Ik heb het al vaker “gepresteerd” om boeken van en over een zelfde auteur na mekaar te bespreken, dus geef ik u maar meteen al mee dat u er niet van hoeft op te kijken als mijn volgende boekbespreking wéér de werken van Max Wildiers als onderwerp heeft. Voorliggende De eeuw der onwetendheid en het binnenkort volgende Zo vrij is de mens kwamen trouwens op dezelfde datum in mijn boekenkast terecht (12 juni 2012), en wel samen met Het verborgen leven van de cultuur van dezelfde auteur, maar dat laatste houd ik voor later. Het hoéft niet altijd jamais deux sans trois te zijn, nietwaar? Trouwens, nummer twee was me er al een beetje teveel aan, al ligt dat niet aan Wildiers en heb ik het daar liever over in die inmiddels twee keer aangekondigde volgende boekbespreking.
De eeuw der onwetendheid nu, bevat, aldus de achterflap, “een keuze uit de bijdragen die Max Wildiers sedert verscheidene jaren in De Standaard der Letteren publiceerde”. Een Standaard die u wellicht weinig zegt als u geen lezer van de gelijknamige krant, De Standaard, bent (geweest) – iets wat ik u van harte toewens – en die ik zelf (om diezelfde reden) ook maar zeer zelden onder ogen gekregen heb, maar die, onder de nominale redactieverantwoordelijkheid van Urbain Van de Voorde, een tijd lang – en daar laat ik het woord even aan Wikipedia – “de facto [werd] geleid door pater Max Wildiers”. Van de Voorde bleef redacteur tot begin 1957, maar het was onder de feitelijke leiding van Wildiers dat onder andere Ernest Claes, Jan Grauls, Floris van der Mueren, Jos De Maeght, Huib Hoste en Frans Van Mechelen als medewerkers werden aangetrokken. Het is hier niet echt de plaats om op de hele geschiedenis van deze bijlage van De Standaard in te gaan, noch ben ik gaan uitzoeken of Wildiers óók nog de feitelijke leiding had nadat Van de Voorde in maart 1957 baan had geruimd voor Guido Van Hoof, maar die laatste bleef in ieder geval redactieverantwoordelijke tot 1990 en de “bijdragen” die in voorliggend boek zijn opgenomen dateren alle uit die periode, meer bepaald 1972 tot 1985, en hebben allemaal, aldus weerom de achterflap, “betrekking (…) op de culturele revolutie die thans [toén dus, want het boek werd uitgegeven in 1985, noot van mij] aan gang is”. Een “culturele revolutie” die dan, minstens volgens Wildiers en/of degene die de selectie van de teksten maakte, geëxternaliseerd werd in de werken van Herbert Marcuse, Arthur Koestler (ofte Kösztler Artúr zoals z’n oorspronkelijke, Hongaarse naam luidt), Raymond Ruyer, François Châtelet (en niet “Fançois Chatelet” zoals hij in de inhoudstafel herdoopt werd), Lewis Thomas (aan wie Wildiers de titel voor dit boek ontleende), Conrad Bonifazi (in de inhoudstafel verhaspeld tot Bonifaci), Henri Arvon, John Eccles, Fritz J. Raddatz, Erwin Chargaff, Robert Kanters, David Bohm, John C. Greene, Claude Roy, Gibson Winter, Claude Lévi-Strauss (niet te verwarren met de man van de jeans, Löb ofte Levi Strauss), Raoul Bauer, Alvin Toffler (waarvan de opsteller van de inhoud klaarblijkelijk meende dat het Arthur moest wezen), Marlies Ter Borg-Neervoort, William Barrett, Jan Van der Veken, Konrad Lorenz, Fred Hoyle, Stephen Toumin, Claude Imbert, Karl Popper en Richard P. Feynman. “(…) ondanks hun duidelijke verschillen, toch een vrij homogeen gezelschap”, aldus Wildiers in zijn Post Scriptum.
Wat zegt u? Dat u nauwelijks van een paar van die mensen gehoord heeft? Geen angst, veel verder dan Marcuse, Koestler, Thomas, Lévi-Strauss, Toffler en Popper kwam ik ook niet en ik ben toch niet helemáál onbelezen. Het interessante van dit boekje (het is niet meer dan honderdzeventig bladzijden dik) zit hem dan ook juist in de mogelijkheid met die schrijvers kennis te maken. Zelfs al is dat in de meeste gevallen, net zoals met Max Wildiers als u dat niet al vóór 1996 had gedaan, postuum: Marlies ter Borg-Neervoort, Jan Van der Veken, en Claude Imbert zijn nog onder ons, Raoul Bauer verwisselde het tijdelijke voor het eeuwige in mei van dit jaar, velen van de andere zijn zelfs al decennia geleden gestorven. Trouwens, schrijft Wildiers verder in zijn Post Scriptum, “vanzelfsprekend ontbreken er vele en grote namen (…) De verklaring voor deze nalatigheid moet gezocht worden in de menselijke beperktheid en in de eisen van de journalistiek.”
En kende de auteur die schrijvers dan allemaal? Op een paar na niet persoonlijk, nee, maar Wildiers – volgens de Nederlandstalige Wikipedia “een van de grootste Vlaamse filosofen van de 20e eeuw” – volgde, geïnteresseerd als hij was in theologie, techniek én wetenschap, wel van nabij auteurs die zelf op de grens van die domeinen actief waren of over die grens heen gingen en… komt daarbij ook nog andere auteurs tegen. Alfred North Whitehead, bijvoorbeeld, en Teilhard de Chardin, aan wie hij zijn – dixit ook Guido Van Hoof, die het Woord Vooraf bij dit boek schreef – “belangrijke essay Evolutionisme en Wereldbeschouwing” zou wijden en van wie hij de verzamelde geschriften zou uitgeven, een eer waarvoor eerder drie Franse theologen hadden bedankt uit angst in botsing te komen met het katholieke Heilige Officie (bij het Tweede Vaticaans Concilie omgedoopt tot Congregatie voor de Geloofsleer). Hoe dan ook, dixit weerom Wildiers zelf, “hoofdzakelijk (…) auteurs die op een of andere wijze door het verschijnsel van de natuurwetenschappelijke ontwikkeling werden geboeid of er de invloed van ondergingen” met boeken die “niet thuis [horen] bij de strikt wetenschappelijke werken, die alleen voor vakmensen zijn bestemd; ook niet bij de literatuur in de gebruikelijke zin van dit woord”. “Meestal vertonen zij”, voegt hij daar nog aan toe, “enige verwantschap met de wijsbegeerte en de teologie, maar dan in de meest brede betekenis van het woord.”
Hoeft het gezegd dat Wildiers daarbij op plekken komt waar ik doorgaans niet kom? Ik ben wel enigszins geïnteresseerd in filosofie, durf er zelf óók al eens op los te “filosoferen”, maar in Wildiers’ wereld ben ik nauwelijks thuis. Zelfs van de mensen die ik wél bij naam kende, heb ik hoogstens citaten gelezen, en hen kennen deed ik – minstens vooraleer ik De eeuw der onwetendheid las – dus vaak enkel van hun titels of naam genoemd bij anderen of algemeen een belletje aan het rinkelen brengend. Als Wildiers het in Herbert Marcuse en de gedroomde wereld dus heeft over Marcuses Counterrevolution and revolt, dan kan ik niet zeggen dat ik daar eerder van gehoord had. Idem voor Koestlers The Heel of Achilles – Essays 1968-1973, of Janus. A summing up. En dito voor Thomas’ The Medusa and the Snail. More Notes of a Biology Watcher, The Youngest Science. Notes of a Medicine-Watcher, of Late Night Thoughts on Listening to Mahler’s Ninth Symphony. Los van het feit dat het bij elk van die teksten dus in de eerste plaats om boeken gaat, én hun schrijvers, kan u dus meteen ook vaststellen dat er van sommige schrijvers méérdere boeken een ereplaats krijgen in De eeuw der onwetendheid. Soms zelfs boeken óver schrijvers, zoals Astride the two Cultures. Arthur Koestler at 70 van Harold Harris et alii, waaraan Arthur Koestler tussen twee kulturen is gewijd, waarmee deze boekbespreking wel héél erg meta wordt: een “werk” van mij gewijd aan een werk van Wildiers over een werk van Harris gaand over een werk van Koestler...
Enfin, ik kan hier wel blijven aan name dropping doen, maar daar heeft u helemaal niks aan. Misschien een paar citaatjes die me bijzonder in het oog sprongen in een boek dat voor het overige verdient om “bijdrage” voor “bijdrage” opnieuw gelezen te worden mét alle werken en schrijvers waarnaar verwezen wordt, ook als die (of de uitleg erover) niet meteen in je eigen “lijn” lijken te vallen. Een inhoudstafel dus, maar dan eentje die beter in mekaar steekt dan de inhoudstafel van het boek zélf (die samen met de “progressieve” spelling het enige punt van ergernis vormt in dit boek), en met de nodige uitleg erbij waaróm de genoemde boeken interessant kunnen wezen. Boekbesprekingen dus, maar van een stuk hoogstaander niveau dan de mijne (nee, ik vis niet naar complimenten, ik ken gewoon mijn beperkingen). Goed, die citaten dan, met telkens een verwijzing naar boeken die ik dan weer wél gelezen heb:
– “De contra-revolutie is dan ook volop aan gang. Beschikkend over al de middelen waarover de moderne staat kan beschikken, geholpen door psychologische en technische vaardigheden die de wetenschap ons in de hand heeft gelegd, leggen zij er zich op toe om de revolutionaire krachten, die in de huidige samenleving aanwezig zijn, te breken en van hun doel af te wenden”. Zie wat die “psychologische en technische vaardigheden” betreft bijvoorbeeld ook De psychologie van totalitarisme van Mattias Desmet of Ik weet wie je bent en wat je doet – Hoe we onze privacy verliezen en wat je daaraan kunt doen van Matthias Dobbelaere-Welvaert;
– “De twee grondpijlers van Gandhi’s levensopvatting waren geweldloze aktie en seksuele onthouding, in grote mate ontleend aan de leer van Tolstoï. Zij gaven beide aanleiding tot de meest bevreemdende kontradikties en spanningen. Trouw aan zijn beginsel van geweldloze aktie verkondigde hij dat de Britten en de Fransen zich niet met geweld tegen Hitler mochten verzetten, maar hem integendeel moesten uitnodigen om te nemen wat hij verlangde. Aan de joden gaf hij de raad zich vrijwillig aan hun beulen aan te bieden en zich weerloos te laten doden. Dat zou de nazi’s vanzelf tot inkeer hebben gebracht. Anderzijds vond hij het wel goed dat India een leger zou oprichten om zich te verdedigen tegen de aanvallen van Pakistan”. Zie wat Mahatma Gandhi betreft ook De moord op de Mahatma van Koenraad Elst, al wordt daarin – nu ik er zo eens over nadenk – geen aandacht besteed aan de visie van de mahatma op conflicten waarin India niet rechtstreeks betrokken is;
– “In Darkness at Noon, een roman die de auteur [Arthur Koestler, noot van mij] op slag beroemd maakte en hem in de Sovjetunie voor goed op de lijst der verboden schrijvers plaatste, gaat het over de beruchte zuiveringsprocessen ten tijde van Stalin. Vooral het mekanisme van de zogenaamde vrijwillige bekentenissen wordt er haarfijn ontleed en meteen wordt de vraag gesteld naar de rechten van het individuele geweten tegenover de onverbiddelijke eisen van het staatsbelang”. Zie ter zake ook De geknechte geest van Czesław Miłosz of Voor eeuwig bewaren van Lew Kopelew;
– “Met onze moderne geneeskunde gaan wij in tegen de fundamentele wet van de natuurlijke selektie, waaraan wij ons ontstaan te danken hebben. Het gevolg is dat het erfelijk patrimonium steeds zwaarder belast wordt en dat allerlei afwijkingen en ziekten steeds grotere uitbreiding nemen. In plaats van een waarachtige volksgezondheid te bevorderen sturen wij aan op ondermijning van het gezonde leven, door het ziekelijk bestaan steeds grotere kansen te geven”. Da’s dan weer iets dat bijna letterlijk terugkomt in Aldous Huxleys Brave New World Revisited;
– “Vooraanstaande fysiologen zoals MacLean hebben de volgende verklaring voorgesteld. Zoals algemeen bekend bestaan onze hersenen uit drie lagen die zich geleidelijk in de loop der tijden hebben gevormd: de paleocortex, de mesocortex en de neocortex. De oudere strukturen hebben wij gemeen met de kruipdieren en de eerste zoogdieren. De neocortex daarentegen, waar zich het typisch menselijke afspeelt, heeft zich vrij laat tijdens de tweede helft van het pleistoceen ontwikkeld, en wel op een bijna explosieve wijze, uniek in de geschiedenis van het leven, bijna als een ziekelijk gezwel. Het gevolg hiervan is dat het tussen het archaïsche en het nieuwere deel van de hersens tot geen harmonische verbinding is gekomen. Explosieve ontwikkelingen zijn nu eenmaal niet geschikt om evenwichtige, harmonieuze en goed geïntegreerde strukturen tot stand te brengen”. Niet zeker of Alice Roberts, van wie ik een drietal jaar geleden Het ongelooflijke toeval van ons bestaan – Een evolutionaire reis door het menselijk lichaam besprak, het daarmee eens zou zijn, maar Oscar Kiss Maerth heeft het over dat “ziekelijk gezwel” wel uitgebreid gehad in zijn Het begin was het einde;
– en, ten slotte: “Sedert de roemloze ondergang van de anarchistische beweging tijdens de eerste wereldoorlog heeft het anarchisme, zowel op het vlak van de ideologie als op het terrein van de praktijk een vrij ondergronds bestaan geleid. De jongste jaren echter schijnt hierin verandering te komen, wellicht onder invloed van de gebeurtenissen die zich sedert 1968 hebben afgespeeld. Enerzijds neemt het aantal publikaties – niet het minst in het Nederlands taalgebied – over dit onderwerp voortdurend toe, maar ook de vele aanslagen en politieke gewelddaden, waarvan wij op deze dagen getuige zijn, roepen de herinnering op aan gelijkaardige gebeurtenissen, die zich in de tweede helft van de vorige eeuw hebben afgespeeld. Daarbij komt dat heel wat jonge wijsgeren die tot de groep der nouveaux philosophes gerekend worden, een duidelijke sympathie voor het anarchisme laten blijken”. Geen idee tot welke groep Ludo Abicht wordt gerekend of zou willen gerekend worden, maar hij wijdde recent nog een boek aan het anarchisme gisteren en vandaag, Anarchisme – Van Bakoenin tot de commons.
Waarmee ik in ieder geval bewezen heb dat je het in een werk gewijd aan een werk over werken die soms gaan over andere werken ook nog eens… over weer andere werken kan hebben. Kwestie dat ik mijn verzameling van boekbesprekingen (voor het gemak allemaal terug te vinden op één blog) óók een beetje als een Fundgrube, een omgevallen bibliotheekkast, wens te zien voor wie wat méér wil lezen dan hij op het eerste zicht uit het boekenrek zou halen.
Een omgevallen bibliotheekkast in de leegte, want met een allerlaatste citaat, eentje uit de “bijdrage” Claude Imbert, gered door muziek, wil ik deze boekbespreking graag eindigen: “Het is niet uitgesloten, het is zelfs waarschijnlijk – dat de nieuwe krachten voor een herleving van de Westerse kultuur reeds aanwezig zijn, maar voorlopig blijven zij verborgen. (…) Het gevolg hiervan is dat pessimisten vrij spel krijgen en met wellust deze beschrijving van de aftakeling en ondergang van het Westen zullen lezen. Oswald Spengler wordt hier [in het boek Ce que je crois van Claude Imbert, noot van mij] grandioos voorbijgestreefd, en korrigeert Imbert diens stelling in deze zin, dat hij liever spreekt van overgang dan van ondergang. Wat wij vandaag beleven is de geleidelijke ontbinding van de kultuurperiode die haar inspiratie vond in bepaalde religieuze en etische waarden, in overwegende mate ontleend aan het kristendom. Thans beleven wij de deemstering van het godsgeloof, de marginalizering van de kerken, de ontbinding van het gezin, de ontwrichting van het onderwijs en de opvoeding, het verzaken van alle geestelijke en etische normen. Het is de kultuur van de leegte, de kultuur van het nihilisme”.
Ik ben nooit een christen geweest, maar sinds 1984, het jaar waarin Max Wildiers dit opschreef, zijn we duidelijk geen ander pad opgeslagen dan dát. In tegendeel, we zijn alleen maar verder opgemarcheerd naar die leegte, dieper in dat nihilisme verzonken. Alleen al daarom krijgt een mens af en toe goesting om werken zoals degene waarover Wildiers het in dit boekje heeft ook werkelijk eens te gaan lezen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !