Alweer een hele tijd geleden dat ik nog een boek van een Russische auteur besproken heb, maar met dit tweede boek op een paar weken tijd dat (onder andere) “kerst” tot onderwerp heeft (het eerste was Kerstmis te Saloniki en andere verhalen van André Demedts), maak ik dat weer even goed. Wikipedia weet over Nikolaj Vasiljevitsj Gogol te vertellen dat hij leefde van 1 april 1809 tot en met 4 maart 1852, “de eerste grote Russische prozaïst van de 19de eeuw” was (zij het dan een van Klein-Russische, Oekraïense afkomst), en maatschappelijk niet erg wou slagen: van 1834 tot 1835 was hij hoogleraar middeleeuwse geschiedenis aan de universiteit van Sint-Petersburg, maar dat vond hij zelf geen succes, waarna hij ontslag nam. Hij ging zich volledig toeleggen op schrijven en op … reizen. Op zijn Wiki’s samengevat als: “Hij woonde in Parijs en op diverse plaatsen in Rome en hij had last van verschillende kwalen, zoals depressie”. Kennelijk slaagde hij er niet in zijn beoogde doel – verlost worden van zijn zonden? – te bereiken met een pelgrimstocht naar Jeruzalem, keerde terug naar Rusland, waar hij zichzelf uithongerde, in een coma raakte en ten slotte overleed. Pikant detail: “Toen zijn kist in de twintigste eeuw werd geopend bleek zijn lichaam er met het hoofd naar beneden in te liggen”.
Laat u echter noch daardoor noch door dat van die “depressie” afschrikken bij het, mocht u het ooit te pakken krijgen, lezen van dit boekje, uitgegeven bij de Wereldbibliotheek-vereniging in 1952 en als extra cadeautje gestoffeerd met een losse houtgravure van Elly van den Hoeve: het is namelijk absoluut niet “depressief”, in tegendeel. Avonden op een dorp nabij Dikanka was namelijk zo ongeveer het allereerste wat Gogol schreef (op een aantal gedichten na) en in 1832, het jaar van publicatie, was hij nog niet eens begonnen aan zijn job bij de universiteit van Sint-Petersburg. En Avonden op een hoeve bij Dikánjka (de voor zover ik weet correctere benaming van Avonden op een dorp nabij Dikanka) omvat dus behalve De avond voor Sint-Jan, Meinacht (of Het verdronken meisje), De verdwenen missive, Vreselijke wraak, Ivan Fjodorovitsj Sjponka en zijn tante, en Een betoverende plek, ook de twee in déze uitgave gebundelde kortverhalen De jaarmarkt in Sorotsjíntsy en Kerstnacht.
Alsof dat al geen aanmoediging genoeg is, beloof ik u bovendien bij mijn later wel eens volgende bespreking van álle verhalen uit Avonden op een dorp nabij Dikanka, die ik klaarblijkelijk (onder weer een lichtelijk andere titel) ook nog, gebundeld met Mirgorod, staan heb in een uitgave van De Boekenschat (uitgegeven onder licentie van G.A. van Oorschot’s Russische Bibliotheek NV-Amsterdam) deze twee over te slaan. Wie boeken verzamelt, doet dat niet altijd even efficiënt (zeker niet als hij, zoals ik, geen vaststaand plan heeft wat dat betreft), maar daar hoeven de lezers van mijn boekbesprekingen natuurlijk niet het slachtoffer van te worden.
Dat gezegd zijnde, en alle gekheid op een stokje, bevat dit bundeltje ook nog een derde deel, zijnde het al eerder genoemde Voorwoord. Amper 6 bladzijden lang, maar zó grappig dat het feitelijk als een apart werk moet beschouwd worden. Alleen al de eerste paragraaf maakt dat, me dunkt, voldoende duidelijk: “‘Wat is dàt nu voor zonderlings: ‘Avonden op een Hoeve bij Dikánjka?’ Wat zijn dat voor ‘Avonden’? En de een of andere imker slingert ze de wereld in! Grote hemel! Alsof er al niet genoeg ganzen van hun veren zijn beroofd en niet genoeg vodden tot papier verwerkt! Alsof er nog geen mensen van weet ik wat voor afkomst en beroep genoeg zijn, die hun vingers vol inkt hebben zitten. En nu krijgt me daar ineens een imker het in zijn hoofd, die anderen na te apen! Werkelijk, we hebben langzamerhand zo’n voorraad bedrukt papier, dat je gewoon niet meer weet, wat je er nu nog eens in zult pakken!’”
Wat overigens niet wil zeggen dat Gogol altijd op het grappige effect mikt. De inleiding tot De jaarmarkt in Sorotsjíntsy is bijvoorbeeld van een natuurbeschrijvende schoonheid die zelfs een Claes, een Buysse of een Streuvels bij ons niet haalden, al kwamen die dan pas kijken een keer Gogol het tijdelijke al voor het eeuwige verwisseld had: “Hoe bedwelmend, hoe rijk is een zomerdag in Kleinrusland! Hoe afmattend warm zijn de uren, wanneer de middag straalt in stilte en zonnehitte, en de blauwe, onpeilbaar diepe oceaan zich in hartstocht over de aarde buigt en schijnt ingeslapen, verzonken in zaligheid, met de liefste in zijn doorschijnende armen. Geen wolkje aan de hemel, geen gerucht in het veld. Alles is uitgestorven. Alleen hoog in het hemelblauw trilt een leeuwerik en zijn zilveren liedje vliegt langs transparante treden omlaag op de verliefde aarde toe, en in de steppe klinkt soms de kreet van een meeuw of het helder geluid van een kwartel. Loom en gedachteloos, als doelloze wandelaars, verheffen de eiken zich hoog in de lucht en de verblindende stortvloed van zonnestralen zet aan de ene kant heel die weelde van lover in lichte laaie en werpt over de andere kant een nachtdonkere schaduw, waarin alleen bij een windstoot goud binnen spat. Als smaragden, topazen, robijnen zweven onwezenlijke insecten boven de bonte tuinen, overschaduwd door statige zonnebloemen. Grijze hooioppers en gouden korenschoven rijen zich in gelid op de velden en zwermen als nomaden de onmetelijke ruimten in. Brede takken van kerse- en pere-, pruime- en appelbomen, diep gebogen onder de last der vruchten, – de hemel, en zijn klare spiegel, de rivier in zijn groene, zich trots verheffende omlijsting… ach, hoe vol hartstocht en liefdesgeluk is de Kleinrussische zomer!”
Eenvoudigweg prachtig, toch? Net zoals de beschrijving van het gedruis van de jaarmarkt zelf: “Ongetwijfeld hebt U wel eens in de verte een waterval horen ruisen; de hele omtrek is vol verontrustend gedruis en een chaos van vreemde, ondefinieerbare klanken dringt zich aan U op. En krijgt U niet onmiddellijk het zelfde gevoel, wanneer U in de maalstroom van een dorpsjaarmarkt terecht komt, waar het hele volk tot één enorm gedrocht is samen gesmolten en met zijn grote lichaam over de pleinen en door de nauwe straten dringt, roept, schreeuwt en rumoert? Geraas, gescheld, loeien, blaten, blèren, het vloeit alles ineen tot één gestaag gedruis. Ossen, zakken meel en hooi, zigeuners, potten en pannen, boerenvrouwen, boterkoeken, mutsen, – bont, kleurig, wanordelijk woelt dit alles dooreen en het duizelt u voor de ogen. Allerlei stemmen overschreeuwen elkaar, geen woord blijft in deze zondvloed gespaard; geen kreet dringt duidelijk tot U door. Alleen de handslag, waarmee de koop wordt beklonken, klinkt hoog boven alles uit. Boerenkarren kraken, ijzer slaat tegen ijzer, planken worden dreunend op de grond geworpen, en versuft door het geraas weet ge niet, waarheen Uw schreden te richten.”
En dan moet het verhaal eigenlijk nog beginnen: boer zoekt wat goederen te verkopen, maar doet al snel zijn dochter van de hand; vrouw van boer ziet dat niet zitten; boer wordt met wat bijgeloof overtuigd dat die dochter wel degelijk van de hand mag gedaan worden aan degene die haar hand wil hebben; en vrouw moet daar maar vrede mee nemen. Ik doe het hier nogal overdreven kort uit de doeken, maar da’s om u sneller te kunnen meenemen naar dat typisch Russische einde, dat binnenbrengen van melancholie op het moment van grote vreugde, de trouwpartij: “Het lachen, zingen en dansen werd langzaamaan minder. De strijkstok ging trager heen en weer en de ijle klanken verwoeien in de lege lucht. Hier en daar klonk nog getrappel, als het ver verwijderde klotsen van de zee, toen werd alles stil en doods. Vliedt zo ook niet de vreugde van ons weg, die lieve, ongedurige gast, terwijl een eenzame toon nog van vrolijkheid meent te zingen? In de eigen echo hoort hij reeds droefheid en leegte en in ontzetting luistert hij toe. Verstuiven zo ook niet de onstuimige vrienden van de vrije, ongebreidelde jeugd de een na de ander op de wind en verlaten tenslotte allen hun oude makker? Eenzaam blijft de verlatene achter. Hoe treurig, hoe bedrukt voelt hij zich, en er is geen troost!”
Waarna met Kerstnacht het tweede deel van dit bundeltje volgt, een verhaal over een heks en een duivel, over mannen die zich letterlijk door die heks in de zak laten zetten (en vervolgens door het halve dorp met zich laten sollen omdat ze dat feit niet willen erkennen), over een duivel die zich (nadat hij nota bene de maan heeft ontvreemd) laat overmeesteren door een andere man en gedwongen is hém te dienen, zodat hij het mooiste (maar ook arrogantste) meisje van het dorp kan krijgen.
Op zich al een grappig verhaal, zeker omdat het niet ernstiger wordt gebracht dan nodig, maar ook nog eens voorzien van extra humoristische puntjes als dit: “Wanneer op dat moment de assessor uit Sorotsjíntsy was voorbij gekomen, met zijn pronkerig driespan, met zijn muts op, die op de wijze der oelanen met lamsvel was omzoomd, met zijn blauwe, met een zwarte schapenpels gevoerde jas aan en zijn duivels gevlochten zweep in de hand, waarmee hij gewoonlijk zijn koetsier tot meer haast aan zette, nu, dan zou hij haar zeker hebben opgemerkt want geen enkele heks ter wereld ontging hem ooit. Hij wist nauwkeurig van iedere boerderij hoeveel biggen de zeugen hadden geworpen, hoeveel linnen de vrouw in haar kleerkist had en welk kledingstuk of deel van het huisraad een braaf man Zondags in de kroeg als onderpand afstond. Maar de assessor uit Sortosjíntsy reed niet voorbij; wat zou hij hier ook te maken hebben, – hij heeft zijn eigen district.”
Een boekje van amper honderd bladzijden, dit De jaarmarkt in Sorotsjíntsy/Kerstnacht, maar ook werkelijk voor de volle honderd bladzijden een waar genoegen om te lezen.
Voor wie na het lezen van deze boekbespreking geïnteresseerd zou geraakt zijn in de Wereldbibliotheek of de Wereldbibliotheek-Vereniging, waarvan ik behalve dit nog een dozijn boeken of boekjes in bezit heb (onder andere twee van Sándor Márai en een andere Hongaarse auteur, László Darvasi): dat is een van de oudste uitgeverijen van Nederland (opgericht als Maatschappij voor Goede en Goedkope Lectuur in 1905) en bestaat nog steeds, zij het sinds 2014 niet meer onafhankelijk. In 2014 werd ze immers overgenomen door uitgeverij Nieuw Amsterdam, die op haar beurt in datzelfde jaar werd overgenomen door Novamedia en deel ging gaan uitmaken van Park Uitgevers, die dan weer in 2021 werden overgenomen door Lannoo Uitgeverij Groep, die dan weer bestaat uit Uitgeverij Lannoo nv (in belgië) en LannooMeulenhoff (in Nederland). Waar dat Meulenhoff vandaan komt, hoef ik u als boekenlezer wellicht niet te vertellen. Net zomin allicht als dat historische literatuur gelukkig niet van mindere kwaliteit wordt omdat de uitgeverswereld achter fraaie façades vaak niet meer dan platte commercie verbergt.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !