Het voor de hand liggende nadeel van twee boeken van dezelfde auteur na mekaar bespreken, is uiteraard dat je (zeker als je dat ook nog binnen een paar dagen van mekaar doet) het idee moet laten varen om de auteur (nóg een keer) voor te stellen. Niet dat ik dat met Peter Wohlleben echt gedaan heb overigens, maar u kan meer over de man vernemen op z’n eigen webstek.
Ik kan daarentegen dan weer wél verwijzen naar die vorige boekbespreking voor wat betreft de reden om meteen nóg een boek van dezelfde auteur te bespreken: Wiedergutmachung omdat ik nog nooit van hem gehoord had tot ik een bespreking van Het verborgen leven van bomen – Wat ze voelen, hoe ze communiceren – ontdekkingen uit een onbekende wereld las in het tijdschrift Die Kehre. Dát en uiteraard het feit dat ik dat boek zo interessant en leesbaar vond dat ik vanzelf al geneigd was direct ook De lange adem van bomen – ondertitel: Hoe bomen leren om te gaan met klimaatverandering en hoe dat ons kan redden – te lezen.
En dát was dan weer interessant genoeg om, op kosten van mijn oud-teamgenoten bij Cipal-Schaubroeck (die me bij mijn afscheid niet alleen een grote biermand maar ook een boekenbon cadeau deden), sofort nóg een boek van dezelfde auteur te bestellen: Het bos – Het handboek voor elke boswandeling. Maar bespreking dáárvan zal toch nog even moeten wachten, want ik heb hier intussen alweer een vijftal andere boeken op m’n besprekingsplank liggen.
Nu goed, De lange adem van bomen dus. Hier en daar een stukje herhaling uiteraard van wat ook al in Het verborgen leven van bomen te lezen was, maar ook niet in die mate dat het stoort, en vooral in Deel twee, De onwetendheid van de bosbouw, en Deel drie, Het bos van de toekomst, gericht op datgene wat in de ondertitel vermeld staat: Hoe bomen leren om te gaan met klimaatverandering en hoe dat ons kan redden. Zoals overigens eveneens vermeld in de vorige boekbespreking, is Wohlleben verre van politiek correct. Geen deelname van zijnentwege dus aan de propaganda met betrekking tot de “global warming”, wat al meteen in zijn Voorwoord duidelijk wordt: “Tijdens onze reis door het bos laat ik je zien hoe je kunt kijken naar hoe bomen leren, waarom niet elke zomerse bladval bij beuken of eiken problematisch is en waaraan je bomen kunt herkennen die op de verkeerde strategie gegokt hebben”. En verder: “Bomen zijn (…) geen kleine wezens die passief de klimaatveranderingen moeten ondergaan die onze soort op aarde veroorzaakt. Ze geven hun omgeving juist vorm en reageren als iets uit de hand lijkt te lopen.”
En hop, daar gaan een paar van de zeldzame lezers die ik heb, want ‘dat is allemaal zever, dat van die klimaatverandering, en als het geen zever is, dan hebben wij het niet gedaan’. Misschien. Ik ben ook geen die hard believer wat die klimaatverandering aangaat, maar ik zie wat ik zie en met ons leefmilieu gaat het verre van goed. Terwijl net dat leefmilieu eindelijk eens een keer met rust laten – zie ook mijn vorige boekbespreking – volgens Wohlleben hét recept is om ook de klimaatverandering aan te pakken: “Om succesvol te kunnen inspelen op veranderingen hebben bomen (…) vooral twee dingen nodig: tijd en rust. Door elke ingreep in het bos ondervindt het ecosysteem een terugslag en wordt het erin belemmerd om een nieuw evenwicht te vinden. Hoe erg de verstoringen door de moderne bosbouw zijn, heb je misschien tijdens boswandelingen weleens gezien: er vindt immers al tientallen jaren veel kaalkap plaats. Maar er is hoop! Waar we dat toelaten, keert het bos overal snel en sterk terug. We moeten alleen inzien dat mensen alleen plantages en geen bossen kunnen maken. We kunnen vooral helpen door aan de kant te gaan en de herbebossing op haar beloop te laten. Met de juiste hoeveelheid nederigheid – maar ook optimisme wat betreft het zelfregenererend vermogen van de natuur – kan de toekomst echt weer groen worden!”
Wat dan dus weer niet wil zeggen dat elke boom op zich een slimmerik is. In het eerste hoofdstuk van Deel 1, De wijsheid van bomen, heeft Wohlleben het dan ook over Als bomen zich vergissen. De paardekastanjes aan de Nordstraβe in Wershofen (Eifel) bijvoorbeeld, waar Wohllebens Waldakademie gevestigd is, of toch een aantal daarvan: “Terwijl hun soortgenoten in bonte herfstpracht getooid waren, stonden (…) [de zenuwpezen] dapper met hun frisse groene bladeren te pronken, omdat het saldo van hun suikerproductie simpelweg nog niet klopte. Ze lieten hun blad veel te laat vallen, na de eerste harde vorst midden december!” “Zuiver statistisch gezien overleven heel wat van zulke bomen de winter niet en gaan al voor het uitlopen van het blad in de lente dood”, maar “in het geval van de kastanjes van Wershofen was er sprake van een happy end: hun knoppen zwollen in het voorjaar op, na een laatste inspanning vormden zich nieuwe bladeren en konden de bomen eindelijk in alle rust weer op adem komen.”
Trouwens, ook mensen kunnen zich vergissen, schrijft Wohlleben in het hoofdstuk Duizend jaar leren. Daarin heeft hij het over de lichte paniek die hem overviel toen in het bosdistrict van de Waldakademie uitgerekend op de noordelijke, voor bossen heel geschikte, hellingen, “in de derde droge zomer van 2020 (…) de bossen (…) [geelbruin] verkleurden en binnen drie dagen (…) het blad [al begon] te vallen”. Paniek voor niks, wellicht: “De meeste bomen op de noordhelling in Wershofen zullen die shock overleven. En ze hebben vooral geleerd hun waterverbruik beter te proportioneren [iets wat die op de minder geschikte zuidhellingen al deden, noot van mij]. Ze trappen nu de rest van hun leven op de rem, drinken heel zuinig en verbruiken het volgende voorjaar de in de bodem opgeslagen winterse neerslag niet volledig. Die gedragsverandering is meetbaar, en wel door een vertraagde groei van de diameter van de stam. Zelfs al komen er in de toekomst niet meer van dat soort droge periodes, dan nog zullen de bomen hun nieuwe strategie na deze traumatische ervaring trouw blijven, want je weet maar nooit…”
Bomen kunnen zich dus vergissen, bomen kunnen met vertraging reageren, maar ze kunnen ook bijleren en… ze geven hun wijsheid door aan de volgende generatie. Zelfs binnen hun eigen lichaam, zo blijkt: “(…) hoe verder de bladeren aan de tak van elkaar verwijderd waren, hoe sterker ze qua ‘bladwijzers’ van elkaar verschilden. Bij de onderzochte populier moesten de veranderingen vergeleken met mutaties, die immers van de ene generatie op de andere generatie optreden, tot tienduizend keer sneller zijn opgetreden. Bovendien is bekend dat bomen die verzamelde innovaties (of ervaringen) vaak niet alleen aan hun directe nakomelingen doorgeven, maar ook aan vele generaties daarna. En omdat bomen zich jaarlijks vermeerderen, kunnen ze ook elk jaar nakomelingen met de nieuwe aangepaste eigenschappen voortbrengen.”
Als je dáármee je boek begint, heb je behalve verduidelijkt dat je de titel De wijsheid van bomen verre van zweverig bedoeld is, toch ook al wel een heel goeie aanzet gegeven tot het te bewijzen punt: laat bossen met rust (wat niet wil zeggen dat je geen ruimte mag laten – moét, zou ik zelfs zeggen – om andere bossen tot ontwikkeling te laten komen, iets waar ze absoluut verder geen menselijke hulp bij nodig hebben) en ze kunnen onze redding betekenen voor de toekomst. Bossen, althans natuurlijke bossen, zijn namelijk behalve frisser dan de omgeving, ook een soort van “biologische pomp” voor het verplaatsen van regen vanaf de kust landinwaarts. En die regen heb je behalve omwille van het water ook nodig om de zaak af te koelen. Meer nog: “Ze beïnvloeden niet alleen de windsystemen (doordat ze lagedrukgebieden veroorzaken) en brengen de wolken van zee de continenten op, maar ze verrijken de lucht ook telkens weer met vocht”. Ergo: “Elke stam die in een huis wordt verwerkt of waarvan een meubelstuk wordt gemaakt, wordt gezien als succesje om het milieu te beschermen. De koolstof in het hout kan nu immers niet meer – zoals bij dode bomen in de natuur – door bacteriën en schimmels vrijkomen”, maar “het ademende wezen dat een bos is wordt daardoor afgezwakt tot CO2-opslag, zijn functie in de mondiale water- en temperatuurhuishouding blijft tot op heden buiten beeld. Zou de prestatie van bomen voor ons klimaat in haar volle omvang geapprecieerd worden, dan zou duidelijk zijn dat bosbescherming vóór houtgebruik zou moeten gaan en dat het verbruik van planken en papier sterk zou moeten worden beperkt.”
Trouwens, zoals Wohlleben in het eerste hoofdstuk van Deel Twee aangeeft, de georganiseerde bosbouw staat Met de rug tegen de muur: “De klassieke bosbouw heeft op dit moment met grote problemen te kampen: de sparren- en dennenplantages gaan dood en het brede publiek stelt steeds vaker vast dat dat niet alleen aan de klimaatverandering ligt. Letterzetters eten de monoculturen van bomen op en branden verwoesten bossen die door de motorzaag grotendeels zijn beroofd van hun fantastische vermogens om regen te produceren en zichzelf af te koelen. (…) De inzet van snelgroeiende boomsoorten en kwaliteitsteelt leverde soortgelijke resultaten op als de vleesproductie in de bio-industrie: jonge, snel oogstrijpe bomen met een relatief uniform ‘slachtgewicht’. Net als dieren in de bio-industrie zijn de bomen op plantages echter heel kwetsbaar en is sprake van veel uitval door ziekten en natuurrampen. Het hout op die ‘intensieve boomplantages’ is ook van beduidend mindere kwaliteit dan dat van bomen uit oerbossen. Dat is buiten beeld gebleven bij het grote publiek, omdat de industrie zich inmiddels heeft ingesteld op die dunnere stammen en die slechtere houtkwaliteit. Wat de bomen door de slechte omstandigheden in de bossen niet meer kunnen leveren, wordt gecompenseerd door de techniek. Probeer nog maar eens een dikke houten balk uit één stuk te kopen; dat zal je niet lukken. Inmiddels zijn zulke balken samengesteld uit kleine, met elkaar verlijmde plankjes, zodat er ook zonder grote stammen bouwhout van elk formaat kan worden geproduceerd. Iedereen leek tevreden, zonder te merken dat het bos door de grootschalige exploitatie steeds kwetsbaarder werd. De klimaatverandering is niet meer dan de druppel die de emmer heeft doen overlopen, waardoor het dilemma van de afgelopen decennia zich nu in volle omvang openbaart. Het mooie kaartenhuis van de door de staat georganiseerde en geplande bosexploitatie stort heel langzaam, maar onverbiddelijk in elkaar”.
Het ligt niet in mijn bedoeling deze boekbespreking té uitgebreid te maken, dus vat ik wat daarna komt inzake de bosbouw, of beter: houtindustrie, kort samen: “in de bosbouw kun je haast niet op lange termijn plannen”; de slimste bomen (de oudste dus, zie boven) worden geveld, waardoor de toekomst voor de jongere op het spel wordt gezet; er wordt ingezet op andere… sparren, waardoor de huidige scenario’s zich binnen de kortste keren herhalen (virussen en ongewenste bewoners zijn gevaarlijker voor uitheemse soorten, ook als die als smokkelwaar mét die bomen binnenkomen); de bosbouw blijft “in zijn traditionele plantagesysteem steken, met maar een paar boomsoorten”; bosplantacties (ook in onze contreien schering en inslag) zijn leuk, maar zorgen al evenmin voor nieuwe bossen (toch niet in de zin dat ze die naam waardig zijn – natuurlijke herbebossing zal een stuk efficiënter werken); “dunningen” trekken reeën en herten aan en leiden daardoor tot nog grotere dunningen (“afschot” wordt dan als “oplossing” ingezet, maar dat werkt niet en is samen te vatten als am Symptom kurieren); eiken en beuken beginnen pas na 450 jaar iéts langzamer te groeien (combineer dat met het feit dat de gemiddelde boom in Duitsland dankzij de houtvesterij niet ouder wordt dan 77 jaar en u weet wat een gaten er geslagen worden in de hoeveelheid CO2 die kan ópgeslagen worden); meubels (waarin dan zogezegd de CO2 wél zou opgeslagen zijn) hebben gemiddeld een levensduur van tien jaar, boeken vijfentwintig jaar en het hout in huizen vijfenzeventig jaar, terwijl bovendien “het grootste deel van het hout (…) helemaal niet bedoeld [is] om verwerkt te worden, maar wordt opgestookt in kachels of energiecentrales; grasland bevat tegenwoordig – omdat de bossen dermate uitgedund en door de bosbouwmachines geruïneerd zijn – gemiddeld méér humus (4 tot 15 procent) dan bosbodems (gemiddeld 2 tot 8 procent); en dat alles voor een opbrengst voor de bosbouwindustrie die zelfs in de beste jaren… “amper boven de 50 euro per hectare [zal] uitkomen”.
Waarna we, met verder voorbijgaan aan enige financiële uitleg, Het argument van het wc-papier (“Sinds de coronapandemie kan wc-papier als de achilleshiel van de moderne beschaving worden beschouwd” en “als het om oerangsten gaat, wint wc-papier het kennelijk met ruime voorsprong van het bos”), Roemeense toestanden, overheden die zichzelf “controleren”, en ontbossing ten gunste van veeteelt (wat uiteraard net zo stompzinnig is als ontweiding ten gunste van mensenhouderij), bij Het bos van de toekomst terechtkomen, een deel dat Wohlleben begint met de aan duidelijkheid niets te wensen overlatende titel Elke boom telt. Een boom die het moet rooien in een betonvlakte in de stad zal daarbij uiteraard vooral als massa’s werk tellen (hij heeft het daarbij onder andere over watergeefacties en de zinloosheid daarvan als er van een boom niet meer te zien is dan de kruin en de stam), maar “agrobossystemen” – waarin er weer bomen geplant worden rond en doorheen akkers en weilanden – kunnen dan weer werk én water besparen. En het streven naar wildernis en vervolgens oerwoud, beide te realiseren door niks te doen, dus het bos – zelfs een die begonnen is als dennenplantage – zijn gang te laten gaan, is natuurlijk wat het bos én ons echt een toekomst kan geven. Terwijl dat ook nog eens gewoon heel móói kan wezen: “Op dit moment is het de ineenstorting van de onnatuurlijke plantages die in het oog valt. Doen we daar niets, dan verandert wat ooit een groene woestijn was weer in een groene wildernis. En juist daar doen zich van jaar tot jaar de grootste veranderingen voor. Eerst dwarrelen de naalden van de dennen en sparren en verandert alles in een bruine woestijn. Uiterlijk een jaar later is de hele bodem alweer bedekt met grassen, kruiden en duizenden piepkleine, uitgezaaide boompjes. Nog weer een jaar later steken allerlei loofboompjes al boven de andere planten uit en beginnen de bodem te overschaduwen. Vijf tot tien jaar later heeft het jonge bos het hele oppervlak bedekt: grassen, kruiden en struiken verdwijnen zoetjesaan, omdat het ze te donker wordt. Onder de berken en pouplieren piepen hier en daar eiken, beuken of esdoorns tevoorschijn, die de boomsoorten die zich het eerst gevestigd hebben inhalen, ze boven het hoofd groeien en over een paar decennia het roer compleet overnemen. Als je dat proces in de bossen bij je in de buurt wilt volgen, raad ik je aan regelmatig en vanuit hetzelfde standpunt foto’s te maken. Bijvoorbeeld vanaf een opvallende splitsing of een uitkijktoren die je ook na jaren nog terugherkent. Bomen zijn langzaam, maar als je de foto’s achter elkaar legt, wordt snel duidelijk dat de natuur zich ontwikkelt. Waarom al die moeite? Om ons te motiveren! Als we zelf meemaken hoe de dingen zich weer ten goede keren, hebben we nieuwe moed voor de toekomst. En ik wil hier geen schijnoptimisme voeden: we hebben alle reden tot hoop dat het bos de uitdagingen waarvoor wij het stellen aankan. Belangrijk is alleen dat we eindelijk inzien dat de bomen zelf het best weten hoe ze hun eigen ecosysteem weer kunnen opbouwen.”
En daar heb ik dan weer niks meer aan toe te voegen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !