Beweren dat Koenraad Elst een vriend van me is, zou meer dan dik overdreven zijn, maar ik kan daarentegen wél zonder liegen zeggen dat ik de man al jaren persoonlijk ken en ook wel eens een artikel van hem nagelezen en “verbeterd” heb. Beide gegevens kaderen in mijn activiteiten voor Teksten, Kommentaren en Studies, kortweg TeKoS, een pracht van een driemaandelijks blad waarvoor ik al jaren mee de eindredactie verzorg en waarvan ik, onder andere samen met Koenraad Elst, ook in de hoofdredactie zit.
Koenraad Elst is een zeer bezige bij, reist de halve wereld op en af, maar stelt het zonder auto, dus moeten we hem vaker missen tijdens redactieraden dan goed is en krijgen we niet zo heel vaak nieuwe artikels van zijn hand voorgeschoteld, maar als we er weer eens een krijgen – bijvoorbeeld het in de editie van april/mei/juni 2020 (nummer 178) gepubliceerde De China-golf overspoelt het westen – , dan getuigt het immer van een grote belezenheid én de vlotte pen van de auteur. Net zoals voorliggend De moord op de Mahatma (uitgegeven bij Davidsfonds in 1998), dat natuurlijk handelt over het gewelddadige einde van de enige mahatma die we met z’n allen “kennen”: Mohandas Karamchand Gandhi (“mahatma” betekent overigens zoiets als “grote ziel” en de term werd gepopulariseerd door de theosofische geschriften van de fameuze mevrouw Helena Blavatsky aan het einde van de 19de eeuw).
Elst haalde zijn doctoraat aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij wijsbegeerte, sinologie en oriëntalistiek studeerde en is, zoals vermeld op de achterflap van dit honderdvijftig bladzijden dikke en stampvol informatie zittende boek, “specialist voor de politieke geschiedenis van India”. Geen politiek correcte specialist overigens (politieke correctheid zou sowieso not done moeten zijn voor iedereen die specialist wenst te worden in wat dan ook), dus kan u als lezer van dit boek ook geen hagiografie verwachten:
“Waarom kwam de man die geweldloosheid predikte, zo gewelddadig aan zijn einde? Dat is de vraag waarop Koenraad Elst, vijftig jaar na de feiten, een antwoord zoekt. Hoeveel betekende de Mahatma niet voor zijn volk? Hij had de handschoen opgenomen tegen de Britse kolonisator, zich ingezet om de kasteverschillen te overbruggen, geprobeerd om moslims en hindoes vreedzaam te laten samenleven… Maar ondanks zijn goede bedoelingen ontaardden zijn acties in bloedig geweld. Zijn politieke eindzege, de onafhankelijkheid van India in 1947, werd grondig bedorven door de Verdeling van het land, waaruit de moslimstaat Pakistan gekerfd werd. Tussen de mythe Gandhi die in het Westen opgang maakt en de historische werkelijkheid ligt een afgrond van verschil. Koenraad Elst toont de complexe wereld van het politieke India van de jaren veertig.”
Zelf ben ik begonnen aan dit boek met als achtergrondkennis dat van die geweldloze burgerlijke ongehoorzaamheid, de wetenschap dat er in India ook wel een paar katholieken wonen (ik heb met één van hen en een paar van z’n hindoe-landgenoten samengewerkt ten tijde van de zogenaamde Y2K-bug), dat er kasten waren waar je niet zomaar uit kon komen, en het gegeven dat “ze” er in geslaagd waren Pakistan kwijt te spelen. En van bij de eerste bladzijde heb ik massa’s bij geleerd. Elst begint het boek namelijk met iets wat je absoluut nodig hebt om een béétje zicht te krijgen op de feiten rond de moord op Gandhi: De lange voorgeschiedenis. Hij neemt je mee langs de Oorsprong van de Indiase beschaving (waarbij hij meteen duidelijk maakt dat de plaatsing in de tijd daarvan verre van duidelijk is), De eenheid van India, Religie in India (ook na de afscheiding van Pakistan geen louter kwestie van hindoeïsme), Geweldloosheid (en de radicalisering van dat ideaal bij de jains, “de volgelingen van vardhamana alias Mahavira Jina”), Het kastestelsel (véél ingewikkelder én interessanter dan een mens snelsnel kan leren bevatten), de fameuze Onaanraakbaarheid (“Doorgaans beoefenen de onaanrakbare kasten ook onderling de onaanraakbaarheid.”), en de Impact van de islam en het kolonialisme op het kastenstelsel, India in het algemeen, en Gandhi in het bijzonder:
“De Britse demarche die voor Gandhi de meest noodlottige gevolgen zou hebben, was het aanmoedigen en patroneren van een aparte moslimpartij die de moslims (toen ca. 21% van de bevolking) zou weghouden bij de onafhankelijkheidsbeweging en daarmee elke aanspraak van het [Indiaas Nationaal, noot van mij] Congres op representativiteit voor ‘de’ Indiase bevolking zou ontkrachten. In 1906 richtten moslimaristocraten de Moslim-Liga op, een loyalistische partij die niet hoefde te pretenderen het algemeen belang na te streven, maar openlijk de aparte belangen van de moslimgemeenschap zou behartigen. Daarmee was het toneel klaargezet voor het drama van Mahatma Gandhi’s leven: de hindoes vervoegden in steeds grotere aantallen het heel-Indiase Congres, weliswaar samen met vele moslims, maar een groter aantal moslims werd gerekruteerd door de Moslim-Liga die een politiek separatisme (aparte kieskringen) en uiteindelijk ook een territoriaal separatisme zou nastreven.” Of hoe het verdeel-en-heers-over-India van de Britten leidde tot verdeel-en-heers-over-den-hond-zijn-ellebogen.
Gandhi had meermaals te verstaan gegeven dat zo’n verdeling er “over zijn lijk” zou komen – “hij had al enkele keren politieke tegenstanders tot belangrijke toegevingen gedwongen door letterlijk zijn leven op het spel te zetten, namelijk door een ‘vasten tot de dood’ te beginnen” -, maar ze kwam er, zoals er na zijn dood ook nog een afscheuring kwam van Birma (Myanmar), Ceylon (Sri Lanka) en ten slotte Oost-Pakistan (Bangladesh), al vallen dié afscheuringen buiten het bestek van dit boek. Al goed voor Gandhi:
“Deze bevolkingswissel [in het geval van moslims richting Pakistan doorgaans vrijwillig, in het geval van hindoes richting rest-India doorgaans gedwongen, noot van mij] ging gepaard met zeer veel geweld. Destijds sprak men van twee miljoen doden, tegenwoordig schat men dit aantal op zeshonderdduizend. De Indiase regering en diverse hindoe-organisaties zetten kampen op om de vluchtelingen uit Pakistan op te vangen. Deze slachtoffers van de Verdeling hadden hun hebben en houden moeten achterlaten, hadden vaak familieleden verloren, en waren van allerlei gruwelen getuige geweest. Velen waren daarom vervuld van haat jegens de moslims. Er was echter één niet-moslim die zij nog veel meer haatten dan alle moslims bij elkaar: Mahatma Gandhi. De heiligenverering die Gandhi na zijn martelaarschap te beurt viel, maakt het voor velen moeilijk om zich voor te stellen dat Gandhi in de maanden vóór zijn dood de meest gehate man in India was. Ook vandaag nog verklaren talloze hindoes en sikhs zonder scrupules dat de moord op Gandhi niet meer dan rechtvaardig was. Nochtans hadden zij hem decennialang massaal gesteund in zijn agitatie tegen het koloniale bestuur en hadden zij op hem vertrouwd toen hij zich tegen het in 1940 door de Moslim-Liga gelanceerde Verdelingsplan verzette. Maar dat was het hem juist: zij hadden al hun hoop op hem gesteld en hij had hun vertrouwen beschaamd. Zij hadden in Sindh en West-Panjab op hem gerekend om heel concreet te verhinderen dat zij van de ene dag op de andere vreemdelingen in hun eigen woonplaats zouden worden. En hij had niets gedaan. Erger: zij hoorden dat hij er nu zelfs voor pleitte om hen naar Pakistan terug te sturen. Terug naar het slachthuis, alsof er niets gebeurd was. Hij maakte ook plannen voor een reis naar Pakistan, om er de Mohajirs uit te nodigen naar India terug te keren. En hij eiste nadrukkelijk dat de regering 550 miljoen roepie aan Pakistan zou overmaken als Pakistans rechtmatige deel uit de schatkist van Brits-India. Op zich heel redelijk, maar wel uiterst ongewoon na de invasie van Pakistaanse troepen in Kasjmir (oktober 1947), waarbij de hindoe- en sikh-bevolking van het veroverde gebied tot de laatste man was uitgemoord. Geld toestoppen aan een land waarmee je in oorlog bent, dat was wel een erg wrange wereldprimeur.”
En Gandhi kreeg dan nog zijn zin ook. Genoeg redenen voor Nathuram Godse en vele anderen om hem naar de volgende wereld te sturen (of via reïncarnatie een nieuwe kans te geven in dezelfde). Godse en die vele anderen worden dan door “onze media” aangeduid als “hindoefundamentalisten”, maar Koenraad Elst begint zijn uitleg over Godse en de “Hindoe-Herlevingsbeweging” met de stelling dat dat etiket volkomen onzin is, terwijl hindoes toch wel een paar redenen hebben (of hadden, het boek is per slot van rekening al meer dan twee decennia oud en ik ken de actuele politieke situatie niet) om wat harder voor zichzelf op te komen: “De politieke agenda van de hindoe-activisten (van alle strekkingen) tegenover de staat is dan ook zeer beperkt: een keuze van nationale symbolen die recht doet aan de hindoe-identiteit van India, en het wegwerken uit wet en grondwet van enkele discriminaties ten nadele van de hindoes. Vlamingen zullen begrijpen wat er bij de meeste Indiawaarnemers wereldwijd niet in wil: dat een numerieke meerderheidspositie kan samengaan met een wettelijk achteruitzetten.”
Van daar gaat het verder naar de daders van de moord - behalve Godse ook nog ene Narayan Apte, manager van het dagblad Hindu Rashtra waarvan Godse de hoofdredacteur was –, het proces, en de politieke gevolgen van de moord. Na deze in vogelvlucht doorlopen te hebben, gaat Elst zeer uitgebreid in op Nathuram Godses achtergronden (kasteroeping, invloeden, z’n zogenaamde homofilie, Godse als Gandhiaan en Godse als secularist), met bijzondere aandacht voor de vuilnisbakterm “communalisme”. Godse en de HMS (de Hindu Mahasabha) worden vaak als “communalisten” weggezet, maar da’s wel zeer ver benevens de waarheid, aldus Koenraad Elst: “De Verdeling was de communalistische beleidsdaad bij uitstek, de communalisering van het grondgebied. Welnu, alleen Godses HMS heeft nooit opgehouden zich ertegen te verzetten, terwijl de andere partijen de maatregel actief steunden (Moslim-Liga, Communistische Partij) of passief aanvaardden (Congres). Als woorden nog een betekenis hebben, en als wij zindelijk met woorden willen omgaan, dan moeten we de omschrijving van Godse en zijn geestesgenoten als ‘hindoecommunalisten’ afwijzen en eerlijk vaststellen dat zij tegenstanders van het communalisme waren, en voorstanders van een compromisloos seculaire democratie. Wie zich de moeite niet wil getroosten om dit aan de betreffende documenten te toetsen, kan ten minste logisch bedenken dat de hindoes als meerderheid bij een normale democratie niets te verliezen hadden.”
Waarna Elst datgene doet wat wel bijzonder weinig mensen, zowel buiten India als daarbinnen, hebben gedaan: de apologie van de moordenaar, Nathuram Godse, er bij nemen om het te hebben over Godses kritiek op Gandhi. Hij neemt die niet klakkeloos over, plaatst er kritische noten bij, maar laat ons wel wezen: Godse was hoofdredacteur van een dagblad, geen semi-analfabete rekkenvuller, waarom zou je de door hem zelf gegeven motivatie niét als basis nemen voor wat hij gedaan heeft? Dus leren we aan de hand van Godses rede – waarvan de publicatie in India meteen verboden werd, maar sinds de jaren 1960 toch in verschillende inlandse talen en sinds 1977 ook in het Engels in het land en daarbuiten circuleert – over De kalifaatbeweging, De moord op Swami Shraddhananda, De twee maten, twee gewichten die Gandhi hanteerde ten aanzien van moslims en hindoes, de ondoeltreffendheid van zijn niet eens consequent doorgetrokken geweldloosheid, de aard van het leiderschap van Gandhi, en de vraag of het werkelijk Gandhi’s acties waren die voor India de onafhankelijkheid verwezenlijkten (naar Elsts mening speelde “Gandhi’s mobilisatie van de massa’s” wel degelijk een rol, een even zware als de drie redenen die door Godse opgenoemd worden).
Eindigen doet de auteur met De hindoebeoordeling van Gandhi en Godse, waarbij Godses daad, een strategische blunder genoemd wordt (dat is wel duidelijk) en “vanuit het standpunt van de hindoegezinde politiek (…) de ergst denkbare vergissing” en waarbij Elst ook nog de kans geeft aan een aantal “intellectuelen die niet tot de RSS-zuil behoren, met name (…) de grootste drie onder hen: Ram Swarup, Sita Ram Goël en Arun Shourie” om een pleidooi pro Gandhi te houden. Een pleidooi dat hijzelf aldus afsluit: “Met dit boek is het Gandhidebat natuurlijk niet afgesloten. Integendeel, de drie genoemde en talloze niet-genoemde argumenten ter verdediging van Gandhi’s beleid verdienen een grondige bespreking. Dit boek wilde alleen feiten aandragen – zoals ze beleefd werden door Gandhi’s critici – zodat de hagiografie met een gestroomlijnde feitenlezing rond Gandhi wat kan bijgestuurd worden. Het is een anomalie dat men over Gandhi spreekt zonder dat men kennis neemt van de versie van zijn scherpste criticus, een man die in alle Gandhiboeken wel wordt genoemd maar nooit wordt gehoord. Ten overvloede weze herhaald dat we in dit boek alleen ruimte hadden voor een behandeling van Gandhi’s beleid ten aanzien van de Moslim-Liga en de Verdeling van India, maar dat we Gandhi’s werk daarmee volstrekt niet tot dat ene, minst gelukkige luik hebben willen herleiden. Zo was Gandhi een vruchtbaar denker die originele ideeën ontwikkelde over de meest uiteenlopende maatschappelijke en ethische vraagstukken, dit in tegenstelling met de intellectuele armoede en de monolatrie van het Moederland die zo kenmerkend is voor de beweging waarvan Godse deel uitmaakte. Gandhi was toegewijd aan India en de mensheid, aan het hindoeïsme en de verstandhouding tussen alle religies, en hij deed met veel grotere inzet dan de meesten van ons datgene wat naar zijn inzicht het beste zijn idealen kon dienen. Aan Gandhi’s heroïsche toewijding is geen twijfel; de discussie betreft hier de juistheid van dit feilbare menselijke inzicht. En dan moeten we vaststellen dat ook hij niet het geniale inzicht had dat het eeuwenoude en zeer diepgewortelde hindoe-moslimconflict had kunnen oplossen.”
Tot slot van deze bespreking wil ik u toch nog de reactie van de leider van de Rashtriya Swayamsevak Sangh (RSS), Madhavrao Sadashivrao (doorgaans afgekort tot M.S.) Golwalkar, op het toevoegen van een politieke partij aan zijn beweging meegeven: “Nu ja, een huis heeft ook een toilet nodig.” Klopt, al is het beter die partij te laten voor wat ze is en in een gat in de tuin te schijten. Gaten in de grond zijn immers véél minder schadelijk dan partijen en wie zo’n gat “bemand” voelt doorgaans niet de behoefte zich op tijd en stond een nieuw maagdenvlies aan te meten, de hypocriet uit te hangen als er weer eens een extra slachtoffer valt door een al te laks gevangenisbeleid, of à la 1984 onvrijheid te verkopen voor vrijheid of oorlog voor vrede. Maar dat heeft, behalve het feit dat de ene politicius de andere waard is (niet veel dus), natuurlijk niks meer te maken met deze bespreking van De moord op de Mahatma van Koenraad Elst.
Wat dat boek betreft: ook voor wie wat méér achtergrondkennis heeft aangaande India, is dit zeker een aanrader!
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !