dinsdag 19 september 2023

Allemaal poppenkast – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)

Allemaal poppenkast – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)
Bij mijn vorige bespreking van een boek van Jos Brink, met name die van Blij blijven, schreef ik: “Cursiefjes blijven voorlopig – en ik durf hopen ook nog langer, maar dat zal afhangen van wat ik op dat front nog allemaal aantref in kringwinkels en dergelijke – nog wel even een vast item in mijn boekbesprekingen, maar met deze Blij blijven ben ik op dit moment wel even aan het einde van de boeken in die categorie van Jos Brink gekomen. Niet dat er verder geen meer zijn – ik heb per slot van rekening eerder alleen nog maar zijn Stukje voor stukje besproken -, maar ik heb er (nog) geen andere in mijn bezit. En dat ene andere boek dat ik van hem heb, Handboek voor hulpsinterklazen, het laatste boek dat hij schreef (hij overleed vooraleer hij de drukproeven kon overlopen), moet – los van het feit dat het niet in de categorie Cursiefjes valt – nog minstens wachten tot rond – uiteraard – Sinterklaas.”

Die “(nog)” stond daar echter niet voor niks. Het voornemen blijft dus nog steeds binnen hier en een paar maanden aandacht te besteden aan zijn Handboek voor hulpsinterklazen, maar sinds februari van dit jaar kwam ik bij verschillende gelegenheden toch nog een tweetal boeken van de auteur tegen: de bespreking van Made in Holland volgt een dezer maanden (nadat ik het gelezen heb dus), de bespreking van Allemaal poppenkast (al duikt Sinterklaas ook dáárin op) krijgt u bij deze. Met dien verstande dat ik u voor wat de introductie tot de auteur betreft graag verwijs naar eerder genoemde reeds gepubliceerde besprekingen, dat ik u niet (nog eens) ga uitleggen wat cursiefjes zijn en waarom een bundeling ervan nauwelijks te bespreken valt (al is het dan een genre dat tegenwoordig helaas veel minder beoefent wordt), en dat u – als u die vorige besprekingen gelezen hebt – sowieso al weet dat ik van oordeel ben dat Brink ter zake zeer bedreven was. Dat toonde hij ook met de vierenveertig stukkies in deze in 1981 bij Teleboek verschenen bundel weer aan.

Vierenveertig cursiefjes over Dierendag (nauwelijks een ding in Vlaanderen, maar wel in Nederland), kaal worden, advertenties, loodgieters, de natuur, nieuwsgierigheid, treinen, geloven, zijn oude school, het huwelijk, enzovoort, waarin hij niet alleen aantoont van vaak alledaagse situaties werkelijk een verhaal(tje) te kunnen maken, maar ook met taal speelt op een manier waarop bijvoorbeeld de ter zake veel bekendere Simon Carmiggelt dat nooit of nauwelijks ooit heeft gedaan. Vondsten als deze zijn typisch voor Brink: “Op het gevaar af dat u gaat denken dat ik reeds op jeugdige leeftijd ernstig dement aan het worden ben, geef ik toe dat ik al koutend uren met mijn huisdier zoekbreng. Meestal helpt ze me eraan herinneren dat ik me ijlings naar de drankboer dien te reppen ten einde de voorraad whisky aan te vullen. Ze práát me als het ware naar de fles toe, want ze is een poes-alleen, dus slechts van mij kan ze een kater verwachten.” Vondsten als dié en humor op zijn eigen kap: “(…) alles wat bij andere mensen bijdraagt tot nóg meer geluk en warmte, haardrogers, polaroidcamera’s, elektrische tandenborstels en washandjesspanners, gaat bij mij binnen een week kapot, of ontploft al nog vóór ik het winkelpand heb verlaten. Dat kleeft aan me en ik ben eraan gewend. Ik weet dat ik de enige niet ben: je herkent lotgenoten op straat. Ze lopen met een lichtelijk slepende tred, afhangende schouders en een holle rug. Hun hele wezen straalt iets uit van: mij kan niks meer gebeuren, juist omdat álles hun gebeurt. Zo ben ik ook. Op het scherm en in het theater acteer ik een viefheid van jewelste, maar in werkelijkheid word ik onder mijn smoking overeind gehouden met hardleren korsetten en rugbaleinen, schoudervullingen en kin-ophouders. Zo draai ik de mensen een rad voor de ogen, en thuisgekomen zak ik als een monatoetje op de bedrand neer.”

Vondsten ook soms die wie de jaren tachtig, ten laatste negentig niet heeft meegemaakt, laat staan de jaren ervoor, weinig meer zullen zeggen: “(…) ik ken een man die kaal werd alleen omdat hij zich er druk over maakte. En nu loopt hij rond met een toupet. Dat wil zeggen, hij dénkt dat het een toupet is. Ik voor mij geloof al z’n leven dat de fabrikant hem laat rondlopen met een hoogpolige tapijttegel op zijn bol. Je ziet dan ook al op kilometers afstand dat het een haarstuk is. Het gloeit groen op in het zonlicht en het wipt op de vreemdste plaatsen.” Maar wie heeft de jongste jaren nog zo’n dooie rat op iemands hoofd gezien? Welke man doet nog moeite zijn kaalheid te camoufleren onder een moumoute? Of het moest een ontsnappingskoning à la Jevgeni Prigozjin zijn, die het dan nog niet eens deed (of doet, wie weet staat ie een dezer jaren op uit de doden) om die kaalheid te camoufleren, maar om volkomen onherkenbaar te zijn.

En vondsten uiteraard die ook een Hans Teeuwen had kunnen gebruiken. Want laat ons wel wezen: een baby aanduiden als “een gesmolten E.T.” is bijzonder grappig, maar van werkstukken uit de boetseerclub zeggen dat “men [ze] het beste kan aanduiden als buitenbaarmoederlijke zwangerschappen” óók. Of van jezelf dat je een “door een dronkeman in elkaar geprutst bouwpakket” bent, of “een mengsel van mierezuur én het apelazarus dat ik mij schrok”, of dat je “uitputtend de verschillen [had] moeten doornemen tussen trompetnarcissen, fluitnarcissen, trombonenarcissen en ammehoelanarcissen”.

En dan, tussendoor, verwijzingen waaraan je merkt dat Brink behalve aan rond hossen op de bühne ook aan het lezen van boeken deed. Waar M. Vasalis opduikt bijvoorbeeld, met haar ode Aan een boom in het Vondelpark: “Bomen worden ziek en moeten dood. Maar Vasalis is onsterfelijk.” Of zich toen al bewust was van de golf van politieke correctheid die op gang aan het komen was: “We zongen eveneens een tekstje over een negerjongetje dat opzien baarde en van wie werd verondersteld dat zijn moeder hem nimmer hoefde te wassen, wat ons reuze gemakkelijk leek. Met dat soort liedekens hoef je vandaag de dag niet meer aan te komen, gezien onze zeer gemengde bevolking.” Of van de “specialisten”-praat waarmee “gewone” mensen aan de kant gezet worden: “‘O, Kareltje z’n plakboek…’ ‘Wij spreken liever van scrapalbum. Kijk, meneer eh… Bastenaken. Binnen het primaire kader van het basisonderwijs vindt een individualiserende planning plaats. Ik ben de man in het veld en u bent de exogene factor. Ouders, het gezin, vormen het supporting team, nietwaar? Zij zijn, in hun interne consistentie, onze feedback.’” (Feedback die, zo merkte ik gisteren, inmiddels zelfs door N-VA-gezinde leerkrachten niet meer aanvaard wordt als het bijvoorbeeld over seksuele opvoeding bij kleuters gaat, want de eindtermen gaan boven wat de ouders daarvan denken). Of dat hij af en toe niet zo héél ver van Carmiggelt staat, bijvoorbeeld als er een leurder aan zijn deur staat: “Ik had natuurlijk onmiddellijk moeten roepen: ‘Gaat heen rare oude man!’ of iets van gelijke strekking. Ik ben daar te laf voor. Ik fluisterde daarentegen: ‘Nou meneer, dat loekt goed!’” Of als hij iets oneetbaars te eten krijgt: “Als toetje had de schat een goedbedoeld mokkapuddinkje vervaardigd, met zelfgebakken strooisel erop. Van gebrande suiker. Het leek wel glas. Ik had net zo goed een bierpul kunnen verbrijzelen en naar binnen proppen. En lafaard als ik ben, riep ik voortdurend dat het héérlijk was. Vandaar die tweede uitnodiging.” Niét op Carmiggelt lijken, zou in dat geval natuurlijk het eerlijkste zijn, maar dan zou je verder ook geen verhaal te vertellen hebben. En laat mij eerlijk zijn: als Brink het heeft over nooit open doen als er gebeld wordt, geen ramen lappen, en gepruts met contactlijm, dan sta ik op mijn beurt niet ver van Brink…

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !