vrijdag 22 september 2023

Paulus gestenigd en Paulus gegeseld – Madeleine Manderyck, Jan Van Damme & Zsuzsanna Van Ruyven-Zeman (boekbespreking door Björn Roose)

Paulus gestenigd en Paulus gegeseld – Madeleine Manderyck, Jan Van Damme & Zsuzsanna Van Ruyven-Zeman (boekbespreking door Björn Roose)
Achtentachtig bladzijden, drie auteurs en een titel die, ondertitel inbegrepen, toch wel tot de langste van de in de Phoebus Focus-serie uitgegeven boekjes behoort: Paulus gestenigd en Paulus gegeseld – Abraham Van Diepenbeecks (1596-1675) ontwerpen voor een glasramencyclus in de Antwerpse Sint-Pauluskerk. Voor de rest gelukkig ook de vaste ingrediënten van elk boekje in deze serie: gedrukt op glanzend papier, lezend als een trein (zelfs als je traag leest en uitgebreid naar de foto’s kijkt, kost dit boekje niet meer dan een uurtje van je tijd), en voorzien van massa’s beeldmateriaal, zoals je van elk respectabel kunstboek mag verwachten.

“(…) een glasraam, hoe barok ook, is geen schilderij”, schrijft vaste inleider en “Stafchef van de Kanselarij van The Phoebus Foundation” Katharina Van Cauteren in haar Voorwoord, maar de onderwerpen van het boek – Paulus gestenigd en Paulus gegeseld zijn er twee – zijn toch… olieverfschilderijen. Op paneel weliswaar, maar desalniettemin schilderijen. Schilderijen die, in hun geheel of in detail, zo’n vijftien bladzijden vullen – eerlijk gezegd zonder dat zulks nodig is -, schilderijen die het enige zijn wat nog overblijft van de glasramen in kwestie: waar die glasramen “zich bevinden en óf ze bewaard bleven, is een raadsel”, maar “aan de hand van deze unieke modelli [de olieverfschilderijen op paneel dus, noot van mij] vertelt deze Phoebus Focus het verhaal van de al even unieke glasramenreeks van de innovatieve ontwerper tot het moeizame verloop van de bestelling, van de opdrachtgever en schenkers tot een reconstructie van de reeks.”

“Sinds de achttiende eeuw is de klepel van de kunstgeschiedenis helemaal doorgeslagen in de (over)waardering van de schilderkunst ten opzichte van de (ondergewaardeerde) ‘toegepaste kunsten’”, zegt Katharina Van Cauteren nog, daaraan toevoegend dat “vroeger (…) de waarde van een wandtapijt of een glasraam meestal vele malen hoger dan die van een schilderij [was] – al was het maar omdat het gebruikte materiaal duurder was”, en ze zal ongetwijfeld gelijk hebben als ze van Madeleine Manderyck, Jan Van Damme en Zsuzsanna Van Ruyven-Zeman zegt dat ze “allen [gelden] als ware topspecialisten op het vlak van de glasschilderkunst, Van Diepenbeeck en/of de Sint-Pauluskerk”, maar wat mij betreft is het nummer XXII in de Phoebus Focus-serie toch een van de minder interessante. Getuige daarvan (voor mij toch, al kan u dat niet zien) is het feit dat ik nauwelijks stukken tekst aangeduid heb die ik het citeren waard of minstens nuttig om te gebruiken voor deze bespreking vond en dat terwijl ik wel degelijk waardering heb voor mooie glasramen en ze, ondanks het feit dat ik geen christen ben (ik hoef me niet te laten ontdopen om te weten dat ik dat niet ben), voor mij een van de redenen zijn waarom ik telkens weer kerken binnen loop. De enige stukken die ik werkelijk interessant vond waren dat over Van Diepenbeecks carrièreswitch, dat over de Bossche immigranten, en dat over Het metier van de glasschilder. En helaas wordt in die stukken niet echt diep ingegaan op de genoemde zaken.

Van Diepenbeeck weigerde in 1636 “ouderman” van het Antwerpse glazeniersambacht te worden, “omdat hij niet langer de ambitie had als glasschilder werkzaam te zijn, maar als kunstschilder” en schreef zich in 1638-1639 ook effectief in “als meester-schilder in het schildersambacht van dezelfde Sint-Lucasgilde”, maar in 1642 weigerde hij een benoeming tot opperdeken dáárvan en ging zich vervolgens, op een paar schilderijen en een viertal glasramen voor de Antwerpse Sint-Jacobskerk na, verder bezighouden met… “ontwerpersactiviteit voor prenten en wandtapijten”. “Hij zorgde als glasschilder voor een ongekende vernieuwing. Geïnspireerd door Rubens paste hij diens methode van olieverfschetsen op paneel toe en introduceerde hij de barokke vormentaal in de glasramen die hij ontwierp voor Antwerpse kerken en kloosters”, maar wou zich kennelijk toch liever bezighouden met schilderijen en nog liever met prenten en wandtapijten. Ík word dan, zo ben ik nu eenmaal, nieuwsgierig naar het waaróm van die “carrièreswitch”, maar de auteurs weten daar ofwel niks over te melden of hebben er geen onderzoek naar gedaan.

Bij de Bossche immigranten worden in de eerste plaats Theodoor Van Thulden, “waardige opvolger van de monumentale barokstijl die Van Diepenbeeck had geïntroduceerd”, en tweedens Jan De Labaer, “als ontwerper (…) minder begaafd dan zijn twee streekgenoten, maar technisch (…) een uitmuntend glasschilder”, genoemd, maar behalve een van ver gefotografeerd glasraam uit de Sint-Michiel- en Sint-Goedelekathedraal (Brussel) en een schervenraam met daarin stukken uit de verloren gegane Intrede van Christus in Jeruzalem krijgen we van hen geen werk te zien. Een euvel dat niet goed gemaakt wordt door in het laatste kwart van het boekje toch nog een mooi glasraam van een “Onbekende meester”, een in zijn geheel gefotografeerd raam uit de Sint-Jacobskerk “toegeschreven aan Abraham Van Diepenbeeck” (meteen het enige dat van hem bewaard zou zijn), en een tweede schervenraam met stukken uit andere glasramen van Van Diepenbeeck weer te geven. Ik wéét dat het boek geen glasramen, maar een paar ontwerpen ervoor tot onderwerp heeft, maar als ook de inleider in haar Voorwoord een lans breekt voor glasramen, dan zouden er beslist wat méér in het boekje mogen staan, óók als er verder geen sporen meer te vinden zijn van Van Diepenbeecks eigen werk ter zake (bij het stukje Vermist: glasramencyclus had ik overigens óók al zo’n onbevredigd gevoel). En dat terwijl andere onderwerpen, zoals het stukje over Michael Ophovius, er net zo goed uit hadden mogen blijven: goed, die werd ook geboren in ‘s Hertogenbosch, leefde zoals Van Diepenbeeck een hele tijd te Antwerpen, en zijn grafmonument is te vinden in de reeds genoemde Sint-Pauluskerk (al overleed hij dan in Lier), maar toen de Antwerpse afdeling van zijn orde, die van de predikheren, bij Van Diepenbeeck de tien glasramen bestelde waarvan de in de titel genoemde Paulus gestenigd en Paulus gegeseld er twee waren, was hij voor zover ik begrepen heb geen prior meer van die afdeling en niet eens meer voltijds gevestigd in ‘t Stad.

En dan het ergste: over Het metier van de glasschilder weten de verzamelde auteurs niet meer dan een halve bladzijde tekst bij mekaar te pennen. In een serie waarin onder andere bladzijden lang ingegaan is op röntgenonderzoek van schilderijen, moet de lezer het wat dít onderwerp betreft kennelijk stellen met een soort Wikipedia-inleidinkje. Erger nog: Wikipedia weet méér in detail te vermelden over gebrandschilderd glas dan Madeleine Manderyck, Jan Van Damme en Zsuzsanna Van Ruyven-Zeman samen. Leuk dat even toegelicht wordt wat een “moneel” is – “een verticale stijl in een raamopening, die het oppervlak van het raam in lichten verdeelt” en wat we ons moeten voorstellen bij “raambruggen” – “horizontale ijzeren staven die het glasraam dragen” -, maar een zinsnede als “De glasstukken worden beschilderd met bruingrijze grisailleverf” is een inleiding tot een stukje over wat grisailleverf is; “Zilvergeel en sanguine (vleeskleur) worden met speciale glasverven uitgevoerd” zou de eerste zin van een bladzijde over de eigenschappen van glasverven kunnen zijn; en “Vervolgens worden ze in loodprofielen gevat en tot panelen samengevoegd” roept toch wel te beantwoorden vragen over loodprofielen op.

Bref, dit boekje lijkt me een goede reden om me wat verder te verdiepen in het onderwerp gebrandschilderd glas, maar is op zich een gemiste kans.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !