Na een uitgave over een beeldhouwwerk waagt de Phoebus Foundation zich met dit Biblia Regia op perkament – Het meesterwerk van Christoffel Plantijn (1520-1589) in een koninklijke verpakking aan weer een ander soort kunstwerken: boeken. Wat gold voor dat beeldhouwwerk in nummer XII van de Phoebus Focus-serie (Madonna met kind – Jan II Borman (ca. 1460-ca. 1520) en de laatmiddeleeuwse beeldhouwkunst op haar best van Marjan Debaene) zou dus ook kunnen gelden voor dit nummer XIII, zijnde een tekort aan interessant beeldmateriaal. Maar dat valt mee, want voor dit nummer is duidelijk minder vulling nodig geweest: het telt 51 bladzijden aan foto’s tegenover zo’n 28 bladzijden aan tekst, maar de inhoudelijke kwaliteit van die foto’s is beter en omvat natuurlijk… ook een hele hoop tekst. De Biblia Regia is nu eenmaal een uitgave van (onder andere) de Bijbel in meerdere talen en naast achttien illustraties die niét uit die Bijbel komen en zeven foto’s van de buitenkant van de boeken (wat er wél lichtelijk over is), zijn er dus ook twaalf van de binnenkant van die boeken, waarvan een aantal titelpagina’s die toch een stuk interessanter zijn dan teksten in diverse talen waarvan ik er nauwelijks één kan lezen (en – eerlijk is eerlijk – slechts héél beperkt begrijp).
Twaalf is ook het aantal “exclusievere edities”, dixit vaste inleidster en “Stafchef van de Kanselarij van The Phoebus Foundation” Katharina Van Cauteren, van deze “bijbeluitgave in vijf talen, meteen ook de grootste typografische onderneming van de zestiende eeuw”. Die onderneming kostte de drukker-annex-uitgever “ruim vier jaar”, maar toen lagen er ook “1200 peperdure exemplaren” “of beter: 1212 exemplaren”. Die twaalf extra edities, overigens bestaand uit 11 boekdelen, kwamen er “op bestelling van de Spaanse koning Filips II” en waren “bedoeld voor de koning zelf, en als vorstelijke geschenken, voor – onder anderen – de paus, de hertog van Alva, en die van Savoye” en bevonden zich anno 2018 (het jaar voor dit boekje het levenslicht zag) op één na allemaal in overheidsbezit.
“Op één na”, inderdaad: dat ene wist de Phoebus Foundation te verwerven. Een aankoop waar die Phoebus Foundation bijzonder trots op was, want zo kwam dit “meesterwerk terug naar de stad waar het ooit werd gedrukt”: Antwerpen. Wie dán nog niet weet wie de drukker-annex-uitgever was, verdient uiteraard een draai om zijn oren, maar ik zal het toch maar zeggen: Christoffel Plantijn. Een drukker en uitgever met verkooppunten in Parijs en Frankfurt, wiens uitgaven verspreid werden “tot in de Nieuwe Wereld”, en met een bedrijf dat “meer dan vijftig werknemers [telt] die samen zeker zestien drukpersen bedienen: een sectorrecord dat overeind blijft tot in de negentiende eeuw”. Een drukker en uitgever ook die, volgens Katharina Van Cauteren, “zowat het zestiende-eeuwse equivalent [moet] zijn geweest van Amazon-topman Jeff Bezos, of van Google-oprichters Larry Page en Sergey Brin”, want “niemand had kennis ooit zo breed toegankelijk gemaakt als de Antwerpenaar die werd geboren in het Franse Tours”.
Wie ben ik om Van Cauteren tegen te spreken, denk ik dan, maar ik wil daar toch een kanttekening bij maken: waar lieden als Bezos, Page en Brin ook niet aarzelen om die “breed toegankelijk[e]” kennis, al dan niet op vraag van overheden, te beperken, is een dergelijke activiteit vanwege Christoffel Plantijn niet bekend. Wat niet wil zeggen dat hij zich bij tijd en wijlen niet zéér meegaand opstelde ten opzichte van de heersende overheden: “Toen Plantijn naar Antwerpen kwam, was de stad de meest welvarende van de Nederlanden”, schrijft auteur Dirk Imhof, conservator bibliotheken en archieven van het Museum Plantin-Moretus, “maar de godsdienstoorlogen en de opstand tegen de katholieke Spaanse overheersing maakten de handel steeds moeilijker. Plantijn slaagde erin zijn bedrijf succesvol door deze woelige periode te loodsen doordat hij de politieke gezindheid van het moment steeds juist aanvoelde. Hoewel hij zijn drukkerij had kunnen oprichten met steun van protestantse financiers, zocht hij daarna de gunst van de Spaanse katholieke autoriteiten. Onderdeel van dit plan was het overtuigen van koning Filips II van Spanje om het drukken van een nieuwe meertalige bijbel te subsidiëren. Dit project resulteerde in de meest indrukwekkende editie van de zestiende eeuw – het onderwerp van deze Phoebus Focus: de Biblia regia, een uitgave van de Bijbel in vijf talen, aangevuld met tal van taalkundige en historische verhandelingen door de meest vooraanstaande geleerden van die tijd”.
Geen slechte prestatie vanwege een kazakdraaier, zou ik zeggen, en het was niet de láátste keer dat hij van kamp zou wisselen: “De calvinisten veroverden de controle over de Scheldestad, maar toen de Spaanse troepen in 1583 opnieuw de overhand kregen en Antwerpen bedreigden, verliet Plantijn de stad en vestigde een nieuwe drukkerij in het calvinistische Leiden. Zodra de Spaanse veldheer Alexander Farnese (1545-1592) in 1585 Antwerpen had ingenomen, keerde Plantijn terug en beloofde zijn steun opnieuw aan de katholieke zaak”. Als hij nog wat langer dan tot 1 juli 1589 geleefd had, zou hij wellicht nog een paar keer verhuisd zijn. Naar Leiden kon hij in ieder geval altijd terugkeren, want aan het hoofd van zijn drukkerij aldaar had hij zijn schoonzoon Franciscus I Raphelengius geplaatst, die hoewel calvinist toch mooi, samen met zijn andere schoonzoon Jan I Moretus, op zijn drukkerij in Antwerpen had gepast terwijl hij veilig in Leiden zat.
Enfin, da’s dan wat ík allemaal maak van wat in deze interessante uitgave zoal te lezen valt. Ik ga u dus, om het kort te houden, niét lastigvallen met verhalen over Laurens Janszoon Coster als reactie op de stelling dat Johannes Gutenberg de uitvinden van de boekdrukkunst was, noch met uiteenzettingen over die andere “polyglotbijbels”, zijnde die van Alcalà de Henares (de Biblia Complutense uit 1517), die van Guy-Michel le Jay (gedrukt in de jaren 1629 tot 1645 met Bijbelteksten in zeven talen: “Hebreeuws, Samaritaans, Chaldeeuws, Grieks, Syrisch, Latijn en Arabisch”) of die van Thomas Roycroft (die er in 1654-1657 nog eens twee talen bovenop deed, zijnde Perzisch en Ethiopisch). U kan immers over dié uitgaven ook een en ander opsteken in voorliggend boekje.
En ik ga al evenmin uitgebreid ingaan op de inspanningen die Plantijn moest doen om de Spaanse koning aan boord van zijn project te krijgen of op Benedictus Arias Montanus, een van de kapelaans van die koning, die door hem naar Antwerpen werd gestuurd om toezicht te houden op de werken en van wie Plantijn uiteindelijk nog vóór het verschijnen van de Biblia Regia “een invloedrijk religieus embleemboek, de Humanae salutis monumenta” en naderhand ook “Bijbelcommentaren en theologische werken” zou uitgeven. Ook over die inspanningen en die kapelaan staat immers een en ander te lezen in Biblia Regia op perkament – Het meesterwerk van Christoffel Plantijn (1520-1589) in een koninklijke verpakking.
Ik zou het kunnen hebben over Loden letters, zoals een van de hoofdstukjes heet, over “stempels en matrijzen”, over lettertypes en lettersnijders, over “double augustine hébreu” en “double mediane hébreu”, over de manier waarop Plantijn mensen aan zich bond (hij liet ze, zie boven, trouwen met zijn dochters, waarbij “het huwelijkscontract (…) meer aandacht [had] voor (…) [de] arbeidsvoorwaarden dan voor het huwelijk zelf”), of over de gravures: “Zijn polyglotbijbel was zelfs een van de eerste projecten waarin hij gravures verwerkte. Hij werkte samen met kunstenaars als Frans Huys (1522-1562), Pieter Van der Heyden (1530-1572) en Johannes Wierix (1549-ca. 1620)”. Maar waarom zou ik dat doen als Dirk Imhof dat al gedaan heeft?
En ten slotte zou ik aandacht kunnen besteden aan de Pauselijke zegen, De verkoop van de Biblia Regia (zelfs over de kortingen heeft Imhof het), of de bestemmelingen van de Luxe-exemplaren op perkament: Albrecht V, hertog van Beieren, wou er een, werd er ook een beloofd door Plantijn, maar moest het nadien toch stellen met “een exemplaar (…) dat op het allerbeste papier gedrukt was” omdat Filips II “exclusiviteit [eiste] op alle exemplaren op perkament”, en kreeg daarmee dezelfde kwaliteit aangeboden als kardinaal Granvelle of de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje. Spaarzamer omgaan met het werk zou dus voor de heren nodig zijn, want “perkament is als materiaal veel steviger dan papier. In een boek op papier dat voortdurend doorbladerd wordt, treden als vlug gebruikssporen op, met als resultaat vuile, beduimelde bladzijden. Slijtage ligt al gauw op de loer en het boek verliest zijn waarde. Dat is veel minder het geval met perkament, dat veel langer meegaat en daardoor duurzamer is.” Maar, nogmaals, waarom zou ik dunnetjes overdoen wat Dirk Imhof al heeft gedaan?
Wie dus meer wil weten over de plaatsen waar de twaalf exemplaren “in een koninklijke verpakking” uiteindelijk terechtkwamen, over het aantal volumes waarin ze ingebonden werden, en De waarde van een exemplaar op perkament (ergens tussen de 180 en 233 weeklonen van een zetter in die jaren), kan dus beter dit boekje kopen. En wie in tegenstelling tot ondergetekende geen abonnement heeft op OKV-magazine en dus om de twee maanden zo’n boekje gratis en voor niks krijgt, kan dat nog steeds doen via de Phoebus Foundation zelf.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !