dinsdag 1 maart 2022

De wereld als markt en strijd – Michel Houellebecq (boekbespreking door Björn Roose)

De wereld als markt en strijd – Michel Houellebecq (boekbespreking door Björn Roose)
Het gebeurt zelden dat ik de achterflap van een boek lees vooraleer aan dat boek te beginnen. ‘t Is te zeggen, misschien heb ik die achterflap wel gelezen toen ik het boek kocht in een boekenwinkel of op een rommelmarkt, maar door de band genomen gaan er minstens een paar maanden, vaak zelfs vele jaren, tussen het moment dat ik een boek koop en het moment dat ik het ook léés, dus kan die achterflap als ongelezen beschouwd worden.

Dat was ook het geval met die van De wereld als markt en strijd van Michel Houellebecq uitgegeven onder het insigne Singel Pockets, een samenwerkingsverband tussen – het kan niet op – “Uitgeverij De Arbeiderspers, Uitgeverij Archipel, Athenaeum – Polak & Van Gennep, Nijgh & Van Ditmar en Em. Querido’s Uitgeverij BV”.

Als ik die achterflap wél gelezen had, had ik vooraf geweten dat dit boek dateert van 4 jaar vóór zijn Elementaire Deeltjes, dus van 1994, en zijn “debuut” was. En na enig opzoekwerk meteen kunnen concluderen dat dat samenwerkingsverband ter zake loog: Houellebecq, geboren in 1956, debuteerde immers al in 1978 als filmregisseur (met een kortfilm genaamd Cristal de Souffrance), kreeg z’n eerste gedichten gepubliceerd in 1985 (in het magazine La Nouvelle Revue), schreef een biografie van de Amerikaanse auteur Howard Phillips Lovecraft (H.P. Lovecraft: Contre le monde, contre la vie, gepubliceerd bij Éditions du Rocher in 1991), en kreeg vooraleer De wereld als markt en strijd van de persen rolde ook nog de dichtbundel La Poursuite du bonheur (1992) en het in 2016 door de Nederlander Erik Lieshout verfilmde essay Rester vivant, méthode (1991) gepubliceerd.

Nu ja, met wat goede wil kunnen we zeggen dat Extension du domaine de la lutte, in het Nederlands De wereld als markt en strijd, het debuut van Houellebecq als romancier was. Een zéér sterk debuut op het commerciële vlak, aldus zijn vaste vertaler Martin de Haan in zijn nawoord onder de titel De romanpoëzie van Michel Houellebecq: “Houellebecqs romandebuut was in 1994 verschenen bij de kleine uitgeverij van de bekende criticus Maurice Nadeau, en in de jaren na de verschijning had het alle verkoop- en marketingwetten aan zijn laars gelapt: zonder enige reclame had het een prominente plaats in de boekhandels weten te veroveren en behouden, en de Franse literaire wereld raakte maar niet uitgepraat over dat merkwaardige boek. Het literair-kritische tijdschrift L’Atelier du roman, bijvoorbeeld, besteedde tussen 1995 en 1997 maar liefst vijf keer aandacht aan Extension du domaine de la lutte, en minder genuanceerde geesten riepen Houellebecq maar meteen uit tot de grote belofte van de Franse literatuur.” In dié jaren had ik het boek dus zeker niet gekocht – ik koop zelden boeken uit de bestsellerlijsten, tenzij eventueel uit de bestsellerlijsten van een paar decennia geleden –, maar ik kan niet zeggen dat ik me beklaag het later wél ergens op de kop getikt te hebben (bijkomend heb je dan in dit geval het genoeg als beroepsmatig nogal nauw bij “aajtie” aanleunend mens in een wereld terecht te komen waarin secretaresses nog nooit een computerscherm van dichtbij gezien hebben en Minitel het dichtste tegen internet aankomt).

“Voortdurend relativeert de schrijver zichzelf en steekt hij de draak met zijn eigen boude stellingen door ze tot groteske proporties op te blazen of er ineens een komische draai aan te geven”, aldus de Haan: helemaal wáár, al verdwijnt die “komische draai” nagenoeg volledig in de laatste drie hoofdstukjes, De bekentenis van Jean-Pierre Buvet, Venus en Mars, en Saint-Cirgues-en-Montagne. “Twee jonge Arabieren volgden me met hun blik, een van hen spoog op de grond toen ik voorbijkwam. In ieder geval had hij me niet in mijn gezicht gespogen”, klinkt triest, de “komische draai” in dat laatste zinnetje maakt de eerste zin alleen maar triester. Een passage als “Algauw krijg ik een erectie. Op het tafeltje naast mijn bed ligt een schaar. Het idee dringt zich onomkoombaar op: mijn geslachtsdeel afknippen. Ik zie mezelf voor me met de schaar in mijn hand, de korte tegenstand van het vlees, en plotseling het bloederige stompje, de waarschijnlijke bezwijming. Het stompje, op het tapijt. Kleverig van het bloed”, maakt nogal duidelijk dat enige hoop op beterschap voor het personage volkomen onterecht is, zeker omdat je maar zo’n vijftien bladzijden van het einde van het boek meer af bent. Maar zelfs dán nog hier en daar een “komische draai” die wél wat verlichting biedt: “De hoofdarts, die van Colombiaanse origine was, kon niet veel voor me doen. Met de onwankelbare ernst die neurotici eigen is bracht ik allerlei onweerlegbare argumenten naar voren die tegen mijn eigen voortbestaan pleitten; zelfs het minst zwaarwegende argument leek me al voldoende om stante pede tot zelfmoord over te gaan. Hij leek naar me te luisteren; of in ieder geval zweeg hij; hooguit onderdrukte hij af en toe een lichte geeuw. Pas na een paar weken drong de waarheid tot me door: ik praatte zacht, en hij had maar een zeer beperkte kennis van het Frans; in feite begreep hij geen woord van wat ik vertelde.”

En vóór je aan die laatste drie hoofdstukjes toekomt, zo’n 150 bladzijden lang dus, geldt wel degelijk onverminderd wat de Haan verder in zijn nawoord nog schrijft: “Typerend zijn de alomtegenwoordige ironie (in het proza althans, de poëzie is een ander verhaal), de nonchalance ten aanzien van de heersende stijlopvattingen (woordherhalingen storen hem niet in het minst) en de voorliefde voor schokeffecten: vaak verandert hij plotseling van toon of register of plaatst hij zinnen naast elkaar die niets met elkaar te maken lijken te hebben.” Waardoor je in dit boek over – aldus weer de achterflap – “een jonge, depressieve werknemer van een softwarebedrijf (…) [die] de opdracht [krijgt] een reeks cursussen te verzorgen in de provincie” al snel de indruk krijgt dat je hier te maken hebt met een schrijver die er meteen al van bij zijn debuut in geslaagd is prestaties te leveren waar een Herman Brusselmans nooit toe in staat is geweest. Niet zeker waarom Herman Brusselmans bij me opkwam toen ik De wereld als markt en strijd las, misschien het feit dat het hoofdpersonage depressief is, het gegeven dat datzelfde personage al in de eerste bladzijden moet kotsen, dat hij rookt als een ketter, het idee dat Brusselmans zeker in zijn eerste boeken af en toe die “komische draai” probeerde te vinden zonder meteen in grofheden te vervallen, ik weet het niet, maar dat kwam dus bij me op.

Leest u even een paar passages mee, misschien ziet ú het wel:

– “Toen ik wakker werd kwam ik tot de ontdekking dat ik had overgegeven op het tapijt. Het feestje liep ten einde. Ik verborg het braaksel onder een stapel kussens en stond op om te proberen thuis te komen. Op dat moment merkte ik dat ik mijn autosleutels kwijt was.”;

– “Ik ken het leven, ik heb er ervaring in.”;

– “Later op de avond werd mijn eenzaamheid pijnlijk tastbaar. Op de keukentafel lagen velletjes papier verspreid, lichtelijk bezoedeld door een restje tonijn in Catalaanse saus van Saupiquet.”;

Maar Houellebecq laat Brusselmans vér achter zich, Brusselmans verdwijnt gewoon helemaal uit beeld, als pakweg zijn personage zich manifesteert als schrijver (wat nog net wat anders is dan wanneer een schrijver zich manifesteert als de “ik” in het verhaal) en de lezer rechtstreeks aanspreekt: “Het water lijkt steeds kouder, en vooral steeds zilter. Je bent niet zo heel jong meer. Je gaat nu sterven. Het geeft niet. Ik ben er. Ik zal je niet laten vallen. Blijf doorlezen.” Of “Het is mogelijk, mijn sympathieke vriend en lezer, dat je zelf een vrouw bent. Maak je niet druk, die dingen gebeuren nu eenmaal. Het verandert trouwens niets aan wat ik je te zeggen heb. Ik heb een brede boodschap.” Of “De romanvorm is niet bedoeld om onverschilligheid of absolute leegte te beschrijven; daarvoor zou een vlakkere, beknoptere en fletsere uitdrukkingsvorm moeten worden uitgevonden.”

Of wanneer hij tussen de avonturen van het hoofdpersonage door gaat citeren uit diens dierenverhalen (waanzinnig ernstig, alsof je leest uit het werk van een filosoof die een tik met de hamer heeft gekregen) of als het op maatschappijkritiek aankomt, natuurlijk, want daar is ook dit boek van Houellebecq mee doorspekt. De titel maakt zulks al duidelijk en Wikipedia kan het altijd nog wat duidelijker maken (“In zijn oeuvre beschrijft hij het bankroet van de libertijnse en neoliberale westerse maatschappij die de individuele vrijheid als ultieme maatstaf aanneemt en ontspoort in een koude, egoïstische samenleving waarin onder andere new age, vrije liefde, abortus, euthanasie en zelfmoord, maar ook een tot het uiterste doorgedreven commercialisering en ontspoord marktdenken alomtegenwoordige en gebanaliseerde verschijnselen worden.”), maar Houellebecq heeft, aldus weerom de Haan, “niet de indruk dat hij ‘romans met een boodschap’ schrijft: de theoretische laag vormt voor hem niet het uitgangspunt, maar gewoon een van de vele stemmen die in het boek doorklinken, en niet noodzakelijkerwijs een stem die de definitieve waarheid verkondigt.”

Die “stem” zegt dan dingen als: “Het is ergens in het dertiende arrondissement. Wanneer je per bus aankomt zou je serieus denken dat er net een derde wereldoorlog heeft plaatsgevonden. Nee hoor, het is gewoon een stadsvernieuwingsplan.” Of “Het kwam er ongeveer op neer dat hij de samenleving met de hersenen vergeleek en de individuen met afzonderlijke hersencellen, die inderdaad gebaat zijn bij zoveel mogelijk koppelingen. Maar daar hield de analogie op. Want hij was een liberaal, en hij was absoluut geen voorstander van iets wat voor de hersenen onontbeerlijk is: een verbindend program.” Of “Tot overmaat van ramp zijn er tientallen straatjongeren die de stad doorkruisen per motor of brommer met afgezaagde uitlaat. Ze komen uit de voorsteden van Rouen, die door de malaise in de industrie volledig aan het verloederen zijn. Het doel van de jongeren is een doordringend, zo onaangenaam mogelijk geluid te produceren, een geluid dat voor de omwonenden nauwelijks te verdragen mag zijn. Daar slagen ze wonderwel in.”

Over de actie vertel ik u lekker niks, tenzij datgene wat ook Wikipedia u meegeeft, zijnde dat er “een dubbele verwijzing naar Camus [in zit]: een poging tot moord op een strand (vgl. Camus, L’Étranger) mislukt jammerlijk en een van de hoofdpersonen komt om bij een auto-ongeluk.” Houellebecq is niet meteen een medicijn contra il mondo moderno, maar door die zo hard weer te geven, zo zonder franje, pleegt hij er op zijn manier toch wel een beetje een rivolta tegen. En zo’n verzet kunnen we zevenentwintig jaar na het verschijnen van Extension du domaine de la lutte nog steeds, en meer dan ooit, gebruiken. Een aanrader dus, dit De wereld als markt en strijd.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !