dinsdag 29 maart 2022

Taras Boeljba – Nikolaj Gogol (boekbespreking door Björn Roose)

Taras Boeljba – Nikolaj Gogol (boekbespreking door Björn Roose)
Het is nog niet zo lang geleden dat ik een boek besprak van Nikolaj Gogol, De jaarmarkt in Sorotsjíntsy/Kerstnacht, en het zal ook niet zo heel lang duren vooraleer ik er nóg een bespreek, want op dit moment ben ik zijn Petersburgse verhalen aan het lezen, maar tussen deze twee boeken met kortverhalen in, heb ik even tijd gemaakt voor het “serieuzere” werk: een verhaal van meer dan tweehonderdtwintig bladzijden, Taras Boeljba.

“Geïnspireerd door historische stof”, lees je op de achterflap van deze bij Amstelpaperbacks in 1964 uitgegeven en door Marko Fondse vertaalde editie, “schildert Gogol met de verbeeldingskracht van de kunstenaar een episode uit de woeste vrijheidsstrijd van een 16e-eeuwse kozakkengemeenschap tegen de Polen en de Tataren. In de moedige kozakkenaanvoerder Taras Boeljba, eeuwig trouw aan de tradities van het volk, zijn de karaktereigenschappen van de Oekraïners treffend verpersoonlijkt.”

Aha, “Oekraïners”, merkt de oplettende lezer op. Inderdaad, reageert de even oplettende boekbespreker dan, en voegt er aan toe dat deze “Oekraïners” van het soort zijn dat in deze tijden simplisten hoofdbrekens kan bezorgen. Zoals Gogol, aldus de achterflap, “in de Russische”, niet in de Oekraïnse, “literatuur een voorname en geheel eigen plaats in[neemt]” en afkomstig was uit wat dan nu wel Oekraïne is, maar toen nog Klein-Rusland heette, waren de Kozakken als volk afkomstig uit Rusland en vestigden ze zich pas later aan de rand van het Russische Rijk, onder andere op de grens met Polen-Litouwen en in gebieden die nu nog steeds deel uitmaken van zuidelijk Rusland en Oekraïne.

Kozak is, als ik het goed begrepen heb, als woord afkomstig van het Turkse “quzzaq” en betekent “avonturier” of “vrij man”, een betekenis waaraan de Kozakken doorheen de geschiedenis ook blijvend concrete invulling gegeven hebben. Als een ongeschreven regel gold dat wie de Kozakkenbolwerken kon bereiken en zich bij hen aansloot, niet meer kon worden teruggehaald of uitgeleverd in opdracht van schuldeisers of edelen, terwijl de tsaar ook toeliet dat ze op rooftocht gingen tijdens militaire operaties zolang ze dat deden in niet-Russische, lees islamitische, gebieden. In ruil kon de tsaar dan rekenen op hun erkenning van zijn autoriteit – zijn autoriteit was ook de enige die ze buiten hun eigen rangen erkenden – en daarmee op hun militaire macht. Maar ook niet onbeperkt, want tijdens verschillende opstanden verdedigden ze ook tegenover de tsaar of tsarina (in het geval van Catharina de Grote) hun (religieuze) vrijheid: “Kozakken wierpen zich op”, aldus Wikipedia, “als bewakers van het orthodoxe geloof, toen de adel merendeels overging tot het katholicisme, omdat dat hen een hogere status gaf binnen het Gemenebest”.

De Kozakken - die ook een grote rol speelden in het afslaan van de Napoleontische invasie van Rusland in 1812 (waarbij de Don-Kozakken alle mannen tussen 17 en 55 mobiliseerden en de Fransen met guerilla-aanvallen bleven bestoken tot in Parijs), 12,5% van hun bevolking mobiliseerden tijdens de Eerste Wereldoorlog (in vergelijking met 4,2% van de niet-Kozakkenbevolking), en in de Russische burgeroorlog grotendeels aan de kant van de Witten vochten tegen de communisten (en daarvoor beloond werden met een regelrechte genocide door de overwinnaars van die burgeroorlog; hun aantal daalde van een geschatte 11 miljoen tot 140,000) – bleven echter ook altijd zeer Russisch.

Ze werden door de Russen ook weer ingezet als dat van pas kwam: vanaf februari 1936 werden er weer Kozakkendivisies opgericht in het stalinistische leger en tijdens de Tweede Wereldoorlog nam de Kozakkengarde deel aan alle grote veldslagen, tot in Berlijn toe. Maar tijdens de Grote Terreur in 1937 werden ze ook massaal weggezuiverd (zo’n 240,000 Kozakken werden geëxecuteerd) en de Kozakken die onder Duits protectoraat hoopten hun eigen gebied weer in handen te krijgen en daarom aan Duitse zijde meevochten tegen de Sovjets, werden door de Britten aan wie ze zich overgegeven hadden in Lienz (Oostenrijk) uitgeleverd aan diezelfde Sovjets, die hen linea recta naar de goelags stuurden. Wat hun strijdlust nóg niet kon smoren: sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en de heropstanding van Rusland hebben ze zich gevestigd in gebieden en landen in de Kaukasus, Siberië, Litouwen, Letland en Estland, waar ze etnische Russen beschermen tegen vervolging door andere etnische groepen en de orde handhaven. Bovendien zijn ze, aldus nog Wikipedia, “actief in de beveiliging van de zakenwereld” en worden ze zelfs gevreesd door de Russische maffia.

Dat gezegd zijnde, Gogol heeft Taras Boeljba, in 1835 samen met Ouderwetse landeigenaars, Vi, en Verhaal, hoe Ivan Ivanovitsj overhoop kwam te liggen met Ivan Nikiforovitsj verschenen in de bundel Mirgorod, niet opgehangen aan hierboven beschreven historische feiten. Taras Boeljba en zijn zoons Andrij en Ostap zijn gebaseerd op meerdere historische figuren en het verhaal evolueerde nog na de eerste publicatie. De redenen voor die evolutie staan nog niet vast, maar in de editie van 1842, waarvan deze uitgave een vertaling is, zijn er drie sterk nationalistisch getinte hoofdstukken bij gekomen en vindt het hoofdpersonage ook op een andere manier de dood.

Geen idee wat er verder veranderd is tussen de editie van 1835 en 1842, maar ik kan zeggen dat het verhaal zoals het nu voorligt serieus aan spankracht mist. Het kán ook aan de vertaling liggen (wat ik overigens niet denk, want Fondses vertaling van Hondehart van Michail Boelgakov leek mij zeer goed), maar nergens in die meer dan tweehonderdtwintig bladzijden raakte ik in de greep van het verhaal, nergens keek ik uit naar wat er vervolgens kwam, nergens oversteeg de vertelling het niveau van pakweg de eerste Alex-strips: er gebeurt heel wat, maar de personages hebben zó’n gebrek aan diepgang dat je je er op geen enkel op moment bij betrokken voelt. Taras Boeljba is de harde vader, de krijgsman, de warlord, de held, de man die zelfs terwijl hij aan een boom genageld in brand gestoken wordt zijn troepen nog instructies toeschreeuwt, maar hij doet je niets. Zijn ene zoon Andrij is niet erg berekenend in het gevecht en al evenmin in de liefde, vergeet in welk kamp hij vecht als in het andere kamp een jonkvrouw in nood zijn hulp vraagt, verraadt zonder enige bezwaren zijn familie en volk, en wordt met even weinig bezwaren door zijn vader vermoord. Zijn andere zoon Ostap lijkt sterk op zijn vader, is ook op weg om een hele hoge rang in het Kozakkenleger te bereiken, komt niet in opstand als zijn vader zijn broer doodt, wordt opgepakt en doodgemarteld door de vijand, en is de reden voor het helemáál in een wraakengel veranderen van zijn vader (zie wat dat betreft mijn bespreking van Anne-Marie de Wuestenraedt). Maar ook bij de zoons heb je nooit het gevoel dat er… gevoel is (als Gogol Andrij zijn gevoelens voor zijn aanbedene laat uiten, wordt het zelfs ronduit lachwekkend). Net zomin als bij de vrouw van Taras en moeder van zijn twee zoons, die alleen maar heel erg moederachtig verdrietig mag zijn over het vertrek van haar zoons naar Zaprozjkaja Setjs (een bolwerk van de Kozakken) en daarvoor zelfs geen naam nodig blijkt te hebben, en de jood Jankel, meestal gewoon “de Jood” genoemd, die alleen maar joods is, in casu het archetype van de jood in de Russische literatuur, zijnde niks dat in de buurt van “goed” komt. Je lijkt te kijken naar een stomme film, met breed acterende spelers en pancartes die uitleg geven, maar eindigend in wat Doe Maar ooit treffend omschreef als “een stuk in dertien delen / aan ‘t einde zijn we allemaal de klos”. En voor ze allemaal de klos zijn, wordt er in essentie niks anders gedaan dan gegeten, gezopen en gevochten, die laatste twee wel vaker in combinatie met elkaar.

Het enige waarin ik in dit boek de Gogol herken die ik vond in De jaarmarkt in Sorotsjíntsy/Kerstnacht en intussen opnieuw in Petersburgse verhalen, respectievelijk vier jaar eerder en acht jaar later verschenen, zijn zijn beschrijvingen van natuur of omgeving: “Hoe verder de steppe reikte, hoe mooier zij werd. Destijds was het hele zuiden, die hele uitgestrektheid, die het tegenwoordige Nieuw-Rusland vormt, tot aan de Zwarte Zee toe, één groene, maagdelijke wildernis. Geen ploeg was ooit door de onafzienbare golving van ongebreidelde plantengroei gegaan. Alleen de paarden die in haar verborgen gingen als in een bos, trapten haar plat. Er was in de natuur niets mooiers bestaanbaar. Het gehele aardoppervlak deed zich voor als een groen-gouden wereldzee, waarover een duizendvoudige verscheidenheid van kleuren opspatte. Door de dunne hoge grasstengels gluurden donker- en lichtblauwe en paarse korenbloemen heen; de gele brem sprong eruit te voorschijn met zijn piramidevormige bloemtros; witte klaver met haar schermvormige hoedjes stond kleurig aan de oppervlakte; God mag weten vanwaar aangevoerde korenhalmen rijpten tussen de veelheid aan gewassen. Aan de fijne wortels daarvan schoten patrijzen met gerekte halzen heen en weer. De lucht was vervuld van duizenden verschillende vogelgeluiden. Onbeweeglijk stonden de sperwers met uitgespreide vleugels aan de hemel, de ogen onbeweeglijk op het gras gericht. Van terzijde weerklonk ergens de kreet van een vlucht wilde eenden boven God weet welk verafgelegen meer. Uit het gras kringde met regelmatige vleugelslagen de steppemeeuw hemelwaarts en baadde zich daar overdadig in de blauwe luchtgolven. Nu is hij verdwenen in de hoogte en trilt daar nog maar als een donkere stip. En daar blinkt hij met gekeerde vleugels in het zonlicht. Mijn steppen, wat zijt gij toch verduiveld mooi!”

Ik maak het feit dat ik wel bijzonder weinig geciteerd heb uit dit boek terwijl ik u in het begin van deze boekbespreking zo’n beetje doodgeslagen heb met weetjes over het onderwerp ervan graag goed met nog een laatste stukje dat me wel beviel, de allerlaatste paragraaf van het boek, enigszins filmisch weergegeven, een uitzoomen van de actie dat eveneens bijzonder knap is: “De Dnjestr is geen kleine rivier, en bezit vele bochten en rietvlakten, zandbanken en diepten; de spiegel van zijn watermassa’s blinkt onder de helle lokroep der zwanen en de fiere fuut scheert over; talloze watersnippen, roodgesnavelde steltlopers en ander gevogelte huizen tussen zijn riet en aan zijn waterkant. Eensgezind de riemen trekkend voeren de kozakken lustig voort in hun boten met dubbel roer; behoedzaam meden zij de zandbanken, deden de vogels verschrikt opvliegen en spraken over hun hetman."

En ik geef u, ten overvloede, graag mee dat Nikolaj Gogol met dit Taras Boeljba voor mij niet afgeschreven is als schrijver. Taras Boeljba is gewoon niet mijn meug of Gogol had een mindere dag toen hij het schreef.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !