Ik wou deze boekbespreking beginnen met de stelling dat het nog niet zo heel lang geleden was dat ik nog een boek van de auteur, Rik Torfs, had besproken, maar dat blijkt toch óók al van mei vorig jaar te zijn en daarmee langer geleden dan ik dacht. Desalniettemin wil ik naar mijn bespreking van Over morgen – Mijmeringen voor wie niet van gisteren is, een boek dat Torfs samen met Pieter Marechal schreef, verwijzen voor wat betreft de “biografie” van de auteur. U kent mij: liever lui dan moe.
In die bespreking vermeldde ik overigens ook dat ik met graagte lees wat Torfs op Twitter produceert en dat is sindsdien niet anders geworden. Het feit dat hij de “meer dan 140,000 volgers” die hij toén had intussen – uiteraard op het moment van dit schrijven – uitgebreid heeft naar meer dan 158,000 volgers heeft mogelijk dezelfde oorzaak als het feit dat ik hem de jongste maanden zelfs met nog méér aandacht ben gaan volgen: zijn standpunten aangaande de zogenaamde “coronamaatregelen”, de regulitis ter zake, het kennelijke onvermogen van politici om terug te keren van het verkeerdelijk ingeslagen pad, en ons aller individuele vrijheid.
Maar natuurlijk ook zijn schrijfstijl. In m’n boekbesprekingen doe ik niet zo heel erg mijn best om het aantal karakters te beperken – ik probeer mee te geven wat ik mooi of interessant vind aan een boek, wat niét, en gooi er tussendoor af en toe ook een persoonlijk meninkje in, maar ben niet gebonden aan een zeker aantal bladzijden, dus wat zou het? –, maar op Twitter speelt dat wél steeds mee. 280 karakters mag dan wel het dubbele zijn van de voorheen geldende 140, maar het is nog immer niet evident om een commentaar of een filosofische gedachte te vatten in zo’n kort bestek. Ter illustratie: voorgaande zin is 185 karakters lang en ik heb er niet méér in gezegd dan dat nog eens 95 karakters extra niet veel zullen helpen om dieper op iets in te gaan. Wie niet wil beginnen aan zogenaamde “draadjes” – u kent het systeem met zijn “1/3”, “2/3”, enzovoort, waarbij het volgende deel telkens een reactie van de schrijver op het vorige is – kan het ofwel hebben over wat hij op zijn boterhammetjes gesmeerd heeft (als het geen drie lagen zijn), ofwel foto’s van katten delen, ofwel middels een link verwijzen naar een andere pagina (naar deze boekbespreking bijvoorbeeld), ofwel zich bedienen van massa’s afkortingen en weinig leestekens. Ik probeer dat niét te doen (ik ben niet zo’n fan van afkortingen en van oordeel dat leestekens hun nut hebben) en Rik Torfs doet dat helemáál niet, maar hij slaagt er ook nog eens in, zónder “draadjes”, kernachtig zaken neer te pennen met meer diepgang dan de huidige belze kamer en senaat samen (toen hij er zélf nog in zat, kon dat wiskundig uiteraard niet).
Van zijn columns – ik geef er eigenlijk nog altijd de voorkeur aan het oude woord “cursiefjes” te gebruiken – kan hetzelfde gezegd worden, al kan hij op een drietal bladzijden natuurlijk net iets poëtischer, net iets verhalender, net iets ruimer te werk gaan dan in zo’n tweet. Als je dan in een boek, het voorliggende Het hellend vlak, aldus de achterflap “de beste stukken van de afgelopen vijf jaar”, of zoals ín het boek vermeld “een ruime selectie uit de columns die van 2003 tot 2008 verschenen zijn in De Standaard” voorgeschoteld krijgt, dan kan je je als lezer nauwelijks bekocht voelen. Zeker niet als je, zoals ik, geen abonnement hebt op De Standaard (of wat voor gazet dan ook), voordien nog nooit een cursiefje van Torfs gelezen hebt, en dat boek voor een euro of zo aangekocht hebt.
Om het na zoveel positiviteit toch ook even over een andere boeg te gooien: de columns zijn niet pakweg op chronologische volgorde in het boek terechtgekomen en ook niet random door mekaar, maar verzameld in vijf hoofdstukken: Denken is: eenzaam op de loer liggen – Over de universiteit en het onderwijs, Geloven is loslaten – Over religie, Wij leven aan de grens – Over politiek, Onopgeloste vragen – Over kunst en literatuur, en Zonder dromen gaan we dood – Over ethiek. Dat is naar mijn aanvoelen een beetje kunstmatig: verzamelingen van cursiefjes lees ik net graag omdat je elke paar bladzijden bij een ander hoofdonderwerp uitkomt. Maar misschien was het de bedoeling toch iets niéuws, iets dat nog niet eerder gepubliceerd was toe te voegen, en daartoe was op deze manier meer gelegenheid: bij elk van de hoofdstukken heeft de auteur een inleiding van een iets langere lengte dan een standaard column geschreven, wat dit boek mogelijk ook weer interessant maakt voor wie die columns eerder gelezen heeft.
Da’s meteen ook een compensatie voor het feit dat Scheiding en Hoed u voor de hoofddoek, twee stukjes die meteen na mekaar in Geloven is loslaten – Over religie staan, net een beetje teveel overlappen om dat tweede nog het lezen waard te maken. Ter illustratie, een passage uit Scheiding gevolgd door een passage uit Hoed u voor de hoofddoek:
– “Alleen, tja, welke scheiding van kerk en staat? De bedienaars van de eredienst staan op de betaalrol van het ministerie van Justitie. Het religieuze huwelijk moet volgens de grondwet door het burgerlijke worden voorafgegaan. En op de grote momenten van onze natie brengen kerkvorsten nog altijd met een vibrerende stem het Te Deum ten gehore. Er is dus in België geen strakke scheiding tussen kerk en staat”;
– “Maar er is meer. Het principe van scheiding van kerk en staat mag dan al heilig zijn, in België bestaat het niet. De bedienaars van de erkende erediensten worden door de staat bezoldigd. Het burgerlijke huwelijk dient aan de religieuze plechtigheid vooraf te gaan. De wet kent heel zeker het kanselmisdrijf, de gewoonte herstelt misschien weldra het kerkasiel in ere. In België worden kerk en staat duidelijk onderscheiden, goed zo, uitstekend zelfs, maar van een strikte scheiding is helemaal geen sprake”.
En dan zijn er natuurlijk nóg een paar dingetjes. Het stuk Aan het Vlaams Blok: Hulde! is van een zodanige voorspelbaarheid en flauwiteit dat het op zijn minst geen plaats verdient in een bundel als deze. Walen buiten is niet veel beter. En Bloed, zweet en tranen, een stuk dat oorspronkelijk gepubliceerd werd op 12 januari 2006, is in essentie niet meer dan een deeltje van een polemiek tussen de (toen nog) gesjeesde kandidaat-rector en de voormalige rector van de Katholieke Universiteit Leuven, André Oosterlinck. Woord en wederwoord kunnen lezen, vind ik in zo’n geval zinnig en dat kan hier niet (de lezer komt niet eens te weten wie de discussie is begonnen).
Maar dan zijn we rond wat de negatieve punten betreft: van het (woord) Vooraf tot en met het Tot slot – Muntstraat, Leuven is dit boek verder mooi, aangenaam om lezen, interessant, inspirerend, en héél vaak grappig. “Waarom schrijft een mens columns”, vraagt Torfs zich in het Vooraf af. Misschien een beetje om je lezers ter wille te zijn, denk ik dan, al beantwoordt de auteur die vraag in eerste instantie met: “Omdat hij te lui is om een wetenschappelijk traktaat te schrijven. Omdat hij de scheppingskracht mist die tot een roman kan leiden. Omdat hij van poëzie gemakkelijk begint te huilen, vooral als hij gedronken heeft. Omdat hij alleen wil zijn. Omdat hij niet alleen wil zijn.”
Wat mij betreft ook opdat duidelijk worde dat wat de auteur in zijn tweets verkondigt voor hem niks nieuws is: hij is een gematigd figuur (en in die zin in deze tijden natuurlijk een ‘extremist’); hij heeft niet erg veel respect voor erkend ‘gezag’; hij probeert niet de praktijk aan te passen aan de theorie, maar de theorie af te leiden uit de praktijk (zoals het een geleerde past, maar in deze tijden door ‘geleerden’ nog zelden wordt toegepast); hij prijst hypocrisie, “wanneer zij met mate wordt gehanteerd”, want dan “maakt ze het leven draaglijk”; hij wíl open staan voor iedereen, ook voor zichzelf, en als hij daar niet in slaagt, dan weet hij dat doorgaans met een portie zelfspot goed te maken. Een paar voorbeeldjes van dit alles:
– “In toenemende mate moet de universiteit een beroep doen op mensen uit de tweede rij. Die er merkbaar van genieten hun correspondentie te ondertekenen met voor hun naam de magische afkorting: prof. dr. Een afkorting is altijd geweldig. Ze betekent immers dat er meer is dan er staat. Dat de aanwezige geleerdheid binnen het bestek van de titulatuur slechts in verkorte vorm kan worden weergegeven. Afkorting is ijdelheid”;
– “Ook met het onderzoek loopt het soms wat minder. Gek genoeg ligt dat aan de ‘meetbaarheid’ ervan. Onderzoekers moeten publiceren in bekende vakbladen. Internationaal gereviewde tijdschriften. De roem van wetenschappers stijgt wanneer zij door anderen worden geciteerd. Hoe bereik je dat nobele doel? Door onderwerpen te kiezen die niet nieuw zijn, waar iedereen al een tijdje mee bezig is. Dan kan je veel citeren, en vooral geciteerd worden. Zeer te vermijden is vernieuwing. Innovatie. Boor je een onderwerp aan dat iedereen links laat liggen, dan staat er niemand klaar om je te citeren, en ben je dus een middelmatig vorser”;
– “Musea sloven zich uit om mensen naar binnen te lokken en verzinnen wanhopig de gekste dingen om hen te verleiden. Het is een bekend verschijnsel. De tragiek van de oudere dame met een voor haar leeftijd te diep decolleté. Interactieve spelletjes, virtuele rondleidingen, artistieke huisvlijt, culinaire festijnen, eetbare kunst: musea proberen het allemaal. Alsof het niet helemaal netjes is om gewoon aandachtig naar een schilderij te kijken, en het vol innerlijke vreugde te bewonderen. Zonder meer. Zonder poeha. Zonder een hogere doelstelling die de bewonderende blik van de kunstliefhebber legitimeert”.
En dan zijn we nog niet verder opgeschoten dan de inleiding tot het eerste hoofdstuk, Denken is: eenzaam op de loer liggen – Over de universiteit en het onderwijs…
Pas daarna heeft hij het bijvoorbeeld over de afnemende algemene kennis van studenten (en de neiging te beweren dat het toch allemaal “op het internet” staat); over de “outputfinanciering” van de universiteiten (wie meer diploma’s aflevert, krijgt meer poen) en de “gigantische interne bureaucratie” van diezelfde alma maters; over processies en zandwegen (“Een weg is minder definitief, letterlijk aardser, beloftevoller, wanneer hij niet is volgestort met beton."); over het feit dat hij “al heel lang” katholiek is, maar het “rijkelijk vroeg” zou vinden om “het vandaag te worden”; over het hiernamaals (en de “rijstpap met gouden lepeltjes” die niet eens een slechte optie zou zijn wat betreft de invulling daarvan); over de Club van Rome, de belze “genocidewet” en “Louis Michel (Jodoigne) en George W. Bush (Washington D.C.) (…) als potentiële criminelen”; over het belang van symbolen (“(…) in Frankrijk zijn symbolen belangrijker en werkelijker dan de werkelijkheid, wat het land toelaat honderd jaar na de feiten nog altijd een grootmacht te zijn”); over het (ook, en meer nog, in onze tijden) tegenover elkaar plaatsen van individualisme en solidariteit (“De individualist kan uitermate solidair zijn. Vaak kiest hij heel bewust voor solidariteit"), terwijl de werkelijke tegenpool van individualisme paternalisme is (“De vader die alles in het werk stelt om de volwassenwording van zijn kind te verhinderen."); over Johannes Paulus II (Karol Wojtyła), de eerste niet-Italiaanse paus in 455 jaar, en Joseph Ratzinger (Benedictus XVI), de eerste paus die vrijwillig aftrad sinds 719 jaar; over 11 september 2001 (ofte nine-eleven, zoals die dag de geschiedenis is ingegaan); over het zwijgen van Jean-Paul Sartre en het feit dat John F. Kennedy, “naar wie in ons land tunnels, lanen en flatgebouwen zijn genoemd” soldaten naar Vietnam stuurde om daar oorlog te gaan voeren: over ‘altijd zeggen wat je denkt’ en Heilige verontwaardiging; over Idealisme en Zonde; over euthanasie, therapeutische hardnekkigheid en stervensbegeleiding; en over … Godfried Bomans.
Wat een toeval! Of net niet? Één van de andere boeken die ik ter gelijker tijd met Het hellend vlak aan het lezen ben, is er eentje van Bomans, Wandelingen door Rome, en ik kreeg nog vóór ik de naam Bomans tegenkwam bij Torfs de indruk dat de heren (als Torfs geen tiener meer was geweest toen Bomans dit ondermaanse verliet) wel door één deur zouden gekund hebben wat hun visie op de katholieke kerk betreft. Als Bomans het in het stuk Impressies op het Sint Pietersplein heeft over het sterfbed van paus Pius XII en welke invloed dat had op de stad Rome als geheel, schrijft hij dat zo: “Ik zou voor de gesprekken hier in Rome het beeld willen oproepen van een muziekkorps, dat buiten in een bos speelt. U zit in een ander gedeelte van het bos op een bank te luisteren en hoort: pom-pom, pom-pom. Het is een dof en diep geluid, dat onder de hogere geluiden rustig wordt doorgepompt. Daarboven mag het wisselen : nu eens het giftig schetteren van een trompet, dan weer het nerveuze gefladder van een ocarina : maar daaronder klopt onafgebroken de polslag van het piston. Nadert u zo’n muziektent, dan kunt u die man ook ontdekken. Het is niet eenvoudig, want hij zit in het midden en is bijna onzichtbaar. Als een Laocoön in de windingen van zijn eigen instrument geborgen, blaast hij nederig het grond-akkoord: pom-pom, pom-pom. Anderen strijken met de eer, maar haal hèm weg en alles stort ineen. Hij is het onzichtbaar fundament. Zo is het met de conversatie in Rome. De Paus is ziek. Hij ligt op zijn kamer en niemand ziet hem. Dat is het grond-akkoord. Ergens, diep in de windingen van dat enorme paleis, ligt hij roerloos te wachten tot het voorbij zal zijn. In alle kranten verschijnt dagelijks een klein bericht : de Heilige vader gaat vooruit, de Heilige vader gaat achteruit, de Paus heeft een kop bouillon gedronken, de Paus is een ogenblik in zijn bibliotheek geweest. Daarboven wisselen de krantenkoppen. Schreeuwend, sensationeel. Nu eens het proces Montesi, dan weer het schandaal Giuliano. Maar de ziekte van Pius XII gaat rustig door, stijgend, dalend, als een constant basgeluid, dat het geheel in een weemoedig mineur houdt.” En als Torfs het over het sterfbed van Johannes Paulus II heeft in Haast en spoed, doet hij dat zo: “De tijd die traag verstrijkt zolang de paus ziek is, wordt opeens kostbaar wanneer hij sterft. Er moet immers dringend een nieuwe paus komen en het is nog niet duidelijk wie dat wordt. Daarom is er nauwelijks tijd om bij de dood van de leider stil te staan en zijn begrafenis te organiseren, zonder dat het nakende conclaaf zijn slagschaduwen over de gebeurtenissen werpt.” Maar als Torfs een stukje de titel Een Hollander ontdekt Vlaanderen geeft, weet elke Bomans-lezer meteen dat dat stuk wel moét handelen over Godfried Bomans, want Een Hollander ontdekt Vlaanderen was het laatste boek dat Bomans schreef. En als een Bomans-lezer van iemand anders te weten komt dat die óók een Bomans-lezer is, dan stijgt die andere meteen een stukje in de rangorde der mensen. Zo ook dus Torfs, die zijn stukje beëindigt met deze woorden: “In 1971 was Van Mechelen minister van Nederlandse Cultuur in een regering geleid door Gaston Eyskens. Er was ook een minister van Franse Cultuur, Albert Parisis, die wellicht ongeveer het tegenovergestelde dacht. Dan helpt dubbelzinnige orakeltaal om te overleven. Of humor, want die is per definitie dubbelzinnig. Daar was Bomans een meester in. In een bijzin maakte hij iemand terloops af, terwijl de hoofdzin vriendelijk bleef. Zo verwierf niemand het recht om boos te worden. Dat is geen geringe verdienste.” En dat lijkt mij dan weer een van de dingen die Rik Torfs zelf nog steeds nastreeft, iets waarin hij een voorbeeld aan Bomans heeft genomen, iets waarin hij aardig slaagt. Misschien heeft hij nog geen woord kunnen bedenken “voor een vreemde mengeling van gêne en ontroering”, iets waarvan hij dacht dat “Bomans zelf (…) dat ongetwijfeld wel [had] gekund”, maar dát kan hij in ieder geval wel.
Tot slot van deze boekbespreking citeer ik nog graag een stukje uit Het compromis: “Maar mogen we ook over democratie en mensenrechten compromissen sluiten? Als gelovigen ten gevolge van cartoons of reclameboodschappen pijn ondervinden, moeten die nare dingen dan maar meteen worden verboden? Ach wat, een klein beetje vrijheid prijsgeven, dat kan er wel van af, we houden er nog zoveel over, hoorde ik een schrijfster grootmoedig verkondigen. En nochtans, wat generositeit lijkt, is hier lafheid. Je sluit geen compromissen over de vrijheid van anderen.” Ik denk dat ik er als door onze belze overheid als zondebok aangeduide “anti-vaxxer”, als persoon waarvan de vrijheid door talloze “vaxxers” met graagte zou opgegeven worden, geen tekening bij moet maken waarom ik met net dát citaat eindig.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !