook reden genoeg om het op een of andere rommelmarkt te kopen.

Helaas ben ik geen geschiedkundige (en dat “helaas” valt niet echt sarcastisch op te vatten, want als ik had gedacht dat er voor een per slot van rekening middelmatig mens als ik brood te verdienen was met geschiedkunde, dan had ik intussen meer dan dertig jaar geleden graag in die richting gestudeerd) en gaat dit boek slechts in zéér beperkte mate over Van Speyk, het belgisch separatisme en hoe onze goede koning Willem in dat verband ageerde. Het boek, aldus nog het Woord vooraf, “[werd] niet geschreven (…) met de bedoeling om een nieuw monument voor de held op te richten, maar om te onderzoeken op welke wijze Van Speyk in de literatuur en de beeldende kunst werd vereeuwigd. Nagegaan wordt welke stijlmiddelen er van officiële en officieuze zijde werden aangegrepen om uiting te geven aan gevoelens van bewondering en eer.” Het “de hemel in geprezen” in de titel is dus wezenlijk belangrijker dan het “De lucht in gevlogen” en “Eerbewijzen voor Van Speyk” dekt correct de (kanonneerboot)lading.

“(…) aan de held gewijde monumenten, penningen en schilderijen [zijn] tamelijk volledig in dit boek vertegenwoordigd”, heet het dan ook verder in het Woord vooraf, en wie er enig idee van heeft hoeveel eer er bewezen werd aan Van Speyk kan dan al beginnen vrezen dat dat een opsomming zonder einde vormt, maar – en dat is de reden waarom het dat tóch niet is -: “Sommige onderwerpen blijven geheel onbesproken, zoals de bloem die naar Van Speyk werd genoemd en de kinderen die niet alleen de voornamen van de held, maar ook diens achternaam kregen. Ook alle snuisterijen die werden vervaardigd uit het hout en het ijzer van de geëxplodeerde kanonneerboot zijn buiten beschouwing gelaten, hetgeen overigens ook geldt voor de serviezen met Van Speykportret die al spoedig op de markt werden gebracht. Zelfs de borstbeelden die ijzergieterij Nederburgh Nering Bögel te Deventer voor de marine vervaardigde, komen slechts zijdelings ter sprake.”

De Vries heeft met andere woorden - gelukkig, want anders had ik dit boekje mogelijk gelaten voor wat het was - géén volledigheid nagestreefd in dit in 1988 bij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem verschenen boekje, maar desalniettemin worden bijvoorbeeld aan de begrafenis alléén al zo’n vijf bladzijden tekst besteed. Maar die begrafenis was er dan ook een uit de duizend: “Er verstreek ruim een jaar voordat de begrafenis daadwerkelijk plaatsvond. Kennelijk nam de organisatie van de plechtigheid en de oprichting van het grafmonument in de Nieuwe Kerk veel tijd in beslag; op 4 mei 1832 [15 maanden na de knal dus, noot van mij] was het echter zover. Van Speyk viel een vorstelijke begrafenis ten deel (…)”, wat toch niet slecht was voor iemand die op zijn vier zijn vader verloor, op zijn tien zijn moeder, vervolgens in een weeshuis terecht kwam, uit zijn eerste paar jobs ontslagen werd “omdat hij zijn tijd te veel verlummelde”, bij zijn eerste poging om bij de marine te komen afgewezen werd omdat hij zo mager was, en nadat hij uiteindelijk als stuursmansleerling tóch nog aan de bak kon komen, besloot dat het zeemansleven niet meeviel en weer bij de kleermaker ging werken waar hij voorheen gewerkt had. “Binnen een paar dagen” nadat hij zijn boot bij Fort Sint Laurentius (Antwerpen) had opgeblazen, “was een onbekende jongeman van 29 jaar uitgegroeid tot een nationale held en had de verheerlijking van zijn persoon een aanvang genomen”, terwijl het weliswaar “opmerkelijk incident” (helaas) toch “geen noemenswaardige invloed heeft gehad op de loop der geschiedenis”.

Net zomin als het overlopen van Nicolas Joseph Daine naar de belgen of het feit dat Reinier Claeszen in 1606 óók zijn boot had opgeblazen, zou ik zeggen, maar die feiten bleken toch bekend bij Van Speyk en maakten van zijn daad behalve een actie met voorbedachten rade ook een schakel in een geheel: “Verschillende brieven getuigen eveneens van dit voornemen. Een daarvan werd zeer vaak geciteerd; hij was [na zijn dood uiteraard, noot van mij] zelfs als facsimile te koop. De betreffende brief werd door Van Speyk geschreven, toen hij met zijn kanonneerboot voor Antwerpen lag. In de brief geeft onze held eerst te kennen dat hij graag een tweede Chassé zou willen en dat hij alles over heeft voor de koning. Vervolgens beklaagt hij zich dat hij zich in tegenstelling tot de landsoldaten niet kan bewijzen, omdat hij in zijn bewegingen belemmerd dreigt te worden door bevriezing van het Scheldewater. Hij eindigt ten slotte met de verzuchting dat hij liever met boot en al de lucht in gaat dan een ‘infame Brabander te worden’ en besluit zijn brief met de mededeling dat hij liever een Reinier Claeszen (?-1606) is dan een Nicolas Joseph Daine (1782-1843). Reinier Claeszen liet namelijk in 1606 zijn boot de lucht in vliegen, toen hij bij Kaap Sint Vincent in handen dreigde te vallen van de Spanjaarden, terwijl Daine een generaal-majoor van Belgische afkomst in Nederlandse dienst was, die in 1830 overliep naar zijn oude vaderland [wat historische onzin is, want belgië had op dat moment nog nooit bestaan, noot van mij] en daar zijn diensten aanbood.”

Nu goed, de verdere woorden over Van Speyk zouden niet meer door hemzelf worden geschreven, maar onder andere door “dichters – en mensen die daarvoor door wilden gaan”, die zo vrij waren ter inspiratie beelden te ontlenen aan Pieter Cornelisz. Hooft (1581-1647) en Joost van den Vondel (1587-1679), genoegzaam bekend onder het veel kortere ‘Vondel’, en die vaak werk van zo’n “erbarmelijke kwaliteit” afleverden dat Jacob van Lennep zich gedwongen zag een parodie op hun werken te schrijven in de vorm van Jan, een Heldendicht in twaalf duizend zangen, of zoo veel meer als de Dichter maken zal, indien hij tijd en lust heeft, vooralsnog zonder motto, vignet of gegraveerden tytel. “O! dat die held, die wreker onzer vlag, / Al wat op hem in ‘t licht kwam of zal komen, / Gedicht, gravuur, verhand’ling, weegeklaag, / Lithografie, romances, odes, droomen / En boekjens voor de jeugd, met d’eigen slag / (‘t Ging in één moeite door) had meegenomen!”, luidde daarin zijn vrome wens, maar ‘t mocht, gezien de volgorde der gebeurtenissen, uiteraard niet zijn.

Net zomin als een aantal monumenten ontworpen door vroede vaderlanders (of platte opportunisten, dat onderscheid valt wanneer er eigen roem of geld in het spel komt nog nauwelijks te maken), al kwamen er wel degelijk naast “gedicht, gravuur, verhand’ling, weegeklaag” ook in steen gebeitelde in memoriams tot stand. De daar toch al staande vuurtoren van Egmont aan Zee bijvoorbeeld (de Noordertoren), die – na veel vijven en zessen en nadat er stevig gebakkeleid was over de vraag of de Brandaris op Terschelling of een nieuw te bouwen vuurtoren op Schouwen geen beter idee was - versierd werd met “palmetten” (“om te herinneren aan het element waarop Van Speyk de dood vond”), het wapen van Amsterdam (“geboorteplaats van de held”), “eivormige elementen” op de kroonlijst (staand voor “overvloed” en “vermenigvuldiging”, die op hun beurt moesten zinspelen op de “onberekenbare [ontelbare] heilrijke vruchten welke Van Speyk’s heldendood den Vaderlander moet aanbrengen”), een aan de held opgedragen inscriptie, een anker (“symbool van de zeevaart, maar ook van de hoop”), een slang die in haar eigen staart bijt, een tak met “immortellen”, een lauwertak, het kruis van de Willemsorde, kransen van klimop en van laurierbladen, fakkels en rond dat alles een hek “dat samengesteld is uit speren van het type dat in de klassieke oudheid niet alleen werd gebruikt als wapen, maar ook als enterhaak”: “Op zichzelf waren Sigaults [Jean François Sigault, de ontwerper, noot van mij] niet nieuw of spectaculair, maar in hun onderlinge samenhang verschaften zij hem de mogelijkheid om Van Speyks zelfopoffering op een eigenzinnige wijze te becommentariëren. De steenhouwer heeft hiervan dankbaar gebruik gemaakt. Het lijkt er wel op of hij geen mogelijkheid onbenut wilde laten om de deugdzaamheid van de held in abstracto te bejubelen.” Iets wat bijvoorbeeld ook de schilders deden, al hadden ze er even vaak geen idee van hoe Van Speyk eruitzag als waarmee hij het kruit deed ontploffen dat zijn boot de lucht injoeg als hoe zo’n exploderende kanonneerboot dan wel realistisch diende weergegeven te worden. Voorin dit boekje – dat overigens in het algemeen rijk voorzien is van beeldmateriaal – staan vijf geschilderde portretten van de luitenant ter zee, waarvan geen op de andere lijkt (er is er dan ook maar één “naar het leven” geschilderd), “men wist niet of” hij het kruit had ontstoken “met een sigaar, een lont of een pistool” (en beeldde de scène dan maar de ene keer met het ene attribuut dan weer met het andere af), maar de meeste aan het ontploffende schip gewijde schilderijen vertoonden toch “grote onderlinge overeenkomsten”: “De uit elkaar spattende kanonneerboot is op alle werken links weergegeven, terwijl rechts een deel van de andere Nederlandse kanonneerboten die zich gelijktijdig met ‘nr.2’ op de Schelde bevonden, zichtbaar is en op de achtergrond het silhouet van de stad Antwerpen zich tegen de lucht aftekent. Van Schotel, Schouman en Pieneman is bekend dat zij de locatie bestudeerden en zich uitvoerig lieten voorlichten door deskundigen van de marine. We mogen aannemen dat De Braekeleer dat ook heeft gedaan. Kennelijk achtten zij allemaal de gekozen hoek de beste om het unieke schouwspel tot zijn recht te laten komen. Hoe zij er in slaagden om een natuurgetrouw beeld van de ontploffing te schilderen, weten we niet, al zullen ook daarbij ooggetuigenverklaringen een rol hebben gespeeld. Voor het geval deze ontoereikend waren, konden de schilders altijd nog te rade gaan bij schilderijen en prenten uit de zeventiende en achttiende eeuw, zoals het schilderij van Hendrick Cornelisz. Vroom (1566-1640) uit het Rijksmuseum, dat ‘Het ontploffen van het Spaanse admiraalschip tijdens de zeeslag bij Gibraltar op 25 april 1607’ voorstelt, of de prent met ‘Het springen van ‘s lands oorlogsschip Alphen op 15 september 1778’.”

Er waren dus wel wat voorbeelden te vinden, maar er waren óók mensen die Van Speyk géén voorbeeld vonden: “Na alle blijken van waardering voor Van Speyk en zijn vaderlandslievende daad wordt het nu de hoogste tijd om ook even stil te staan bij een aantal kritische geluiden, want die zijn er wel degelijk geweest. Zo verscheen in 1833 De zelfopoffering van J.C.J. van Speyk aan den bijbel getoetst: eene bijdrage tot staving dat de gereformeerde leer de zelfmoord nog bevordert, nog begunstigt, nog verdedigt [...], dat werd geschreven door de medicus Z.H. van der Feen” en “een felle aanklacht [was] tegen Van Speyk èn al diegenen die zijn ‘zelfmoord’ een navolgenswaardige christendeugd durfden te noemen”. Geen “christendeugd” dus, niet navolgenswaardig, en een paar decennia later in brede kringen al bijna vergeten: “Weliswaar behield Van Speyk zijn voorbeeld-functie tot op de dag van vandaag, maar het ziet ernaar uit dat die rol hem al snel alleen nog maar in beperkte (marine-)kring werd toebedeeld. Veertig jaar na dato lijkt zijn naam bij de grote massa al niet meer te leven, als we tenminste mogen afgaan op de inhoud van een ingezonden brief aan de Deventer Courant van 8 februari 1871, waarin iemand schreef ‘den 5 februari 1831, dus […] juist 40 jaren geleden, stierf de dappere Van Speyk den heldendood; - behalve te ‘s Gravenhage (gewoonlijk met een diné) schijnt er weinig meer aan dien heldendaad gedacht te worden…’.” Precies zoals dat ook het geval zal zijn met al die jonge “helden” die nu, met geldelijke steun van ons allen en toejuiching van - uiteraard zélf niet gekke, dus niet aan het front zittende - politici in het “vrije westen” in Oekraïne de dood ingejaagd worden. Dode Jan wordt zo af en toe nog eens vereerd, maar blode Jan had nog ettelijke, mogelijk mooie jaren voor zich. En geen enkel regime of potentiële regimewissel is een dode Jan waard.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !