vrijdag 17 februari 2023

De tuin – Peter Wohlleben (boekbespreking door Björn Roose)

De tuin – Peter Wohlleben (boekbespreking door Björn Roose)
Peter Wohlleben is intussen zo’n beetje een vaste gast in mijn boekbesprekingen geworden. Ten eerste omdat de man voor mij interessante onderwerpen aankaart, ten tweede omdat hij dat in een vlot geschreven taal doet, ten derde omdat ik “beroepsmatig” met die interessante onderwerpen van hem bezig ben. “Beroepsmatig”, dat wil zeggen, als schrijvelaar voor het blad TeKoS, waarin ik sedert enige jaren de “ecologische” rubriek voor mijn rekening neem. Daar verdien ik niks mee, zelfs geen roem, en het is ook niet écht mijn beroep, maar zelfs wie maar om de drie maanden een achttal bladzijden schrijft over dat onderwerp is min of meer gedwongen er toch ook ánderen op na te slaan. En bij Wohlleben is dat immer weer een genoegen. In zoverre zelfs dat ik in september vorig jaar zijn Het verborgen leven van bomen besprak, een week later De lange adem van bomen, en in de daaropvolgende maand Het bos – Het handboek voor elke boswandeling.

Toen was de voorraad echter op en werd het wachten tot er nieuwe boeken binnen kwamen. En die kwamen binnen nadat ik kort voor Joel met mijn vriendin nog eens naar Nederland getrokken was om daar in Middelburg onder andere De Drvkkery aan te doen. Een zeer grote boekhandel met altijd meer interessante boeken te koop dan ik me kan permitteren en deze keer ook met twee boeken van Peter Wohlleben in de rekken die ik nog niet eerder was tegengekomen (al wist ik wel dat ze bestonden): Het innerlijke leven van dieren en voorliggend De tuin. Met het lezen van dat eerste ga ik nog even wachten, maar het tweede is intussen – anders zou ik er ook geen bespreking van kunnen schrijven – uit.

Wohlleben verlegt in dit boek zijn aandacht van zijn favoriete biotoop, het bos, naar een biotoop die we, in ieder geval sommigen onder ons, beter kennen: de tuin. Geen balkonnetje met een paar bloembakken, geen hoop tegels met hier en daar een buxusstruik, maar een echte tuin. Met struiken, met bomen, met gras, met groenten, en met alles wat daar tussen, boven en onder beweegt: “Boven en onder de grond”, luidt het op de achterflap, “vinden duizenden kleine en grote fenomenen plaats, die vaak fascinerend en mooi zijn – als je weet waarnaar je moet kijken. Met een getraind oog zul je erachter komen dat madeliefjes een soort weerprofeten zijn, bepaalde vogels als thermometers fungeren en sommige bloemen ons vertellen hoe laat het is.” “De tuin”, klinkt het ten slotte, “combineert de wetenschappelijke achtergrond van alledaagse fenomenen met charmante anekdotes, interessante natuurbelevenissen en nuttige weetjes. Je zult je tuin vanaf nu met andere ogen bekijken!”

Dat doe ik persoonlijk al jaren. Ten eerste omdat onze ogen, net zoals de rest van ons, nu niet meer hetzelfde zijn als daarnet en straks weer niet meer hetzelfde zijn als nu, een stukje filosofie waarop ik hier niet dieper in zal gaan – we moeten ook weer niet té ver gaan afwijken -, en ten tweede – belangrijker – omdat een tuin zélf onder invloed van die “duizenden kleine en grote fenomenen” ook voortdurend veranderd. Zo laat ik mijn tuin echt niet helemaal haar gang gaan en grijp ik in waar ik het nuttig en zinvol acht, maar er duikt ieder jaar wel ergens een plant, struik of boom op die ik er zelf niet heb gezet en al dat zo gewortelde spul heeft ook zo zijn eigen willetje. De tuin die ik nu, met een toch weeral iéts later ondergaande zon, ‘s avonds na thuiskomst weer even bij daglicht kan bekijken, ziet er daarom beduidend anders uit dan vorig jaar rond deze tijd. En dat ligt nog niet eens aan de manier waarop ik er naar kijk.

Terwijl er naar kijken ons dus zoveel kan leren: “In vroeger tijden”, schrijft Wohlleben in zijn inleiding, “was het van levensbelang dat iedereen die tekenen [van bepaalde op gang zijnde processen, noot van mij] herkende en wist te duiden. De mensen waren toen heel afhankelijk van de natuur en zich daarvan terdege bewust. Door de altijd gevulde schappen in de supermarkt, de constante levering van energie en het feit dat je je tegen van alles en nog wat kunt verzekeren, wordt ons wijsgemaakt dat die oude verbondenheid er niet meer is.” Maar dat is niet zo. “Als je graag in de tuin werkt en door de natuur wandelt, heb je die informatie [onder andere over het op komst zijnde weer, noot van mij] van anderen echter helemaal niet nodig. Dieren en planten – ja, zelfs de dode omgeving – maken je constant duidelijk hoe het met ze gesteld is. Wil je het weer voorspellen, de weersomstandigheden inschatten, uitvogelen hoeveel schade er door insecten wordt veroorzaakt of het begin en einde van de seizoenen vaststellen, dan kun je dat in je eigen tuin veel preciezer aflezen dan dat je afgaat op de informatie die je via de media krijgt. Bij jou ter plekke kan een natuurverschijnsel zich immers heel anders manifesteren en heel andere gevolgen hebben dan slechts enkele kilometers verderop.”

Ogen naar de grond richten om te weten welk weer het wordt? Ja en nee. Wohlleben begint bijvoorbeeld met een blik op de wolken – Stapelwolken en avondrood -, er meteen bij vertellend dat uitzonderingen de regel bevestigen, en dat je bij morgenrood en avondrood evengoed de wind (waarvan de snelheid dan nog kan variëren van de ene hoek van je tuin tot de andere) in de gaten moet houden: “(…) als de wind niet uit het westen maar uit het zuiden of zelfs het oosten waait, zeggen avond- en morgenzon niets”. En dat soort uitzonderingen, daar zit dit boek vol mee. De natuur is wetenschappelijk te vatten, maar er spelen verschrikkelijk veel factoren mee.

Al zijn er vaststaande feiten. Dit bijvoorbeeld: “het weer verandert altijd als de wolken uit een andere richting komen dan de wind aan de grond. En als er kleine schapenwolkjes opduiken, wordt het mooi weer.” Of: als een zilverdistel – in de Duitse volksmond ook wel Wetterdistel genoemd - zijn bloem sluit, dan gaat het regenen. Of: als tripsen massaal beginnen opduiken, dan is er onweer op komst. We noemen die beestjes niet voor niets donderbeestjes. Of: zuurstof is vergif. Toch voor cyanobacterieën: die zetten waterdamp en kooldioxide om in zuurstof en werden daar op grote delen van de planeet het slachtoffer van: ze hebben “de hele lucht (…) verpest met het gas dat ze uitademden”, maar wat voor hen slecht was, was “voor het overige leven, dat zich aanpaste aan de nieuwe omstandigheden en zich snel wist te ontwikkelen” goed.

Enfin, ik ga u niet platbombarderen met feiten en feitjes, u kan daarvan zelf kennis nemen in dit boek van Wohlleben, die die feiten en feitjes meldt in stukken waar ze ter zake doen en waar ze – zoals in het huishouden van de planeet én onze tuin – deel van het grotere geheel uitmaken. In deze boekbespreking dus geen uitgebreid verslag over wat winter- en zomermuggen zijn, welke temperatuur bijen minimaal nodig hebben om uit te vliegen (en sprinkhanen en krekels om eventueel muziek te gaan maken), of wat kometen te maken hebben met sneeuwballen. Noch over waarom we blij moeten zijn “met ‘slecht’ weer in het koude jaargetijde” (spoiler: omdat het gevallen water niet gewoon verdwijnt, zelfs al zie je het niet meer), rode wegslakken, pluviometers en duimen, de reden waarom regenwormen heten zoals ze heten, waarom je net na een onweer moet gaan wandelen, of de reden waarom cultuurplanten makkelijker knakken ten gevolge van een plensbui dan andere. Of over hoe je hagelstenen kan ‘lezen’ (wist u dat die dingen ringen hadden?), sneeuwvlokken moet bewonderen (er zouden er sinds het ontstaan van de aarde nog nooit twee met exact dezelfde structuur gevallen zijn), of de beweging van de aarde kan waarnemen (met een fototoestel op statief is het antwoord).

Zoveel dingen te noemen, zo weinig kans om dat te doen zonder dat u deze bespreking te lang gaat vinden, maar ik ga er aan de hand van een beperkt aantal tussentitels en aantekeningen toch even snel door: vallende sterren (per dag komt er tienduizend ton aan sterrenstof op deze planeet terecht), maanfases en de effecten daarvan op de mens en de planeet, de plaats waar de zon ‘s middags staat in Australië (in het noorden!), slimme bloemen, de invloed van zonnevlekken (“de langdurige schommelingen van onze hemelse verwarming interfereren met de effecten van het broeikaseffect, zodat de klimaatverandering een pauze neemt”), het werk van mieren, lokale en officiële tijd (belangrijk voor wie een zonnewijzer opzet én voor zonnekloppers), vogel- en bloemenklokken, jaargetijden (in je tuin, niet op je kalender), trekvogels, het verband tussen massa’s eikels en beukennootjes en strenge winters (onbestaand), gras (dat je maar beter laat groeien in plaats van het te besproeien), klimaattolerantie (planten moeten bij ons zowel serieus vriesweer als hete zomers kunnen doorstaan), bacterieën “en andere primitieve soorten” die tot zeven kilometer onder de aardoppervlakte leven, indicatorplanten, de opslag van CO2 in je grond, groenbemesting, humus (en hoe die in de grootschalige akkerbouw langzaam aan het verdwijnen is), schimmels (en heksenkringen), bodemverdichting (altijd een ramp) en hoe mollen daar wat aan doen, erosie, groen als afvalkleur, waarom heesters ideale tuingenoten zijn (spoiler: omdat ze in de natuur óók kaalgeplukt worden), invasieve exoten (springbalsemien doen het hier, langs de boorden van de Durme, bijvoorbeeld zeer “goed”), katten (ik mag de beesten, maar ik háát ze in mijn tuin), marters en hun voorliefde voor kabels, eksters, Heinz Erven, prooi- en roofdieren (van elanden en rupsen tot wolven en koolmezen), plagen en overvloed, lieveheersbeestjes (de onze en de Aziatische), ‘wilde’ dieren en domme/bange mensen, lichtvervuiling, vogels voederen…

Ja, laat ons met dat vogels voederen dit lijstje maar afsluiten. Omdat het iets is dat Wohlleben zelf vele jaren lang niet heeft gedaan, maar dat hij nu wel doet: “(…) als het gaat om voeren in de winter overheersen de positieve effecten, dus het plezier van het vogels kijken, wat je te weten komt over de soorten die er zijn, en ook dat je vogels in ons voedselarme cultuurlandschap kunt helpen. Aan het begin van de lente stop ik met voeren om valse concurrentie tussen stand- en trekvogels te voorkomen. Tegelijkertijd probeer ik natuurlijke voedingsbronnen voor de winter te creëren. Zo laat ik een afgebroken boom staan als refugium voor insecten en voedingsbron voor spechten, en de rozen die ik pas heb geplant zijn oude soorten die rozenbottels vormen.”

Maat houden, dus. Behouden ook. En dit boek van Wohlleben lezen als je ook je tuin wil kunnen lezen. Want die “verborgen boodschappen van wind, wolken, planten en dieren” waarvan sprake in de ondertitel, zullen na lezing niet langer verborgen zijn.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !