Op een rommelmarkt of tijdens een bibliotheekverkoop boeken aankopen op basis van niet meer dan de auteursnaam doe ik wel eens vaker. Idem op basis van de titel en/of een snelle lezing van de achterflap. Maar in het geval van het voorliggende Anne-Marie de Wuestenraedt was de reden een andere: ik kocht het boek op basis van het uitzicht van de voorflap. Die was al een beetje verkleurd (deze uitgave dateert van 1987, maar heeft kennelijk ten dele in de zon gestaan), maar toonde behalve de auteursnaam (mij op dat moment nog onbekend) en de titel, een wapenschild (wit op rood, een zwaan in een hertengewei), het logo (een met de ganzenveer schrijvende zwart op wit engeltje) en de mooi “gekalligrafeerde” naam van de uitgeverij (Den Gulden Engel). Mogelijk heb ik even ín het boekje (amper 67 bladzijden dik) gekeken, maar ik betwijfel het: na het eigenlijke verhaal van Rose Gronon zit daarin namelijk een tweeëndertig bladzijden lang essay van de vertaler en die verdeling – minder boek dan bespreking – had ik wellicht toch niet interessant genoeg gevonden om er mijn geld aan uit te geven. Maar, dat gezegd zijnde, ik ben tóch blij dat ik dat gedaan heb. En dat essay van Luc Daems, Silhouetten van de schimmenspeler, was zelfs op een aantal punten nog interessant, al voegde het dan wat mij betreft niks toe aan het leesgenot van Anne-Marie de Wuestenraedt.
Wat de schrijfster, Rose Gronon, betreft: ik had haar naam wellicht moeten kennen, al zou het mij minstens lezing van nog een boek van haar kosten om daar echt over te kunnen oordelen. Er zijn immers wel meer schrijvers die één prachtig werk – want dat ís Anne-Marie de Wuestenraedt – afgeleverd hebben en voor de rest alleen maar prut. Of toch wat ik als dusdanig definieer, want ik kan natuurlijk niet voor u spreken (om voor u en mij te spreken, hebben we politici, koningen en “experten” allerhande). Rose Gronon is het pseudoniem, de nom de plume, van Marthe Bellefroid, en haar bibliografie op Wikipedia is louter op dat pseudoniem gebaseerd. De werken die ze onder haar eigen naam – wel vermeld – schreef, staan niet in het lijstje opgenomen, waardoor behalve Chandeleur (1936) en Colloque Nocturne (1938) ook Anne-Marie de Wuestenraedt niet vermeld worden. Klinkt allemaal heel erg Frans? Klopt. Tot en met haar eerste wél op Wikipedia met naam vermeldde werk, Le Livre d’Arndt, schreef ze uitsluitend in het Frans. Marthe Bellefroid werd immers wel geboren in Antwerpen, maar studeerde in Brussel en werd ook in het Frans opgevoed, wat haar, aldus Wikipedia, “scheen voor te bestemmen voor een Franstalige schrijverscarrière”.
Maar toen kwam onze eigenste – ik ben zo vrij me na dertien jaar, minstens wat dit betreft, als een “Hammenaar” te beschouwen – Filip De Pillecyn (van wie ik eerder een aantal boekbesprekingen publiceerde) op de proppen en wist haar ertoe aan te zetten in het Nederlands te gaan publiceren. Vanaf dan schreef ze ook onder het pseudoniem Rose Gronon (soms ook onder de naam Bella Wildert, naar het dorp – helemaal tegen de valse grens met Nederland aan – waar ze veertig jaar woonde en ook begraven werd) en zou ze nog slechts één boek in het Frans schrijven (of toch minstens gepubliceerd krijgen, daar heb ik geen zicht op): Le petit Cheval Blanc (1955). Dat vertaalde ze zelf – die vertaling verscheen onder de titel Ik zal leven in 1959 –, maar Anne-Marie de Wuestenraedt bleef dus, zoals de andere eerder bij Éditions de la Phalange uitgegeven werken, onvertaald.
Toch tot Luc Daems zich aan het vertalen zette. En dus (tussendoor?) dat essay over de schrijfster bij mekaar pende. Om het eerst daar over te hebben: Daems probeert Anne-Marie de Wuestenraedt te koppelen aan het feitelijke leven van Marthe Bellefroid en slaagt daar ook aardig in. Maar wil ik werkelijk weten dat “uit de levenslange contradictie tussen schijn en wezen in Guillaume Bellefroid [vader van de schrijfster, noot van mij] (…) het koele cynisme van Anne-Marie de Wuestenraedt [is] ontstaan”? Heb ik er wat aan te vernemen dat “de relatie met Rodja (…) uiteindelijk meer dan dertig jaar de bepalende factor [zal] zijn in Gronons bestaan en in menig opzicht (…) de genese en vormgeving van haar werk [heeft] bepaald”? Zijn de verbanden met de historische familie de Woestenraedt noodzakelijke info om dit verhaal te lezen? Doet het me wat dat er een échte Anne-Marie de Wuestenraedt is geweest? Niet echt. Het enige dat ik werkelijk interessant vond aan Silhouetten van de schimmenspeler, is het duidelijk door Daems uitgedragen idee dat Anne-Marie de Wuestenraedt een beetje een Gesamtkunstwerk is, toch in de zin dat ‘Rodja’, de gehuwde man (een politicus) waarmee ze gedurende dertig jaar een relatie had, er sterk aan bijdroeg. Onder andere met het gedicht, Het lied van den schimmenspeler, waarmee dit boek opent:
“Ach, Blauwbaard, ridder met den bloed’gen mond,
die bij geen enkle vrouw den vrede vondt,
en u een krans vlocht van vervlogen wanen,
een nijdig zwaard heeft u ten dood gewond.
Wat geef ik om mijns broeders gulsten lach,
als ik aan zijne borst niet schreien mag!
Er is een pijn die rijker is dan vreugde –
dat hij dat nooit in mijne ogen zag!
Mijn moeder zong voor haren jongsten zoon, weleer,
een wiegelied. Ik weet nu zelfs de wijs niet meer.
Wat baat het dat ‘k zou zingen van die wond’re dingen?
Mijn zonnekindje slaapt bij Onzen Lieven Heer.
Nu toon ik overal mijn schimmenspel,
bezing het lot van Blauwbaard in de hel –
De menschen zullen nooit begrijpen waarom
‘k met zoveel liefde over hem vertel.”
Ik citeer het even volledig – de bijkomende kwatrijnen die Gronon haar ‘Rodja’ vroeg, kwamen er nooit – omdat dat “Blauwbaard-lied”, aldus Daems, “geraakt aan de essentie van Anne-Marie de Wuestenraedt”. En dat het ook een verbinding vormt met De Pillecyn: “Aan de oorsprong van die opvallende belangstelling [voor de Blauwbaard-mythe, noot van mij] lag mogelijk het verschijnen in 1931 van de Pillecyns roman Blauwbaard. Daarin wordt merkwaardigerwijze meer de nadruk gelegd op de motieven en gemoedsbewegingen dan op de gruweldaden van het hoofdpersonage: ‘voortdurend in conflict met zichzelf en de anderen, voortdurend ook hartstochtelijk gedreven naar de vrouw die echter zijn fundamentele onvrede en heimwee nooit een blijvend tehuis zal kunnen geven’”. Dat laatste dixit, nog een oude bekende, Anton Van Wilderode in Filip de Pillecyn (Ontmoetingen, bladzijde 20).
Nu zijn er wel wat verschillende lezingen mogelijk van de Blauwbaard-mythe. De meest voor de hand liggende zijnde die van de mannelijke seriemoordenaar, maar bijvoorbeeld ook die van de vrouw die door haar eigen nieuwsgierigheid – zij dringt uiteindelijk zonder dat de man het weet de enige kamer binnen die hij voor zichzelf gereserveerd heeft – in problemen komt. Dat zijn geen lezingen die hun weerslag lijken te vinden in Anne-Marie de Wuestenraedt, al zou je het feit dat de man in het leven van Anne-Marie aan zijn einde komt doordat hij vermoord wordt door de dorpelingen kunnen koppelen aan het gegeven dat ze hem ertoe heeft proberen aan te zetten zijn oude leven vaarwel te zeggen.
En toch is Blauwbaard nooit ver weg in dit verhaal: de Blauwbaard die in woede ontsteekt nadat de grond hem van onder de voeten gehaald is, de Blauwbaard in Anne-Marie de Wuestenraedt. Een Blauwbaard die héls alleen is, maar wiens liefde ontvlamt bij het ontmoeten van de schimmenspeler. Een Blauwbaard die een liefde van één nacht beleeft met die schimmenspeler, maar hem vervolgens – omdat diens vrijheid roept – moet laten gaan. Een Blauwbaard die die schimmenspeler de dag daarop, als één van z’n eigen handpoppen ziet hangen in een boom. Een Blauwbaard die vervolgens op superbe wijze en héél erg dodelijk wraak neemt op de moordenaars. Een Blauwbaard die daarmee ook zijn eigen sporen wist en vervolgens van het toneel verdwijnt.
Een klassiek thema eigenlijk. Ik zag het terug in Taras Boeljba van Nicolaj Gogol, een boek dat ik binnenkort nog bespreek en waarin het hoofdpersonage niet alleen zijn jongste zoon zelf dood, maar ook ten oorlog trekt om de dood van zijn oudste zoon te wreken. Je kan het vinden in de verhalen rond Vlad Tepes, ook bekend als Vlad de Spietser (of voor wie het dan nóg niet door heeft, Vlad Dracula), die bloedig wraak nam op zijn vroegere Ottomaanse meesters en wiens beenderen nooit werden teruggevonden. Het is de clue van het verhaal in de Durango-aflevering “Loneville” (getekend door Yves Swolfs) en het is in de figuur van Gilles de Rais een steeds terugkerend thema in de serie Tristan van Jean Pleyers en Jacques Martin. Maar ook, zoals Daems aangeeft, in de Nibelungensage en de Griekse mythologie.
Alleen weet Rose Gronon een en ander zo te distilleren dat ze het op nog geen achttien bladzijden kwijt kan (in deze uitgave zijn ook nog foto’s en afbeeldingen opgenomen). Achttien bladzijden die zo mooi geschreven zijn dat je ze eigenlijk ook eens in het Frans zou moeten lezen om te kijken hoe goed Daems zijn werk gedaan heeft.
Hoeveel sneller kan je een beeld van je hoofdpersonage schetsen dan zo?: “Anne-Marie de Wuestenraedt opent de poort en, op het bordes, laat ze haar aangezicht strelen door de wind. Ze houdt van de wind, van hem alleen houdt ze, van zijn wilde humeurigheid, van zijn opdtandigheid en zijn ongebondenheid. In haarzelf kwijnt het leven, als een bloesemknop die niet meer tot bloei kan komen omdat te vroege vorst hem heeft geraakt. Er blijft slechts doffe pijn, wrokkig gedragen, enkel verzacht door de razernij van de wind.”
Hoeveel vanzelfsprekender kan je een laag bovennatuurlijkheid toevoegen dan zo?: “Ze heeft het boze oog, ze weet het en ze meent er oprecht verdrietig over te zijn, maar – zonder dat ze het helpen kan – verheugt het haar toch ook. Ze buigt zich over haar boek en houdt met beide handen de oren dicht maar sterken dan zijzelf verdoemen haar wensen het feest in de verte. Dan barst een onweer los dat de farandole doorbreekt, de Venetiaanse lantarens aan de takken van de parkbomen dooft en de verschrikte dansers uiteenjaagt. Of de honden verdwalen en een paard – schuw gemaakt door een vluchtige schaduw – werpt zijn berijder af.”
Hoeveel duidelijker kan je maken dat Anne-Marie de Wuestenraedt de absolute baas is, maar ook niks te goed heeft van haar onderdanen dan zo?: “Opeengepakt en laag hurken de bouwvallige huizen van Grand-Rechain rond de kerk. Anne-Marie trekt dwars door het armoedige dorp waarvan elke steen haar toebehoort; de honden, in haar spoor, grommen en hun nekharen staan overeind. Ze worden rondom zich slechts angst en haat gewaar en begeerte naar rebellie, die groeit als klimop en zo taai het hart doorwoekert dat niets het er nog uit kan bevrijden. Anne-Marie kent de haat van haar pachters, ze beschouwt die als een noodzakelijk kwaad en denkt er niet eens aan er een uitleg voor te zoeken. Ze misprijst hun aan de grond verknochte bestaan en het heimelijke bondgenootschap dat hen tegen haar verenigt. Ze weet dat ze gevreesd wordt en met bitter welbehagen is ze er trots op.”
Hoeveel moeitelozer kan een coup de foudre plaatsvinden dan zo?: “Voor het eerst in haar leven bedwingt Anne-Marie haar woede. Ze voelt hoe onbehagen kille vingers naar haar utisteekt, hoe het verdriet om eenzaamheid in haar ontwaakt en ze kan de aandrang niet weerstaan de vreemdeling haar gastvrijheid aan te bieden. ‘Blijf’, zegt ze, ‘en toon me vanavond je schimmenspel.’” “Met haar hele lichaam zingt Anne-Marie haar loflied op de liefde! Geen grond is zo schraal of de zoete zachtheid van het gras kan er gedijen, geen leven zo troosteloos of er breekt – als de liefde het wil – voor enige tijd licht door de duisternis. Voor haar is die tijd nu aangebroken, het kan niet anders! En alle winters die nog moeten komen zullen zich de bloesemgeur herinneren van één lente.”
Hoeveel krachtiger kan alles weer in duigen vallen dan zo?: “Het vuur in de haard is uit: zij voelt zich stram en verkleumd. Een beklemmend voorgevoel jaagt de slaap uit haar leden, doet haar handen beven wanneer ze de luiken openduwt. Eén voor één komen de beuken uit de grijze eentonigheid van de dageraad te voorschijn. Dan voelt Anne-Marie hoe kil afgrijzen haar bloed doet stollen: aan de dikste tak van de eerste boom werd de schimmenspeler opgehangen.”
Het einde van deze geschiedenis, de wraak van Blauwbaard, laat ik graag aan Rose Gronon over. En uiteraard aan de lezer die dit prachtige kortverhaal nog op de kop zou weten te tikken.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !