Wie de serie Vikings gezien heeft, zal zich misschien herinneren dat de baardige heren in een van de afleveringen, als ik me niet vergis ergens nabij Parijs, hun drakars uit de rivier trekken, op boomstammen over land laten rollen, en vervolgens aan de andere kant van die landtong hun drakars een andere rivier in duwen. Fictie uiteraard en voor zover ik weet niet gebaseerd op bekende feiten omtrent de Noormannen, maar niet origineel als idee: ene Carlos Fermin Fitzcarrald (niet “Carlos Fermin Fitzcarraldo”, zoals vermeld op de achterflap van dit boek) deed het hen voor. “In het jaar 1894”, aldus de auteur van de achterflap, “ten tijde van de rubber-boom, werden de oerwouden van het Amazonegebied door desperado’s, op zoek naar rijkdom, macht en avontuur, onveilig gemaakt. Eén van hen, een roekeloze figuur van Ierse afstamming, Carlos Fermin Fitzcarraldo, slaagde erin een haast onmogelijk huzarenstuk uit te voeren: hij liet een schip door Indianen negen kilometer over land slepen om op deze manier een rubberplantage, die vanwege stroomversnellingen onbereikbaar was, in bezit te nemen.”
De “boom” in “rubber-boom” dient hier wel degelijk op zijn Engels gelezen te worden, ook al moest die rubber dan uit bomen (niet op zijn Engels) komen, en de Indianen hielpen hem natuurlijk niet zomaar: hij dreigde hen te martelen of zelfs te doden. Maar hij ontdekte wel degelijk een korte passage over land tussen de Mishagua (een zijrivier van de Urubamba) en de Manu (een zijrivier van de Madre de Dios), die later aangeduid werd als de Isthmus van Fitzcarrald. En hij was – wat in dit boek ook voorkomt – de stichter van een stad, Puerto Maldonado, van waaruit de restanten van zijn gezonken boot, de Contamana, nog te zien zijn, wat dan weer in dit boek niét gezegd wordt.
Wat in dit boek óók niet gezegd wordt, is dat Fitzcarrald(o) zijn boot uit mekaar liet halen vooraleer hem over die “landbrug” te transporteren (al wordt dat idee wél geopperd), en dat het transport van die boot over land veeleer een – geslaagde – publiciteitsstunt was zonder langdurige gevolgen: Fitzcarrald stierf vier jaar na het ontdekken van de route (zijn boot zonk mét hem) en nog geen decennium later stortte de volledige Zuid-Amerikaanse rubbereconomie in mekaar ten gevolge van de “biodiefstal” van ene Henry Wickham, die ervoor zorgde dat de Britten zélf rubberplantages konden opzetten in Zuidoost-Azië, waardoor meteen ook de Isthmus van Fitzcarrald overbodig geworden was. Zelfs op satellietbeelden is de Isthmus, die destijds volledig ontdaan werd van begroeiing, niet meer te zien.
Niet getreurd, Werner Herzog maakte er een béter verhaal van: Fitzcarraldo gaat niet dood ondanks het feit dat zijn boot – hier Molly Aïda geheten – gezonken is, Indianen worden niet mishandeld, en er verschijnt geen Engelse ontdekkingsreiziger ten tonele om het zaad van rubberbomen mee te nemen naar een ander continent. Bovendien voegt Herzog een aantal zaken aan het verhaal toe, bijvoorbeeld… opera.
Werner Herzog, geboren in 1942 en nog in leven, is dan ook behalve filmregisseur, scenarioschrijver en acteur, ook nog operaregisseur en heeft het thema opera in verschillende van zijn films gebruikt. Onder andere in Fitzcarraldo, dat dus eigenlijk geen boek is, maar een filmscenario. Iets wat ik niet wist, maar dat sowieso van bij de eerste pagina opvalt: hoofdstukken dragen namen als “Manaus, teatro Amazonas, buiten, nacht”, “Amazonestroom, tegen de avond”, of “Iquitos, oeverhelling en straten van de stad, dag” en het hele boek is in essentie beschrijvend. En net dát maakt de sterkte van dit boek uit. Geen idee of het ook zo bedoeld was, maar die god view, dat kijken van op afstand, werkt schitterend.
Een paar voorbeelden:
– “Het grote pompeuze operagebouw is feestelijk verlicht, een rij deftige koetsen staat langs de hele oprit, die met lichte en donkere straatstenen in een fraai ornament is belegd; aan de met leem bespatte spaken van de wielen, waarin hier en daar grote bladeren van oerwoudbomen verwikkeld zijn geraakt en aan de hoeven van de paarden herkennen wij de eerste aanwijzingen dat de opera midden in het niets van een plotseling tot rijkdom gekomen oerwoudnederzetting werd gebouwd.”
– “Dichter bij de ingang. Eerbiedig hebben nieuwsgierigen – een paar mestiezen op blote voeten, evenals gauchero’s zonder schoenen met haveloze broeken aan en een stel mulatten uit de armere wijken – een haag gevormd, waar niemand meer doorheen komt.”
– “De motor draait niet en we herkennen Fitzcarraldo, die de boot ingespannen met een peddel uit de stroming roeit en aan land vastmaakt.”
Je ziet de film zich zo voor je ogen afspelen. Een camera die een tafereel als geheel beschouwd, inzoomt op een detail, uitzoomt naar de hele setting, een persoon in het vizier neemt, de zweetdruppels op zijn voorhoofd. Wellicht zou je geen twee boeken na mekaar in die stijl kunnen lezen, maar als een moderne versie van de novelle (Fitzcarraldo dateert overigens van 1982) valt deze aanpak zeer goed te pruimen.
En meteen van bij het begin wordt zo ook het Leitmotiv van de hoofdrolspeler, Fitzcarraldo, geïntroduceerd: opera. Actrice Sarah Bernhardt doet dan wel alsof ze kan zingen, maar Enrico Caruso kan dat natuurlijk echt (en deed dat óók in Zuid-Amerika), en Fitzcarraldo wil niets liever dan een opera stichten. Niet in Manaus (Brazilië) waar de beginscène zich afspeelt, maar in Iquitos (Peru), “eenduizendvijfhonderd kilometer” van Manaus (vertaler Eva Wolff heeft zich kennelijk niet gerealiseerd dat “eintausend” in het Nederlands gewoon “duizend” is). In die stad is hij gestrand nadat hij een poging heeft gedaan om een Trans-Andean-Railway op te richten, “van de Amazone over de Andes naar de kust van de Stille Oceaan”, in die stad probeert hij nu ijs te verkopen, in die stad droomt hij van “de grote opera in het oerwoud”. En dat terwijl “we duidelijk [zien] dat Iquitos pas in de laatste paar jaar aan het oerwoud werd ontworsteld. Lage huizen met golfplaat bedekt, lummelende bedelaars, lummelende gauchero’s, lummelende honden, de honden zijn waarchtig het meest troosteloze wat er op deze aarde is te vinden”. Maar… “overal aanwijzingen van rubber, het goud dat hier alles mogelijk heeft gemaakt”.
Dus, aangezien het met de verkoop van ijs niet lukt en je niet kan leven van het op een oude grammofoon draaien van aria's, gaat Fitzcarraldo zelf in de rubber-business. Hij koopt, nadat hij op een kaart de genoemde “landbrug” ontdekt heeft, met het geld van zijn vriendin, Molly, de madam van een hoerenkast, een oude stoomboot ("de Nariño, het juweel, nogal achteloos aan land getrokken weliswaar, volledig onder het roest, met een paar gapende lekken beneden de waterlijn, treurig, mooi en uitnodigend") en een lap oerwoud die dan wel vol met rubberbomen staat, maar die niemand wil hebben omdat er tussen het gebied en de “beschaving” de Pongo das Mortes zit, een per boot onoverkomelijke stroomversnelling.
Blijft nog de boot op te lappen, een bemanning te werven zonder die al te duidelijk te maken wat voor waanzinnig idee aan de basis van de expeditie ligt, en te vertrekken: "Een feestdag. Daar ligt ze vertuid, de Nariño, op een feestelijke plek, waarvoor de krioelende andere schepen plaats gemaakt hebben: een werkelijk prachtig schip, om verliefd op te worden zo mooi. De deks zijn opnieuw getimmerd, de hutten zijn glanzend wit geschilderd, guirlandes tooien het schip, de juffrouw rijst als wellustig zinnelijk schegbeeld vóór bij de boeg op. Naar schatting tienduizend vrolijke en nieuwsgierige mensen zijn op de hoge, steile oever boven aan de rand van de stad samengestroomd. Een fanfarekorps speelt hard en vals, straatventers verkopen snoepgoed en in bladeren gewikkelde, gebakken etenswaren, onnoemelijk veel kinderen, het is een grote dag."
En dan de rivier op. Zandbanken vermijden, een tussenstop bij het compleet in verval geraakte eindstation van de Trans-Andean-Railway (Fitzcarraldo denkt dat de rails wel eens nuttig zouden kunnen worden), aanleggen bij de laatste missiepost vóór het bordje 'einde beschaving' (al is die missiepost langzaamaan in de rivier aan het glijden, symbolisch misschien voor het lot van die beschaving), herriemakers (en de oorzaak van hun herrie, twee vrouwen) van boord zetten (niet voor niks werden vroeger nóóit vrouwen aan boord genomen), en de confrontatie met wat voorbij de missiepost leeft: "Opeens, van ver, uit de diepte van het oerwoud, het geluid van trommels, bijna onhoorbaar aanvankelijk, door de nevel gesmoord. Dan wordt het sterker, komt dichterbij. Heel stilletjes sluipt Huerequeque naar zijn kombuis en pakt behoedzaam zijn geweer. De een na de ander volgen de mannen aan boord zijn voorbeeld. Alleen Wilbur schijnt zich op zijn gemak te voelen, hij zit zich lekker ongegeneerd uit te rekken in zijn scheerstoel, die binnenkort alleen nog zijn troon zal zijn. Op de commandobrug buigt Jaime de Aguila voorover naar de spreekbuis, die hem met de machinekamer verbindt. Machine smoren, halve kracht vooruit, zegt hij. Het stampen wordt merkbaar langzamer. Machine gesmoord, halve kracht vooruit, is het antwoord door de buis. Wat doen de mannen, vraagt Jaime. Fitzcarraldo leunt over de reling en kijkt naar de benedendeks. Ze hebben zich gewapend, zegt hij. Er mag in geen geval geschoten worden, zegt Jaime, als er wordt geschoten, zijn we verloren. Precies die fout hebben we indertijd bij de eerste expeditie gemaakt. Er wordt alleen geschoten als we rechtstreeks worden aangevallen."
Als u bij het lezen van de scène hierboven zou denken dat u dat nóg ergens gelezen hebt: dat zou in Hart der duisternis van Joseph Conrad (dat ik hier besprak) kunnen geweest zijn. Mij deed de scène en het vervolg ervan in ieder geval héél erg denken aan wat Marlow onderweg naar Kurtz overkomt. En op een bepaalde manier doet wat daarna komt ook denken aan Apocalypse Now: "Fitzcarraldo klimt met zijn fonograaf op het bovenste dak, naar het kleine houten platform. Nu treedt Caruso in actie, zegt hij in zichzelf (...) En dan opeens klinkt Fitzcarraldo's muziek, de stem van Caruso, droevig en mooi en gedragen en zeer krassend. De muziek vermengt zich met het getrommel, gaat ertegen in en brengt het geleidelijk aan tot zwijgen. De ene trom na de andere verstomt. Wilbur is opgesprongen en danst op het dek een eigenaardige extatische dans, hij is de enige die zichtbaar is. Uit het oerwoud komt zwijgen terug." Nu was Apocalypse Now natuurlijk gebaseerd op Hart der Duisternis, maar het zou me niet verbazen als Werner Herzog dít idee heeft afgekeken van Francis Ford Coppola.
Wat kapitein Willard in Apocalypse Now niét overkomt, overkomt helaas wel kapitein Jaime op de tot Molly Aïda omgedoopte Nariño: de bemanning slaat op de vlucht: "Het duister van de nacht is voorbij, door de houten luiken heeft de dag in lichte strepen zijn intocht gehouden. Fitzcarraldo ligt onder zijn muskietennet en slaapt diep en gelijkmatig. Wilbur komt binnen, opgewekt, bijna nonchalant. Hij doet het muskietennet omhoog en wekt Fitzcarraldo, die met een plotselinge ruk rechtop zit. Op hetzelfde moment heeft hij ook zijn geweer al in zijn hand, dat hij mee naar bed heeft genomen. Fitz, zegt Wilbur heel vriendelijk, we zullen alleen moeten ontbijten." Een one-liner een film waardig, een one-liner die mij qua cool ook meteen deed denken aan eentje uit Jaws: "You're gonna need a bigger boat."
Maar het is gelukkig gemakkelijker om met - zij het enigszins nukkige - Indianen vriendschap te sluiten (of toch iets wat daarop lijkt) dan met een grote witte haai. Een misthoorn kan daar toe volstaan: "Precies op het moment dat de voorste Aguaruna met zijn vingertoppen de scheepsromp aanraakt, begint de misthoorn geweldig te toeteren. Alsof hij door de aanraking een elektrische schok heeft gekregen, trekt de indiaan zijn hand weer terug. Net als een hoop bladeren uiteendwarrelt, wanneer een windvlaag er doorheen strijkt, zo dwarrelen de kano's van schrik bij de boot vandaan. Langzaam verzamelen ze zich weer, ordenen zich, zoals een school potvissen zich verzamelt die uit elkaar is gestoven." Handig dat de kapitein voldoende van de inlandse taal spreekt en begrijpt om het effect daarvan te interpreteren: "Ze praten over het witte vaartuig, ze bedoelen ons schip, zegt hij, ik geloof, ze verwachten er een soort verlossing van. Ze zeggen dat op het hele landschap een vloek rust. Ze weten dat wij geen goden zijn, maar het schip schijnt grote indruk op ze te maken en ze hebben het ook over de stem op het dak gehad."
In tegenstelling tot wat er gebeurde met de Indianen die Carlos Fermin Fitzcarrald ontmoetten, trekken de indianen van Werner Herzog allemaal aan hetzelfde zeel. Niet enerzijds een aantal van hen dat op de vlucht slaat en anderzijds een deel dat gedwongen wordt voor Fitzcarrald te werken (wat leidde tot de nog steeds bestaande opsplitsing tussen de Yine en de Mascho), maar de hele stam die besluit vrijwillig de bemanning van het goddelijke vaartuig te helpen. Ze hakken zich een weg door het oerwoud - de Isthmus - en slagen er (na veel vijven en zessen en een dodelijk ongeval) in de boot uit het water en óp de berg te krijgen, om die vervolgens langs de andere kant van de berg tot bij de andere rivier te brengen.
En daar... loopt het goed fout. Fitzcarraldo krijgt nog wel de kans een stad te stichten (in al zijn bescheidenheid besluit hij die Fitzcarraldo te noemen), maar van het in bezit nemen van zijn rubberplantage komt niets meer terecht. Kwestie van u toch niet álles te vertellen, zal ik er verder over de plot het zwijgen toe doen. Alleen nog één dingetje, nóg iets dat me aan Apocalypse Now deed denken: "Muziek komt over de rivier aanwaaien, de Walküre".
Waarom de zaak na de gelukte onderneming via de "landbrug" toch nog mislukt en waar die Walküre plotseling vandaan komt, leest u maar zelf. Ik kan u verzekeren dat hoe dan ook het hele boek zeer lezenswaardig is.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !