dinsdag 7 februari 2023

Blij blijven – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)

Blij blijven – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)
Cursiefjes
blijven voorlopig – en ik durf hopen ook nog langer, maar dat zal afhangen van wat ik op dat front nog allemaal aantref in kringwinkels en dergelijke – nog wel even een vast item in mijn boekbesprekingen, maar met deze Blij blijven ben ik op dit moment wel aan het einde van de boeken in die categorie van Jos Brink gekomen. Niet dat er verder geen meer zijn – ik heb per slot van rekening eerder alleen nog maar zijn Stukje voor stukje besproken -, maar ik heb er (nog) geen andere in mijn bezit. En dat ene andere boek dat ik van hem heb, Handboek voor hulpsinterklazen, het laatste boek dat hij schreef (hij overleed vooraleer hij de drukproeven kon overlopen), moet – los van het feit dat het niet in de categorie Cursiefjes valt - nog minstens wachten tot rond – uiteraard – Sinterklaas.

Jammer, maar dat laat niet weg dat ook déze bundeling – ze bevat welgeteld vijftig stukjes – weer goed is voor véél glimlachen en een ruime hoeveelheid schaterlachen. Brink schrijft in het laatste stukje van deze bundeling, Horen, zien en schrijven genaamd, “ik verzin nóóit iets”, maar het andere deel van de uitspraak staat dan wel weer garant voor veel leesplezier: “Ik creëer alleen maar kaders waarin ik bepaalde gebeurtenissen kan plaatsen”. Veel van de stukjes zijn bijzonder ‘situationeel’, dus dat kader is allesbehalve slecht gecreëerd.

Bijvoorbeeld dat over “Noevèl Kwisien” (Uit eten): “Het huis mijns Vaders heeft vele gangen, moet de restaurateur hebben gedacht, want evenals aan de woorden van onze bijna-vriendin kwam aan de golf van noevelle heerlijkheden schier geen einde. Nu eens werd er een oester met een muskaatdruif, guitig erbovenop bevestigd, op een bord van anderhalve meter doorsnee geserveerd door wel drie obers, dan weer kreeg ik onder mijn verbaasde snuitje een keukenplank, waarop men een rood slablaadje met een aardbeitje en een zilverui ontwaarde. Na gang veertien, een zalmmoesje waarvan mijn poes een rolberoerte van het lachen zou krijgen, stierf ik nóg van de honger en ik raakte duidelijk vermoeid door het beschaafd wegkanen van zoveel janklaassen. Want ieder gerecht diende met gejuich te worden begroet”. Het zal niet verbazen dat het met een stevige maaltijd… thuis eindigt.

Of Partijtje, dat over een gelegenheid met kaasbuffet handelt, een gelegenheid waar Brink zich duidelijk niet thuis voelt, iets wat ook de schrijver van de achterflap moet opgevallen zijn, want dít deel daarvan staat ook op die achterflap: “Ze hadden er echt hun best op gedaan. De tafel was tegen de muur geschoven en zuchtte onder tientallen modieuze kazen en manden vol geurig stokbrood. Nu ben ik niet zo’n gebruiker. Reeds na drie stukjes voel ik me als een beddekussen en ik kan ook nooit een schoon mesje vinden. Kaasversnaperingen zijn voor mij altijd een nogal homperige aangelegenheid, waarbij je dan ook nog verplicht bent rode wijn te drinken waarvan ik steevast zo duf word dat ik me het liefste zou uitstrekken tussen de Rochefort en de Emmenthaler. Maar dapper klodderde ik wat uitgelopen Brie op een kapje, dat me beter zou hebben gesmaakt met dik roomboter en suiker. Een dame, die natuurlijk zag dat ik stond te wrokken bij de scherpriekende overvloed, waarbij mijn gezicht al te duidelijk op eb stond, enterde me. Ik reorganiseerde ogenblikkelijk mijn gelaatsspieren, zoals de koningin dat doet wanneer de ambassadeur van een onvermoed bergvolkje zijn geloofsbrieven komt aanbieden”.

Waarmee je meteen bij een andere eigenheid van Brinks cursiefjes uitkomt: hij aarzelt zo mogelijk nog minder dan andere cursiefschrijvers om zichzelf te kakken te zetten. Bijvoorbeeld waar het de neiging betreft dingen kwijt te raken: “Het probleem beperkt zich natuurlijk niet tot vulpennen alleen. Ook bijzettafeltjes verdwijnen als een neut in een nachtwaker. Ik ben de grootste aansteker-afnemer van Nederland. Als ik mijn schoenen niet áánhoud in bed, zijn ze de volgende morgen gegarandeerd opgelost in het niets. Belangrijke brieven wandelen blijkbaar uit zichzelf het pand uit (…) Vele nuttige en dierbare zaken in mijn omgeving zijn onmiskenbaar vervaardigd uit zelfreizend bakmeel...” (uit Weg – die mooie woordspeling krijgt u er zomaar bij). Of – zo zie je maar dat Sinterklaas, net zoals bij Godfried Bomans, wel vaker opduikt bij Brink – dít in Beunklaas: “Eén keer beklom ik, toegezongen door tientallen schreeuwlelijkerds, mijn edel dier en lazerde er vervolgens aan de andere kant weer af. Een kniesoor die daarop let. Goed, het jonge volkje zal hebben bemerkt dat Sinterklaas een uiterst modern onderbroekje droeg, maar na het Tweede Vaticaans Concilie kijkt niemand daar meer van op. De rekeltjes veranderden wél ogenblikkelijk het repertoire. Midden in het eerste couplet van ‘Zie ginds komt de stoomboot’ hieven de guitjes ‘Hoor de wind waait…’ aan, omdat mijn schimmel toch een beetje schrok en kennelijk last had van overmatige gasvorming. Ik wist dat ik op dat moment dezelfde klungelklaas was als die oplichter op mijn vroegere kleuterschooltje”. Ook over zijn vaders avonturen als heilige man heeft hij het trouwens, maar dan in Vallen. Terwijl hij in Punk verhaalt over zijn vestimentaire - en andere gewoonten toen hij veertien was: “Ik droeg schoenen die zo puntig waren dat ik alleen wanneer mijn vader kéék niet strompelde. Ik smeerde elke ochtend zeker een half pond reuzel in mijn kuif, zodat ik als een vleesgeworden Prittstift door het leven kleefde. Wij zaten met een nieuwe spijkerbroek in bad om het ding zo nauw te krijgen dat je automatisch twee octaven hoger ging spreken. Maar nog wél met twee woorden. Ik meende dat mijn mode was uitgekristalliseerd tot het toppunt van verfijning en ik voelde mij omgeven door louter oude zakken, om wie ik meewarig moest glimlachen. Wisten ze véél, de sukkelaars in hun confectiepakken, met hun zes-tenen-schoeisel!”

Terwijl dat zichzelf te kakken zetten uiteraard niet belet dat hij dat ook met anderen doet. In Broek bijvoorbeeld: “Op weg naar een deftig advocatenkantoor, waar men voorwendt mijn radeloze pogingen tot het verkrijgen van enige gerechtigheid te begeleiden, mij na iedere vruchteloze bespreking wederom in de beerput van twijfels en wanhoop stortend terwijl de nota’s terzelfder tijd schaterend worden uitgeschreven, kwam ik tot de opluchtende ontdekking dat ik me drie kwartier in mijn voordeel had vergist”. Of in Begrafenis, al gaat het te kakken zetten hier eigenlijk twee richtingen uit: “Wij hebben een vriend die we nimmer zien. Daarom blijven de warme gedachten over en weer waarschijnlijk zo mooi op temperatuur”.

Ten slotte, behalve de spelletjes ermee (pakweg in Lief “Omdat het leven verder ging en ook ik plannen had in die richting”, in Kreunen op Kreta waar hij de Italiaanse “Laars” meer vindt lijken op “een steunkoos (…) waar de rek uit raakt”, of in de hele laatste alinea van Scheren) viel me nóg iets op aan Brinks taal: af en toe zitten er dialectwoorden in, ik durf aannemen Amsterdamse, die wel héél erg lijken op woorden uit mijn Westvlaamse dialect. “Schoeren”, bijvoorbeeld, voor schouders (in Stijf), of “leer” voor een ladder (in Getuige). Vooral door de toch niet geringe afstand tussen Amsterdam en West-Vlaanderen vind ik dat een opvallend fenomeen.

En dan toch nog wat over de inhoud. Altijd moeilijk om het daar over te hebben bij cursiefjes, maar het vermelden waard zijn toch in het bijzonder de stukjes Goed begin en Cirkel, die absoluut niet grappig zijn maar wel bijzonder mooi (wat dan ook de commentaar is die ik er bij noteerde), en stukjes als Kerstverhaal of (het titelverhaal) Blij Blijven waarin hij het heeft over de tol van de roem (kerstverhalen moeten schrijven midden in de zomer en op straat herkend worden of riskeren herkend te worden terwijl je daar niet echt naar op zoek bent). En natuurlijk ook die waarin hij zich “een kribbige sukkel” toont, een man die niet meer mee kan met zijn tijd, een rechtse rukkerd, zelfs al was hij ten tijde van het verschijnen van deze bundeling (in 1983) pas 41. Doktertje bijvoorbeeld, dat eindigt met deze paragraaf: “Ik ben naar huis gegaan en heb een neut genomen, want ik was toe aan wat geestelijke Bambix”. Of Tineke: “We spraken af in een etablissement in het centrum, waar de obers je niet verstaan, omdat ze goedkoper zijn dan Nederlandse”. Of Glasbak, waarbij het statiegeld als methode om glas uit de natuur te houden vervangen werd door glascontainers. Of Huishouden, over ‘de nieuwe man’. Of Alarm: “De brave burger van weleer dient [inbrekers, noot van mij] terug te meppen. Niet echt natuurlijk, want dan ben je strafbaar (jíj wel)”. Of Zomer… over het weer van vroeger en nu (of vroeger en nog vroeger, zo u wil): “Waar zou dat pestweer toch vandaan komen? Vroeger gaf je de schuld aan de atoombom, maar dat kan geloof ik niet meer. Het weer is in de wár en meer niet: campings spoelen leeg, strandstoelen uit Noordwijk worden teruggevonden op Ameland, het Kurhaus zit met een onderbezetting en de bioscopen draaien eindelijk met winst”. Een selectie die op zich al duidelijk kan maken dat deze cursiefjes op hun eigen manier tijdloos zijn…

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !