dinsdag 14 februari 2023

De kraai – Kader Abdolah (boekbespreking door Björn Roose)

De kraai – Kader Abdolah (boekbespreking door Björn Roose)
Ik herinner mij dat ik intussen meer dan tien jaar geleden een boek las van Kader Abdolah, Het huis van de moskee, en dat ik dat niet slecht vond. Meer kan ik er niet meer over zeggen, want mijn hoofd stond toen niet echt naar lezen – gedachten aan het meisje dat me dat boek te lezen gaf, overheersten ruimschoots. En ik heb het boek ook niet in mijn collectie zitten, dus hérlezen zit er niet in. Maar toen ik voorliggend De kraai in een kringwinkel vond, voor de prijs van amper een halve euro, kon ik het bijgevolg toch niet laten liggen.

Toegegeven, als ik op het juiste moment op de juiste plaats geweest was, had ik het gratis gekregen, want dit boekje werd ten geschenke gegeven aan iedereen die tijdens de Boekenweek van 2011 voor een zekere hoeveelheid geld ándere boeken kocht. Het heeft dan ook het formaat van een typisch Boekenweekgeschenk (mini en dun, zo’n vijfentachtig bladzijden) en het licht verteerbare ding is op geen tijd uitgelezen. Want het is uiteraard niet de bedoeling van de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek (de Boekenweek is een Nederlands fenomeen, geen Vlaams) dat u na het lezen van het geschenk gewoon ophoúdt met lezen.

Dat ga ik zelf óók niet doen (u kent me intussen wel beter dan dat), maar het moet me toch van het hart dat Kader Abdolah het er hier wel héél erg dik oplegt dat hij een lezer van de Nederlandse en andere Europese “klassiekers” is. Wie dat bij de eerste zin van het boek, “Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht, no. 37”, nog niet doorheeft, krijgt nog ruim de tijd dat wel te doen na uitgebreide verwijzingen naar Herman Gorter en diens Mei, “Auteurs als Honoré de Balzac, Victor Hugo, Ernest Hemingway, Émile Zola, Albert Camus, Mark Twain en Daniël Defoe”, “Russische schrijvers als Bella Achmadoelina, Anna Achmatova, Chinghiz Aitmatov, Fjodor Dostojevski, Nikolaj Gogol, Anton Tsjechov en vooral Michail Sjolochov met zijn meesterwerk De stille Don en Maksim Gorki met zijn novelle De moeder”, Gerrit Achterberg (het gedicht Smart en de bundel Voorbij de laatste stad), Willem Frederik Hermans (In de mist van het schimmenrijk: Fragmenten uit het oorlogsdagboek van de student Karel R.), Louis Couperus, Gerbrand Adriaensz. Bredero (De klucht van de koe), Frederik van Eeden (De kleine Johannes), Anne Frank (haar dagboek), Guido Gezelle (Dien Avond en die Rooze), en J.C. Bloem (November). “Toen ik het boekje las, noteerde ik die passage in mijn cahier. Want ik heb dezelfde nachtmerrie gehad”, schrijft hij over een passage uit In de mist van het schimmenrijk. “Inmiddels heb ik bijna alle belangrijke Nederlandse boeken gelezen die ik gelezen zou moeten hebben”, schrijft hij elders (daarmee meteen ook zeggend dat er belangrijke Nederlandse boeken zijn die hij niet gelezen zou moeten hebben). “Ik heb in De kraai geciteerd uit belangrijke teksten uit de Nederlandse literatuur” voegt hij er in de Verantwoording nog aan toe. Zich met dat alles wellicht kwijtend van zijn, in het kader van de Boekenweek niet geheel denkbeeldige, verantwoordelijkheid enige reclame te maken voor de vaderlandse en andere literatuur.

Helaas is dat zowat de enige verdienste van dit boekje. De spoeling ervan is immers net zo dun als het boekje zélf. Het werd geschreven met als thema “Curriculum vitae – Geschreven portretten”, maar dat portret hád Kader Abdolah al eens geschreven, zo blijkt. Recensent Bart Temme schrijft ter zake op Tzum: “De lezer krijgt niet alleen het verhaal te lezen over een vluchteling, een makelaar in koffie en een schrijver, maar krijgt meteen ook les in de Nederlandse literatuur. Altijd meegenomen, is het niet?” Meteen gevolgd door: “Dit doet sterk denken aan Spijkerschrift, de roman van Abdolah die in 2000 uitkwam en waarin ook overvloedig geciteerd werd; eveneens uit de Max Havelaar [voor mocht u dat van “Lauriergracht, no. 37” inmiddels nóg niet doorhebben, noot van mij] en uit het werk van Bloem. Maar ook Slauerhoff, Kopland, Van Eyk. Ja – het verhaal van De kraai lijkt op Spijkerschrift. In Spijkerschrift vlucht Ismaël, nadat hij in contact komt met een ondergrondse beweging, vanuit Perzië naar Nederland, waar hij schrijver probeert te worden. In De kraai vlucht Refiq, nadat hij in contact komt met een ondergrondse beweging, vanuit Perzië naar Nederland, waar hij schrijver probeert te worden. Natuurlijk, in De kraai is het soms even iets anders, maar dezelfde verhaallijnen en personages keren gewoonweg terug. De vlucht, de ondergrondse partij, het schrijverschap, het personage Aga Akbar.” Een dun doorslagje dus van een driehonderdtachtig bladzijden dik origineel.

Gelukkig had ik dát niet gelezen, wat de ergernis een stuk minder maakte, maar eerlijk: de combinatie van stoefen met de eigen belezenheid (of toch de belezenheid van de ik-figuur, die niet noodzakelijk dezelfde is) en een gemaakt naïef taaltje plus al even gemaakte bescheidenheid is op zich al tenenkrommend. “In het vaderland had ik de ambitie om schrijver te worden, maar in Nederland kun je met de pen geen droog brood verdienen”, klinkt gewoon fout vanwege iemand die met de pen wel degelijk méér dan droog brood verdient (zelfs al is het hoofdpersonage, ondanks de gelijkenissen met de auteur, dus niét een-op-een gelijk met die auteur). “Soms vertel ik dingen waarvan ik twijfel of ze waar zijn”, komt daar dan ook terecht snel achter, net zoals mogelijk dit: “maar tot mijn verbazing komen ze geloofwaardiger over dan de waarheid”. Een stukje Publikumsbeschimpfung van op de eerste bladzijde, zowaar.

Een eenmansraamvertelling maken van het verhaal had misschien kunnen werken, maar hoofdstukken eindigen met dingen als dit, doet het hem voor mij toch niet: “Mijn vrouw roept me, ik moet stoppen. De rest van het verhaal zal ik morgenavond vertellen, nadat ik de winkel gesloten heb”. Terwijl het ook volkomen gekunsteld overkomt als de ik-figuur in een boek dat hij in perfect Nederlands aan het schrijven is, zegt dat hij “tekstjes een aantal keer over[schrijft]”, want “zo oefen ik mijn Nederlandse taal”. Al helemaal als hij – die nauwelijks het Nederlands meester zijnde ik-figuur dus - een bladzijde later over Gorters Mei schrijft: “Wat hij als een oorspronkelijk Nederlands gedicht aan ons toevertrouwt, is eigenlijk een oeroude Perzische tekst die ik in mijn jeugd in de Perzische lentegedichten gelezen heb. Gorter gebruikt bijna hetzelfde verhaal, dezelfde woorden en kiest dezelfde richting, maar het is verbazingwekkend dat deze Hollandse versie krachtiger, overtuigender en intenser overkomt”.

Structureel is De kraai dus een rommeltje, inhoudelijk is het waardeloos, op z’n minst voor wie niet zit te wachten op het zoveelste verhaal over een, uiteraard politieke (want ook extreem-linkse), vluchteling, het achterlaten van vrouwen (een fenomeen dat ik nooit begrepen heb en nooit zal begrijpen), mensensmokkelaars, ambassades, taallessen, de eerste stapjes in de Nederlandse economische wereld, en opvangcentra (plus de ellenlange asielprocedures): “Ik was in een wereld terechtgekomen waarvan ik het bestaan nooit had geweten. Een paar honderd bebaarde en niet-bebaarde mannen, die rookten en in allerlei talen spraken; moslimvrouwen in kleurrijke, lange rokken; Russische vrouwen in zeer korte rokjes; hoogzwangere Bulgaarse vrouwen; fietsende Mongoolse kinderen; Somalische oorlogsvluchtelingen; Chinese baby’s in de armen van hun jonge, kleine moeders; Iraanse dichters; Bosnische acteurs en actrices; Turkse Armeniërs; rebellen van de Koerdische PKK; beeldschone Afghaanse meisjes; misdadigers; voormalige guerilla’s; doorgewinterde generaals; drugshandelaren; hoeren; spionnen; dieven; leugenaars; martelaren; Hollandse katten en honden: ze leefden allemaal door elkaar”.

Wél leuk – ja, er is ook wel wat positiefs aan – waren voor mij de verwijzing naar chaos magic (iets waar zijn oom Djalal in gelooft, zonder het zo te noemen), het gegeven dat “als God de ene deur voor je sluit, [hij een andere voor je] opent” een oosters gezegde zou zijn (voor mij was dat altijd een gezegde van mijn ex – ze had er gelijk in), de pogingen god te laten doen wat jij wil (“Gott ist kein fauler Zauber”, klinkt het dan bij Megaherz), de historische verwijzingen naar de activiteiten van (en tegen) de Amerikanen in Irak en Iran en naar de strijd van de Koerden tussen die twee landen in (plus de historische strijd tussen Arabieren en Perzen), de kraai die zo’n beetje de rol van Huginn/Muninn op zich lijkt te nemen, de Iraanse Samizdat-pers, de communistische “Internationale Solidariteit” die helemáál ophield een keer de Sovjet-Unie aan het handje van Michail Gorbatsjov op weg was naar de vuilnisbelt van de geschiedenis, het huisvesten van een aangespoelde op een stuk drooggelegde zee, en de simpele – maar voor autochtonen jammerlijke – vaststelling van bepaalde feiten: “Toen ik dit plein voor het eerst bezocht, waren alle winkels nog in handen van Nederlandse zakenlui: een biercafé, een oude sigarenwinkel, een paar souvenirwinkels die in Delfts blauw handelden, een fotowinkel, een apotheek, een kleine, aangename boekhandel en een paar kledingzaken. Nu zult u uw ogen niet geloven. De voormalige vluchtelingen hebben de zaken allemaal overgenomen van de Nederlanders. Met een beetje fantasie kun je zeggen dat je de bomen op het plein haast niet meer ziet door de rook van de kebab uit oosterse restaurantjes”. Of: “Later ben ik een kijkje gaan nemen op de plek [in Amsterdam, noot van mij] waar de grootste moskee van Europa moest verrijzen. Ze waren net bezig met het slaan van de heipalen. De Turkse vastgoedhandelaar zag me staan en bood me een sigaret aan. ‘Het wordt een duur gebouw, het zal een paar miljoen kosten voordat het klaar is. Hoe komen ze aan al dat geld?’, vroeg ik hem. ‘Het is een godshuis. Allah zal het regelen’, zei hij glimlachend. Ik schudde mijn hoofd. ‘Niet te geloven, de Moren, eigenlijk de Marokkaanse Berbers, hebben in Spanje een paar eeuwen met smart moeten wachten om hun dromen te realiseren. Ze bouwden La Mezquita in Córdoba [ze sloopten er de kerk die daar stond voor, noot van mij], zonder twijfel de mooiste moskee van de wereld, maar het lukte hun niet om de rest van Europa te veroveren [waarna de moskee een kerk werd, noot van mij]. Ze werden verslagen. Nu, tien eeuwen later, zijn honderden heipalen in het centrum van Amsterdam geslagen om de droom van de Marokkaanse Berbers van toen werkelijkheid te laten worden.’ De Turk lachte luid, speelde met zijn gebedssnoertje uit Mekka en knipoogde. ‘Dromen zijn bedrog, zeggen de Nederlanders toch?’” Laat dat van een “nieuwe” Nederlander gezegd zijn.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !