vrijdag 8 april 2022

De geknechte geest – Czesław Miłosz (boekbespreking door Björn Roose)

De geknechte geest – Czesław Miłosz (boekbespreking door Björn Roose)
Czesław Miłosz, of zoals zijn naam in en op het boek staat vermeld Czeslaw Milosz (zonder die rare dingetjes door de l’en), was me in alle eerlijkheid volkomen onbekend tot ik dit boek opraapte op de uitverkoop van een of andere openbare bibliotheek.

Á décharge wil ik daarbij inroepen dat behalve dit De geknechte geest (in het Pools Zniewolony umysł) van zijn nochtans uitgebreid oeuvre (tussen 1930 – toen hij 19 was – en 2003 – het jaar voor zijn dood – bij mekaar geschreven) slechts twee boeken in het Nederlands vertaald werden: Dolina Issy (Het dal van de Issa) en Rodzinna Europa (Geboortegrond). Die beide boeken stammen, zoals De geknechte geest, uit de jaren 1950, maar zagen net zoals dat eerste pas vele jaren later hun vertaling naar het Nederlands gepubliceerd: De geknechte geest (1953) in een vertaling van Lisetta Stembor in 1984, Het dal van de Issa (1955) en Geboortegrond (1958) in een vertaling van Gerard Rasch in respectievelijk 1981 en 2005.

Á charge geldt natuurlijk het feit dat Czesław Miłosz in 1980 de Nobelprijs voor Literatuur won en dat een béétje boekenliefhebber dus die naam zou moeten kennen zonder zelfs ooit maar één boek van de auteur in handen gehad te hebben. Helaas ben ik (ook) wat dat betreft een volkomen waardeloze recensent. Van de winnaars van die prijs heb ik, naast dit boek van Miłosz, alleen wat in huis van Bjørnsterne Bjørnson (ik besprak zijn Kleine verhalen hier), Knut Hamsun (onder andere het autobiografische Langs overwoekerde paden), Thomas Mann (Buddenbrooks), Ernest Hemingway (van wie ik eerder Mannen zonder vrouwen besprak), Boris Pasternak (Russische verhalen van deze tijd), Jean-Paul Sartre (L’existentialisme est un humanisme; Het Ik is een ding), Alexander Solzjenitsyn (een vijftiental boeken, waaronder vanzelfsprekend de drie delen van De Goelagarchipel), Pablo Neruda (Canto General), Heinrich Böll (van wie u hier mijn besprekingen kan terugvinden), en Octavio Paz (Het labyrint der eenzaamheid). Wetende dat die prijs intussen al honderdachtien keer is uitgereikt een magere oogst. Bovendien wist ik van geen van die mensen dat ze de Nobelprijs voor Literatuur gewonnen hadden tot ik het om een of andere reden ging opzoeken.

Ook alles wat ik voor de rest weest over Miłosz ben ik echter moeten gaan opzoeken en de resultaten van dat opzoekingswerk zijn niet altijd helemaal wat je ervan zou verwachten. De schrijver wordt bijvoorbeeld op Wikipedia aangeduid als “Pools-Amerikaans”, maar behalve dat hij Poolse ouders had, is er aan zijn geboorte niet echt veel Pools: hij werd immers geboren in Šeteniai, een dorp dat zowel nu als toen (1911) deel uitmaakte van Litouwen, dat toen al meer dan een eeuw deel uitmaakte van het Russische Rijk. De etnisch-Poolse bevolking van het gebied bleef dan wel zijn taal en cultuur grotendeels behouden, maar gezien Wikipedia doorgaans nationaliteit en niet afkomst gebruikt als aanduiding, zou “Russisch-Amerikaans” of “Litouws-Amerikaans” correcter geweest zijn (toch zolang diezelfde “encyclopedie” bijvoorbeeld Frank Vanhecke, voormalig voorzitter van het Vlaams Belang, blijft aanduiden als “Belgisch”).

Nu goed, Miłosz arriveerde uiteindelijk toch in Polen, maar pas in 1937, een paar jaar voor de Blitzkrieg Polen zou inlijven bij het Duitse Rijk (als Generalgouvernement für die besetzten polnischen Gebiete). “Milosz had deelgenomen aan het verzet tegen de nazi’s” staat dan te lezen op de achterflap, maar dat “verzet” moet niet al te uitgebreid begrepen worden: hij publiceerde enige clandestiene literatuur, zat in ondergrondse schrijversclubs, hielp joden, maar werd nooit lid van het Thuisleger (Armia Krajowa) – volgens de Engelstalige Wikipedia naar eigen zeggen “ten dele vanuit een instinct van zelfbehoud en ten dele omdat hij het leiderschap ervan zag als rechts en dictatoriaal” – en deed ook niet mee aan de door dat Thuisleger georganiseerde Opstand van Warschau, omdat hij die zag als een “gedoemde militaire inspanning”, “een te blameren, lichtzinnige onderneming”.

Feit is in ieder geval dat hij later niet alleen het Thuisleger de mislukte opstand verweet, maar ook het Russische Rode Leger, dat niks deed toen het daartoe de kans had. Een gedachte waar hij mogelijk nog niet opgekomen was toen hij in 1945 cultureel attaché in de Verenigde Staten werd voor de nieuw opgerichte Poolse Volksrepubliek. Dixit de achterflap: “(…) als zoveel intellectuelen meende hij aanvankelijk dat het communisme, dat tenslotte het fascisme had overwonnen, recht had op een totale inzet en loyaliteit”. Maar “voor de problemen bij het opbouwen van een socialistische staat moesten traditionele waarden als vrijheid, democratie en tolerantie wijken” en Miłosz was per slot van rekening géén communist, iets wat ook zijn bazen in Warschau uiteindelijk door kregen. Op het einde van 1950 werd hij teruggeroepen naar de Poolse hoofdstad, waar zijn paspoort in beslag werd genomen maar hem na tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken terugbezorgd, waarna hij de wijk nam naar Parijs (iets wat door de “partijpsychiaters” uiteraard uitgelegd werd als bewijs dat hij “waarschijnlijk geestelijk gestoord was”). Van daar zou hij uiteindelijk terug uitwijken naar de Verenigde Staten (waar hij aanvankelijk niet meer binnenraakte omdat ze hem voor een communist hielden), maar niet vooraleer hij onder andere dit De geknechte geest had geschreven.

“Milosz beschrijft”, aldus weerom de achterflap, “in De geknechte geest wat de gevolgen zijn van deze geleidelijke uitlevering aan de totalitaire staat”. Of zoals Wikipedia het zegt: “Het boek gaat over de verschrikkingen van het totalitarisme maar ook over de aantrekkingskracht die het heeft op intellectuelen. Daarin merkt hij op dat intellectuelen die dissident worden niet noodzakelijkerwijs diegene zijn met de sterkste geest maar eerder diegene met de zwakste maag. De geest, zo redeneert Miłosz, kan alles rationaliseren terwijl de maag maar zoveel kan hebben”.

Die uitleg ben ik echter eerlijk gezegd nergens in het boek tegengekomen (van een goeie one-liner ben ik niet vies en deze zou ik allicht ook aangeduid hebben). In tegenstelling tot de uitleg Aan de Poolse lezer die de schrijver aan het begin van het boek doet: “De tekst die hij hier aantreft, werd niet geschreven met de gedachte aan hem, maar aan de buitenlandse lezer, voor wie Polen een van de vele landen is die door Rusland werd veroverd. Door te spreken over Midden- en Oost-Europa in plaats van over Polen hoop ik een des te grotere algemenere betekenis te geven aan de processen die zich in ons land voltrekken.” Over dat “Midden-Europa” had ik het al eens eerder in mijn bespreking van Stroomafwaarts lang de Donau van Péter Esterházy, maar ik maak van de vernoeming in bovenstaand stukje gebruik om dit nog eens te definiëren: de grenzen ervan liggen ongeveer waar die van de omtrek van het Duitse Keizerrijk, Oostenrijk-Hongarije, Zwitserland en Liechtenstein in 1900 lagen. Het omvat dus behalve Duitsland, Oostenrijk, Zwitserland en Liechtenstein ook Slovenië, Tsjechië, Slovakije, Hongarije (en de vroegere stukken Hongarije in Oekraïne, Roemenië, Kroatië en Servië) en Polen. Bij vele mensen is echter – ondanks het feit dat ie toch een paar decennia officieel geëindigd was – de “definitie” uit de Koude Oorlog blijven hangen, waardoor Slovenië, Tsjechië, Kroatië, Hongarije en Polen nog steeds achter een soort van geestelijk IJzeren Gordijn en in zogenaamd “Oost-Europa” liggen. Maar dát is niet iets wat Miłosz uitlegt aan zijn Poolse lezers (in zoverre die het boek daar achter dat Gordijn al in handen konden krijgen). Hij heeft het slechts over het gegeven dat het “soms noodzakelijk is ‘van de grond af’ te beginnen, wat vervelend kan zijn voor mensen die de feiten voldoende kennen”, dat het weinig nuttig is in de “portretten” die hij schildert op zoek te gaan naar de exacte persoon die ze moeten voorstellen, en dat hij… “geen afkeuring [kan] uitspreken over diegenen onder (…) [zijn] vrienden in Polen die van mening zijn dat het risico van de strijd te groot is en dat hun krachten slechts toereikend zijn voor het streven naar vervolmaking in het taalkundig ambacht”. Per slot van rekening, zegt hij in zijn na dat Aan de Poolse lezer volgende Voorwoord, rijst ook de vraag waarom hij, “terwijl (…) [hij] ver afstond van de orthodoxie, erin berust (…) [heeft] een onderdeeltje van de bestuurs- en propagandamachine te zijn, terwijl (…) [hij] gemakkelijk – gezien (…) [zijn] verblijf in het Westen – had kunnen breken met het stelsel, waarvan de karaktertrekken steeds duidelijker aan de dag traden in (…) [zijn] vaderland.” Hij hoopt, aldus nog de schrijver, “dat deze vraag althans gedeeltelijk beantwoord zal worden door de veranderingen die zich voltrokken hebben in (…) [zijn] vrienden en collega’s en die (…) [hij] aan een analyse zal onderwerpen.”

De geknechte geest is dus een portret van de intellectuelen in Midden-Europa onder en aan de zijde van het oprukkende stalinisme, maar ook van intellectuelen waar dan ook onder en aan de zijde van elk soort totalitarisme dat ergens de overhand neemt. Ook dus dat wat in ónze tijden opgeld maakt.

Het zou, net zoals het geval was bij De psychologie van totalitarisme van Mattias Desmet (ja, ik ben nogal bezig met die dingen tegenwoordig), een té uitgebreide boekbespreking opleveren om op alle lezenswaardige aspecten van het boek in te gaan, maar ik kan wél meegeven dat je voor het lezen van De geknechte geest even lánger moet gaan zitten. Zelfs al gaat De geknechte geest dus óók over totalitarisme, hoe het werkt en hoe (bepaalde categorieën van) mensen daarmee omgaan, Czesław Miłosz schrijft niet zo vlot als Desmet. Aan de andere kant, zoals de auteur schrijft aan het begin van het hoofdstuk Murti-Bing: “Pas in het midden van de twintigste eeuw werden de inwoners van vele Europese landen zich ervan bewust – meestal op een pijnlijke manier – dat de ingewikkelde filosofische boeken, die voor de gewone sterveling te moeilijk zijn, een volkomen rechtstreekse invloed op hun lot hebben. De portie dagelijks brood die zij aten, de aard van hun werkzaamheden, hun eigen leven en dat van hun gezinnen begon af te hangen, zoals zij konden constateren, van deze of gene oplossing voor beginselkwesties waaraan zij tot dusver totaal geen aandacht hadden besteed. Een filosoof was tot dan toe in hun ogen een soort dromer, wiens uitweidingen geen enkel reëel resultaat hadden. Zelfs wanneer de gemiddelde mens een of ander examen in de filosofie had afgelegd, met grote verveling, dan probeerde hij dat alles zo gauw mogelijk te vergeten, als iets dat nergens toe dient.” Hij heeft het daarbij uiteraard over het marxisme, maar wat daarvoor gold, geldt ook voor andere boeken, tweets, en gezeur in allerlei praatbarakken: er zit een filosofie achter (al zullen de schrijvers, twitteraars en “volksvertegenwoordigers” dat niet altijd als dusdanig beseffen) en het is beter te begrijpen wélke filosofie als je wil begrijpen wat de invloed ervan op je leven kan of zal zijn.

Miłosz probeert uit te leggen hoe uitgerekend intellectuelen zichzelf vaak overleveren aan het totalitarisme zonder dat ze daartoe werkelijk gedwongen worden. Hij doet dat door het in de eerste plaats te hebben over “enige centrale knooppunten in hun rijpingsproces tot het aanvaarden van Murti-Bing” - “De leegte, “Het absurde”, “De noodzaak”, “Het succes” – en in de tweede plaats over Het Westen en de kijk daarop van intellectuelen in Midden- en Oost-Europa (beide in de vorm die ze in de jaren 1950 nog aannamen): “(…) wat gaat er om in de hoofden van de massa’s in het Westen? Is dit niet een geestelijke slaap? Als het ontwaken komt, zal dan niet het stalinisme de enige mogelijke vorm daarvan zijn? Is het christendom in het Westen niet op de terugtocht en zijn die massa’s niet beroofd van elk geloof? Zonder twijfel. Is er in hun hoofden een leegte? Zeker. Wordt deze leegte opgevuld met chauvinisme, detectiveromannetjes en films zonder artistieke waarde? Ja. Dus wat heeft het Westen ons te bieden? Vrij zijn van iets is veel, maar te weinig, het is veel minder dan vrij zijn tot iets.” Dat dat “Westen” intussen al lang niet meer is wat het toen was, moge blijken uit wat even later komt: “In zijn land [het land van “de mens uit het Oosten”, noot van mij] wordt iedereen benut die enigerlei bekwaamheden toont. In westerse landen daarentegen heeft zo iemand maar geringe kansen. De verspilling van talent in de westerse economie is ronduit ontmoedigend. De weinigen wie het gelukt erkenning te vinden, hebben dat niet altijd aan hun vakbekwaamheid te danken, maar heel vaak aan het toeval. Deze verkwisting heeft in de landen van het Nieuwe Geloof [het marxisme, noot van mij] een equivalent: bij de selectie geldt als criterium of men zich weet aan te passen bij de politieke richting; daardoor dringen de middelmatigen het gemakkelijkst tot hoge posten door.” Met enig pessimisme zou ik durven stellen dat we dat laatste in het “Westen” intussen alweer voorbij zijn en dat wat op de “hoge posten” terechtkomt, of het nu in de politiek is of in het bedrijfsleven, zelfs al lang geen middelmatig niveau meer haalt, maar het is hoe dan ook een feit dat het niet de rebellen zijn, de durvers, de andersdenkenden die nog een kans maken in het bedrijfsleven of de politiek: het zijn de vergadertijgers, de mouwvegers, de gatlikkers, de mensen die hun kazak keren als de wind van richting verandert, de corrupten en corrumpeerbaren, de delegeerders en délégués.

Dat gezegd zijnde, blijft Ketman altijd een mogelijkheid: “De denkwijze van een intellectueel die onderworpen is aan de druk van het Imperium en de Methode, zit vol tegenstrijdigheden. Het is niet gemakkelijk dit nauwkeurig te vatten, want we hebben te maken met een volkomen nieuw verschijnsel, dat niet in deze mate voorkomt bij de Russen (het heersende volk) noch bij de aanhangers van het Nieuwe Geloof in het Westen (die geholpen worden door hun onkunde). Geen enkele inwoner van de volksdemocratische landen heeft de mogelijkheid te schrijven of hardop te praten over deze kwesties. Voor de buitenwereld bestaan ze daar niet. Toch bestaan ze en ze vormen het werkelijke leven van de toneelspelers, die bijna alle mensen noodgedwongen zijn in de van het Centrum afhankelijke landen, vooral de vertegenwoordigers van de geestelijke elite. De aard van de daar heersende verhoudingen tussen de mensen is moeilijk anders aan te duiden dan als toneelspel, met dat verschil, dat er niet wordt gespeeld op het toneel van de schouwburg, maar op straat, in het kantoor, de fabriek, de vergaderzaal, zelfs de kamer waarin men woont. Het is een kunst die waakzaamheid van de geest vereist. Elk woord dat men uitspreekt, moet voordat het de mond verlaat snel zijn onderzocht op de eventuele gevolgen. Een lach op een verkeerd ogenblik, een blik die niet uitdrukt wat er uitgedrukt dient te worden – het kan de oorzaak worden van gevaarlijke verdenkingen en beschuldigingen. Ook de manier van doen, de toon van de stem, een voorliefde voor bepaalde stropdassen wordt geïnterpreteerd als een symptoom van politieke neigingen.” En dan is de oplossing - zoals Arthur de Gobineau, uit wiens Les religions et philosophies dans l’Asie Centrale Miłosz citeert, schrijft – ketman: “(…) er [zijn] gevallen waarin zwijgen niet voldoende is en als een bekentenis kan worden uitgelegd. Dan dient men niet te aarzelen. Niet alleen moet men zich in het openbaar van zijn meningen distantiëren, maar ook is het aan te bevelen alle listen aan te wenden om de tegenstander te misleiden. Dan moet men elke geloofsbelijdenis afleggen die bij hem in de smaak kan vallen, alle mogelijke ceremoniën verrichten hoe onzinnig men ze ook vindt, de eigen boeken vervalsen, gebruik maken van alle denkbare middelen tot misleiding. Op deze wijze zal men grote voldoening verwerven en de verdienste, zichzelf en de zijnen beschermd te hebben, het kostbare geloof niet te hebben blootgesteld aan de walgelijke aanraking door een ongelovige en ten slotte, door de tegenstander te bedriegen en te sterken in zijn dwaling, over hem de schande en geestelijke armoede te laten komen die hij verdient. Ketman vervult degene die hem beoefent met trots. De gelovige bereikt daardoor een toestand van duurzame superioriteit boven degene die hij bedrogen heeft, al zou deze laatste minister of een machtige koning zijn; voor de mens die jegens hem ketman toepast, is hij bovenal een beklagenswaardige blinde, de toegang tot de enige waarachtige weg is hem ontzegd en hij vermoedt dit niet eens, terwijl gij, haveloos en half verhongerd, schijnbaar sidderend aan de voeten van de behendig misleide macht, uw ogen vol licht hebt, in glorie schrijdt gij voor uw vijanden uit. Gij bespot het onintelligente wezen, ontwapent het gevaarlijke beest. Hoeveel vreugden tegelijkertijd!”

Ook van die ketman, een toch wel redelijk pervers geestelijk mechanisme, zijn er volgens de auteur verschillende vormen: “De nationale ketman”, “Esthetische ketman”, “Ketman van de beroepsarbeid”, “Metafysische ketman”, “Ethische ketman”. “Wie zich bij deze geestelijke acrobatiek het best aanpast, blijft in leven en zo ontstaat er een mensentype dat tot nu toe weinig bekend was in het hedendaagse Europa. En hoe mensen tot dat mensentype evolueren, beschrijft de auteur in de daaropvolgende “portretten” van Alfa of de moralist, Beta of de ongelukkige minnaar, Gamma of de slaaf der geschiedenis, en Delta of de troubadour, telkens tegen een op zichzelf óók al interessante historische achtergrond (om maar een páár steekwoorden te noemen: Warschau, Dachau, Auschwitz, Stalin, Hitler). Maar eindigen doet hij met de hoofdstukken De vijand van de orde: de mens en De Balten. Dat laatste hoofdstuk beschouw ik in dit verband als redelijk overbodig, maar De vijand van de orde: de mens is toch nog interessant. Daarin legt hij namelijk uit dat in tegenstelling tot de intellectuelen zo’n beetje álle andere bevolkingsgroepen een gevaar opleveren voor de gevestigde orde (of de orde die zich nog wíl vestigen) - kleinburgers, boeren, arbeiders, gelovigen – en dat het systeem er dus ook álles aan zal doen om die mensen weg te halen uit hun milieu, bij voorkeur door er… bureaucraten van te maken. Bureaucraten die uiteraard goed beloond worden voor hun flexibiliteit: “Bij de indeling in ‘loyale burgers’ en ‘misdadigers’ krijgen allerlei conformisten, lafaards en kruipers een premie, terwijl er onder de ‘misdadigers’ een bijzonder hoog percentage is aan eenvoudige, oprechte mensen, die zichzelf trouw blijven.”

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !