dinsdag 18 januari 2022

Anarchisme – Van Bakoenin tot de commons – Ludo Abicht (boekbespreking door Björn Roose)

Anarchisme – Van Bakoenin tot de commons – Ludo Abicht (boekbespreking door Björn Roose)
Een paar weken geleden, bij mijn bespreking van “Alleen in u – o koning – geloven wij nog” – Open brieven van de Vlaamse Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog, had ik het nog over Karl Drabbe, “een man die z’n hand niet omdraait voor activiteit binnen of het oprichten van nog maar eens een uitgeverij: Davidsfonds, Uitgeverij Pelckmans, Uitgeverij Polis, Uitgeverij Vrijdag en sinds dit jaar z’n eigen uitgeverij Ertsberg”. En zie, vandaag bespreek ik al een boek dat uitgegeven werd bij die uitgeverij Ertsberg, voorliggend Anarchisme – Van Bakoenin tot de commons.

Nu is het natuurlijk zo dat zo goed als élke uitgeverij nogal grootsprakerig doet over hoe open minded ze is of hoe anders dan alle andere (die dan kennelijk tóch niet zo open minded zijn), maar wat mij betreft is Ertsberg er langs de binnenkant én langs de buitenkant alvast met dít boek in geslaagd een stap in de richting van haar Over ons te zetten: “Ertsberg wil de polarisering overstijgen en de loopgraven van het verstikte debat verlaten. Dat willen we doen door het debat te voeden én te voeren. Door auteurs en hun originele ideeën in de markt te zetten, door ze te lanceren én te faciliteren. Door boeken uit te geven waarmee we als samenleving vooruitgang kunnen boeken. Ertsberg wil de meest diverse ideeën laten floreren. Zonder ideeën geen debat.”

“Langs de binnenkant én langs de buitenkant”, schreef ik. Ik verklaar dat nader. “Langs de buitenkant” zou eigenlijk meteen duidelijk moeten wezen: hoeveel mensen (en dan spreek ik ook u aan, beste lezer) kennen zelfs maar de Bakoenin waarvan sprake in de titel? Of “de commons”? Of kunnen zich bij anarchisme wat meer voorstellen dan al lang over hun houdbaarheidsdatum heen zijnde punkers met een half gescheurd nog min of meer van het typische rood-op-zwarte logo voorziene t-shirt die volkomen onschuldige vuilnisbakken stampen uitdelen of oude vrouwtjes de schrik van hun leven bezorgen? Dat ligt natuurlijk, zeker voor mensen van mijn leeftijd, voor een deel aan Vyvyan en Rick uit The Young Ones, maar voor een véél groter deel aan het feit dat we met z’n allen tijdens onze jaren in de schoolbanken volkomen ongeïnformeerd gebleven zijn over het anarchisme. Dat laatste is ook iets waar Hans Achterhuis in zijn Nawoord op wijst, terwijl hij toch filosofie heeft gestudeerd.

Voor wie dus nog nooit gehoord heeft van het anarchisme als filosofische stroming, de mensen “langs de buitenkant”, is dit dus zeker een interessant boek. Al zullen ze, eerlijk is eerlijk, af en toe een beetje staan drentelen als de auteur zich wat te ver richting “binnenkant” begeeft. Ludo Abicht toont zich namelijk behalve als zeer belezen in het anarchisme ook bijzonder belezen wat betreft het marxisme en het jodendom, wat hem toelaat ook de zijpaden van het verhaal op te wandelen door bijvoorbeeld regelmatig een vergelijking te maken tussen de communistische praktijk en de anarchistische praktijk of veel verder in de tijd terug te gaan dan “Van Bakoenin tot de commons” als ondertitel aangeeft, maar heeft daarmee een fout gemaakt die de uitgever mijns inziens had moeten corrigeren: schrijven voor een veel te beperkt publiek. Die “binnenkant” kan daar wel degelijk wat aan hebben – al is de stellingenoorlog binnen wat dan kleinlinks heet bijna spreekwoordelijk – en Abicht blijft zelf in ieder geval niet binnen “de loopgraven van het verstikte debat” wat de “binnenkant” aangaat, maar hij heeft in essentie geschreven voor marxisten.

Voor salonmarxisten zelfs, zo blijkt uit z’n Voorlopige conclusie op het einde van het boek, waar hij zich plotseling héél erg bewust lijkt te worden van het feit dat hij geen arbeider is, geen bediende, en dat wie bij voorbaat al geïnteresseerd is in wat hij te vertellen heeft over filosofie mogelijk het hart wel links zitten heeft, maar de portefeuille rechts: “De mensen zijn niet dom, en wanneer we kunnen aantonen dat een commonsproject zinvol en voordelig is en, vooral, dat de hun beloofde participatie reëel is, dat wil zeggen dat er met hun opinies rekening zal worden gehouden kan er wellicht worden gepraat”. Even later gevolgd door: “Uiteraard moeten we het niet eens zijn met bijvoorbeeld simplistische xenofobe of anti-intellectuele analyses, maar we mogen die discussies wel ter plaatse voeren, veeleer dan binnen de eigen verlichte kring.” En, ten slotte: “Wellicht is dit ook een manier om mensen uit andere sociale milieus te sensibliseren, wanneer ze met eigen ogen zien dat het project slaagt of omdat ze verwonderd zijn over de soms felle reacties van de ordestrijdkrachten. Wanneer men dan tot het besef komt dat deze ‘ordestrijdkrachten’ met ons belastinggeld ingezet worden om de wanorde van een onrechtvaardig systeem in stand te houden, is, om een historisch beladen term te gebruiken, het ‘klassenbewustzijn’ van deze deelnemers een paar graden gestegen.”

Als dát op de achterflap gestaan had, dan had ik het boek nooit gekocht. De vooringenomenheid ten opzichte van de “klasse” (“de mensen”, “andere sociale milieus”) waarvoor dit soort mensen (“we”, “de eigen verlichte kring”) toch – niet waar? – niks dan het beste willen, druipt er zó erg van af dat ik er van ga walgen. Maar het stond niet op de achterflap, dus het heeft alleen maar een aantal zaken bevestigd die ik al genoteerd had tijdens de lezing van dit boek dat ik vooral gekocht heb omwille van dit deel van wat wél op de achterflap stond: “Wat waren de feitelijke stellingen van de belangrijkste anarchistische denkers? Wat kunnen we leren uit de concrete anarcho-syndicalistische associaties en federaties tijdens de Spaanse Burgeroorlog? Waarom waren de centrale pedagogische vernieuwers van de 20ste eeuw anarchisten? Is anarchisme écht inherent gewelddadig en extremistisch, of is dat propaganda? Ludo Abicht formuleert een antwoord op al deze – en meer – vragen over het historische anarchisme.”

En waarom sprak dat deel van de flaptekst me aan? Wel, grotendeels omdat “ze mij terug[wierp] naar een ver, bijna vergeten, verleden”, om het met de woorden van Nawoord-auteur Hans Achterhuis te zeggen. Waar dat bij Achterhuis het geval was omdat hij in zijn studententijd het boek L’anarchisme van Daniel Guérin in zijn boekenkast had staan, was dat bij mij het geval omdat ik – en ik studeerde handels- en consulaire wetenschappen, waar filosofie nauwelijks bij kwam kijken – tijdens mijn studentenjaren een hele reeks boeken heb verslonden van en over onder andere Michail Bakoenin, Peter Kropotkin, Nestor Machno en Pierre-Joseph Proudhon. Voor mij heeft het anarchisme nooit gelijk gestaan met – wat Abicht aanhaalt in het Ter inleiding – “het iconische beeld van de anarchist met de zwarte kapmantel die klaarstaat om een bom met een brandende lont in het publiek te werpen” en zijn nozems die luidkeels “anarchie” stonden te roepen maar ‘s avonds terug bij mama en papa thuis gingen eten en slapen (uiteraard onder een grote “anarchie”-poster gekocht in een of andere trendy galerij) nooit anarchisten geweest. Voor mij is ingaan tegen het zo vanzelfsprekend geachte gevestigde systeem altijd een tweede natuur geweest. Zoals ik me er ook altijd van bewust ben geweest dat het overgrote deel van de mensheid niet meer die neiging heeft een keer het systeem een plaatsje voor hen heeft ingeruimd of een keer ze het vroegere systeem vervangen hebben door het hunne. Dat ingaan tegen het gevestigde systeem was de reden waarom ik in de tweede helft van de jaren 1990 domweg voor de politiek ben gaan werken: de eerste meeting die ik ooit meemaakte, werd verboden door de overheid en vervolgens belegerd door vakbonden en ongeveer alles wat er aan gesubsidieerde organisaties bestond, maar we amuseerden ons te pletter. Dat ingekapseld geraken door datzelfde gevestigde systeem is de reden dat een paar jaar later het revolutionaire elan dat genoeg was geweest om me binnen te halen al verdwenen was: we werden een zeldzame keer nog wel belegerd door immer kleiner wordende groepen gesubsidieerde agitators, maar dat werd allemaal zo professioneel opgevangen dat er geen plezier laat staan een interessante tegenactie meer aan verbonden was. Dat volledig ingekapseld, volkomen gecastreerd zijn, is de reden waarom ik mijn activiteiten op het (partij)politieke vlak in twee stappen (de tweede mee ingegeven door het feit dat ik ook niet meer moest doen alsof om mijn job te behouden, want die was ik in 2014 kwijt) helemaal stopzette en daar nog geen moment spijt van gehad heb. Democratie verwarren met particratie en zeggenschap verwarren met je stem afgeven aan “vertegenwoordigers” is zondermeer dom en net het basisdemocratische aspect van het anarchisme is wat me er al in mijn studentenjaren in aansprak en dat nog steeds doet.

Een basisdemocratisch aspect dat wat mij betreft ook alleen maar kan gerealiseerd worden binnen een context waarin het recht op “afscheuring” honderd procent gegarandeerd is, net zoals het recht op vereniging. En da’s meteen de eerste serieuze bedenking die ik me maakte toen ik dit boek begon te lezen: al in zijn Ter inleiding maakt Abicht duidelijk dat dat basisdemocratisch aspect wat hem betreft niét absoluut is en dat anarchisme moet streven “naar een wereld met zoveel mogelijk gelijkheid en vrijheid” en dus – daar komt het – “in het kielzog van het socialisme moet worden verwezenlijkt”. Eerst socialisme dus (en dat valt bij Abicht te begrijpen als marxisme, niet als het volgen van de bokkesprongen van Conner Rousseau) en dan pas anarchisme, ofte, zoals Abicht het noemt, “sociaalanarchisme”: “Het sociaalanarchisme gaat uit van de marxistische analyse van het kapitalistische systeem, maar verwerpt de politieke strategie van de meerderheid van de socialistische bewegingen, of ze zich nu eerder sociaaldemocratisch (reformistisch) of revolutionair (communistisch) opstellen. De dragers van de verandering moeten de in vakbonden geassocieerde arbeiders en boeren zijn, vandaar de keuze voor het ‘anarchosyndicalisme’ als belangrijkste wapen in de strijd voor een anarchistische wereld.”

Rules, rules, rules zou Alf zeggen en niet my kind of rules voeg ik daar graag aan toe. “Er bestaan”, aldus Abicht, “ook ‘anarchokapitalistische’ en zelfs ‘anarchofascistische’ stromingen die een heel andere maatschappijvorm nastreven, omdat ze geloven dat de vrijheid van het individu alleen maar binnen een kapitalistisch respectievelijk fascistisch systeem kan verwezenlijkt worden”, maar dat zijn geen échte anarchisten, want “omdat hier (…) per definitie geen sprake kan zijn van de onvoorwaardelijke gelijkheid van alle mensen zonder onderscheid, en omdat de vrijheid utieindelijk op deze gelijkheid berust, behoren beide historische bewegingen niet tot het anarchisme dat in dit boek zal voorgesteld worden.” Exit pakweg de Rapaille Partij dus (want volgens sommigen allicht ‘anarchofascistisch’) en exit eender welke anarchist die zijn anarchisme zo ver wil drijven behalve niet in socialisme ook niet in kapitalisme of ‘fascisme’ mee te gaan. Je zou zomaar eens op het idee kunnen komen je te verenigen als individuen die mekaar géén denksysteem willen opleggen of zich dat willen laten opleggen door een autoriteit.

Nu ja, genoeg op de kap van de auteur gezeten, tussen het Ter inleiding en de Voorlopige conclusie zitten wel degelijk een aantal zeer lezenswaardige hoofdstukken en om die hoofdstukken was het me toch te doen. Als u ze – tenzij u uiteraard een die hard marxist bent – leest met enig voorbehoud ten opzichte van de vooringenomen positie van Abicht zal u er beslist wat aan hebben. Passeren onder andere de revue: Max Stirner (“leerling van Hegel en lid van de links-hegeliaanse school”), Pierre-Joseph Proudon (“de eerste sociale hervormer die zichzelf ‘anarchist’ noemde, letterlijk in de betekenis van een politieke stroming die alle gezag van boven, van God of de staat, verwierp: ‘ni dieu ni maître’”), Michail Bakoenin (samen met de belangrijkste anarchistische federaties door de marxisten uit de Internationale gezet – marxisten zijn nogal vaak van oordeel dat er na hen níks meer dient te komen en anarchisten kunnen ze dus missen als kiespijn), (prins) Peter Kropotkin (die ook al niet goed lag bij de marxisten, zijnde de Russische bolsjewieken), Nestor Makhno (“de poster boy van het sociaalanarchisme”), Errico Malatesta, Buenaventura Durutti Dumange (mogelijk gedood door mensen in de eigen rangen, mogelijk het slachtoffer geworden van “een pistool dat per ongeluk was afgegaan”), Bertrand Russell, Paul Goodman, Ivan Illich (“priester, bevrijdingstheoloog, anarchist en wereldwijd pedagoog”), Paolo Freire, Maria Lacerda de Moura, Colin Ward, Herbert Read, Noam Chomsky (vooral bekend van Manufacturing Consent en toch wel een beetje fout volgens Abicht, want fan van de kibboets), Murray Bookchin (“eco-anarchist en socratische paardenvlieg” van wie het boek Our Synthetic Environment volgens Abicht ten onrechte niet de aandacht kreeg die Silent Spring van Rachel Carson wél kreeg), en David Graeber (Schuld: De eerste 5,000 jaar en het tot begrip geworden Bullshit Jobs). Maar ook, korter, een Ernst Bloch (“de levenslange dissident en banneling, tegen de gruwelijke oorlogskermis in 1914, het opkomende fascisme in de jaren dertig en de groteske bureaucratie van de vroegere Deutsche Demokratische Republik (DDR)”), een Ravachol (ofte François Claudius Koenigstein), een Federica Montseny (anarchistisch minister in de Spaanse regering Caballero), A.S. Neill (medestander van Bertrand Russell), of Arne Naess (wegens verfoeid door Bookchin).

Al blijft het voor de duidelijkheid niet bij theorie en bij namen noemen. Abicht besteedt een volledig hoofdstuk aan “de anarchisten aan het werk” tijdens het Spanje van 1936 tot 1939 en vergeet daarbij niet – met enige tegenzin – te erkennen dat de “loyalisten” ook geen brave dutsen waren - “wat niet wil zeggen dat er geen oorlogsmisdaden door de loyalisten zouden zijn gepleegd” – en dat ze zelf wel voor een deel getekend hebben voor hun ondergang: “Het is historisch en psychologisch verklaarbaar dat de communisten en hun politieke kameraden in de Internationale Brigades zich in volle stalinistische tijden onvoorwaardelijk inzetten voor de belangen van ‘de eerste arbeiders- en boerenstaat ter wereld’ en er weinig of geen interne discussie gevoerd werd over de repressieve en vaak genadeloze manier waarop die belangen werden verdedigd. In een boek over het anarchisme in het algemeen lijkt het me weinig constructief die oude wonden opnieuw open te rijten, al mogen we niet vergeten de bittere lessen uit die historische broedertwisten te trekken, al was het maar om een volgende keer de voortekens ervan vroeger te bespeuren.” Maar Abicht heeft het ook over joodse sektes (en witzen), Engelse religieuze rebellen (The True Levellers), Quakers, en de “commons” van de titel, ontstaan uit de coöperatieven van onder andere Robert Owen, maar daar wel enigszins van weg geëvolueerd, vooral op het ideologische vlak. Linux is leuk, is gebouwd op een groots idee, maar Linus Torvalds is in de eerste plaats programmeur en mogelijk zelfs op geen enkele plaats ideoloog; de meeste “relatief apolitieke coöperatieven” zijn – althans volgens Abicht – geen “commons”; en “sociaalanarchistische en lifestyle bewegingen en projecten” hebben met mekaar weinig uitstaans.

Nah ja, we leven in tijden van verwatering van begrippen: nationalisme is verworden tot frieten en bier, socialisme is een minister terug aan de macht brengen die de opdracht heeft gegeven smeergeld te verbranden om van de bewijzen af te zijn, en vrijheid is … iedereen verplichten een “vaccin” te nemen dat niet werkt (maar plotseling wél gaat werken als iedereen het in zijn lijf heeft). Een Umwertung aller Werte, zou je kunnen zeggen, maar eigenlijk is het een ontwaarding. En “de minder hippe meerderheid van arbeiders en kleinburgers actief bij de projecten” betrekken is net zomin een prioriteit van de millennials als het een prioriteit van de regering is uw gezondheid te redden (wie het omgekeerde gelooft, moet zich toch dringend eens vragen gaan stellen bij zijn … geestelijke gezondheid).

Kwestie is dat noch dat laatste noch dat voorlaatste er ook toe doet: de regering heeft zich niet de bemoeien met uw gezondheid (beetje slimme regering streeft er met het oog op de instandhouding van de sociale zekerheid overigens naar u zo ongezond en daarmee zo snel dood als mogelijk te krijgen) en vrije associaties van burgers moeten niet per se in een ideologisch keurslijf passen. There is no government like no government, heeft Abicht zijn eerste hoofdstuk getiteld, en anarchie van te voren onderhevig maken aan regels is geen anarchie.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !