vrijdag 10 december 2021

“Alleen in u – o koning – geloven wij nog” – Open brieven van de Vlaamse Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog – Guy Leemans, Raf Praet, Luc Vandeweyer & Frans-Jos Verdoodt (boekbespreking door Björn Roose)

“Alleen in u – o koning – geloven wij nog” – Open brieven van de Vlaamse Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog – Guy Leemans, Raf Praet, Luc Vandeweyer & Frans-Jos Verdoodt (boekbespreking door Björn Roose)
Ik heb wel al eens vaker verkondigd dat dít beslist het boek met de langste titel was dat ik ooit besproken had, maar waar het “Alleen in u – o koning – geloven wij nog” – Open brieven van de Vlaamse Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog mét de vermelding van de auteurs (wat ik op m’n eigen blog altijd doe) betreft, ben ik dat deze keer wel zeker. Het is ook een vrij “lang” boek, zo’n 380 bladzijden, maar – het moet gezegd – het leest vlot en … wie niet helemaal stapelkrankzinnig (of historicus) is, kan hier en daar een paar bladzijden overslaan.

Zoals bij het vermelden van de auteurs op de voorpagina kennelijk een aantal auteurs zijn overgeslagen. Mij lijkt dat gek als je er toch al vier op die voorpagina hebt staan en duidelijk niet op een letter meer of minder hebt gekeken, maar behalve Guy Leemans (bij het verschijnen van dit boek in 2017 nog directeur van VOS, tegenwoordig “Vlaamse Vredesvereniging”, maar oorspronkelijk de Vlaamse Oud-Strijdersbond), Raf Praet (ook al voormalig directeur van VOS), Luc Vandeweyer (historicus) en Frans-Jos Verdoodt (historicus, voormalig directeur van het Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-Nationalisme en ook al actief in de VOS), werkten aan deze uitgave ook Frank Seberechts (historicus en diensthoofd Onderzoek van datzelfde Archief en Documentatiecentrum voor het Vlaams-Nationalisme, ofte ADVN), Romain Vanlandschoot (historicus en medewerker aan verschillende edities van de (Nieuwe) Encyclopedie van de Vlaamse Beweging) en Jan Velaers (jurist en onder andere bekend van twee “koninklijke” biografieën, één over de belze koning Leopold III en één over de dito Albert I) mee.

En dan waren er ook nog Paul De Belder (voorzitter van het IJzerbedevaartcomité, tegenwoordig Aan de IJzer geheten) en Ivo Coninx (voorzitter van – toch wel – de VOS). Maar goed, die laatste twee schreven dan ook, als initiatiefnemers voor dit werk, alleen maar het Woord vooraf bij dit bij Peristyle uitgegeven werk. Peri-wat? Peristyle, inderdaad, het merk waaronder het ADVN publiceert. “De productie en distributie van Peristyle zal grotendeels door de instelling gebeuren, in samenwerking met een commerciële uitgeverij, waardoor tevens een breder publiek bereikt wordt”, schrijft het ADVN daar zelf over, zonder die “commerciële uitgeverij” met naam te noemen, maar die naam wordt dus wel vermeld in “Alleen in u – o koning – geloven wij nog” – Open brieven van de Vlaamse Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog, het eerste boek dat bij deze “uitgeverij” verscheen: Het Laatste Woord vof. En dat is dan weer een firma van Karl Drabbe, een man die z’n hand niet omdraait voor activiteit binnen of het oprichten van nog maar eens een uitgeverij: Davidsfonds, Uitgeverij Pelckmans, Uitgeverij Polis, Uitgeverij Vrijdag en sinds dit jaar z’n eigen uitgeverij Ertsberg.

Een mens gaat zich bij het lezen van dat alles toch wel afvragen of het sop de kolen niet waard is bij al die uitgevers of dat, net andersom, er enorm veel geld te verdienen valt met kookboeken en pulpliteratuur. Hoeveel afnemers zijn er immers voor serieuze werken als het voorliggende? Wel, één in ieder geval, mijn “oude” kameraad Patrick Giets, auteur van De Maier-Files (een stripserie waaraan ik het genoegen heb enige medewerking te kunnen verlenen), die me dit boek cadeau gaf voor mijn recentste verjaardag. Een boek over een geschiedenis van net iets meer dan een eeuw geleden voor iemand die net iets minder dan een halve eeuw oud is, is dan ook wel een passend geschenk.

Enfin, genoeg over de achtergrond van dit boek, over naar de inhoud, die Open brieven van de Vlaamse Frontbeweging tijdens de Eerste Wereldoorlog. “Ondanks het belang van deze documenten, zowel tijdens de oorlog als later in de collectieve verbeelding van de Vlaamse beweging”, schrijft Raf Praet daarover in de Verantwoording van de tekstuitgave (jep, soms moeten zo’n dingen verantwoord worden, kennelijk), “werden deze teksten tot nog toe nooit op een wetenschappelijke manier uitgegeven, laat staan bestudeerd”. De redenen daarvoor zijn legio, o.a. dat de definitie van “Open Frontbrief” niet duidelijk is, dat er van eenzelfde brief soms verschillende versies bestaan, en dat meestal niet honderd procent zeker is wie de auteur ervan is, maar het komt er op neer dat de auteurs van deze uitgave geprobeerd hebben het “beter” te doen, wetenschappelijker in ieder geval, dan die van de IJzerreeks (nog uitgegeven in volle oorlogstijd, 1918, “met de hulp van de Duitse bezetter”), die van de Frontpartij (Open Brieven van de Vlaamsche Frontpartij in het jaar 1917 en Vertoogschriften van het Vlaamsche Frontverbond) van een jaar later, die van de vzw Bedevaart naar de graven van den IJzer van 1939 (Bijdragen tot de geschiedenis van de Vlaamsche IJzertragedie: I. Open Brieven en Vertoogschriften van de Vlaamsche Frontbeweging (1917-1918)), en die van vzw IJzerwake uit 2006 (kortweg Open Frontbrieven genaamd).

De afkeer voor die laatste organisatie probeert Raf Praet zelfs niet weg te steken, maar het mag uiteraard duidelijk zijn dat vzw IJzerwake net zomin als de eerdere uitgevers een poging gedaan heeft om een wetenschappelijk verantwoorde uitgave van de “Open Frontbrieven” te bewerkstelligen. Vzw IJzerwake is, zoals de Frontbeweging en de Frontpartij dat waren, nu eenmaal geen wetenschappelijk instituut, maar een Vlaams-nationale strijdvereniging, en Vlaams-nationale strijdverenigingen hebben niet de bedoeling mensen dood te slaan met wetenschappelijke mumbo jumbo. Waarmee we uitkomen bij wat ik al eerder zei: dat “wie niet helemaal stapelkrankzinnig (of historicus) is, (...) hier en daar een paar bladzijden [kan] overslaan”. De lijsten met plaatsnummers in het archief van het ADVN bijvoorbeeld, of “Lijst uit Niet-Canoniek 21”, of een vergelijkingstabel tussen wat opgenomen werd in de verschillende edities, of de tabel met “Chronologische datering van de stukken”, of de vertaalde versies van de brieven aan Woodrow Wilson, Henry Cabot Lodge en de Vredesconferentie, of de vermeldingen à la “De tekst is weergegeven op basis van acht getypte exemplaren uit het archiefbestanddeel met nummer Y128/2/2, waarbij het origineel niet voorhanden is” of “(…) op basis van de twee gestencilde originelen. De stencils bestaan elk uit een dubbel blad recto verso en een enkel blad recto verso, beschreven door een enkele hand, handschrift 16, die niet van Verschaeve is”. Ik ben écht wel geïnteresseerd in geschiedenis, maar wat moét ik met zo’n gegevens? Meer nog, wat moet een andere historicus met zo’n gegevens, behalve misschien zelf een artikel schrijven waarin hij de historici die hier aan het werk geweest zijn tegenspreekt met de stelling dat er drié, niet twéé gestencilde originelen overgebleven zijn, en dat handschrift 16 wél dat van Cyriel Verschaeve, maar dan in zenuwachtige toestand is?

Soit, dat gezegd zijnde, het boek is voor de rest wél interessant. Zelfs al in het voorwoord van De Belder en Coninx. Die hebben het over het feit dat Albert I als eerste belze koning zijn eed aflegde in het Frans en het Nederlands (in die volgorde uiteraard), waarop gejuich opsteeg uit Vlaamse rangen (een kinderhand is snel gevuld, al volgde er meteen een ‘open brief’ met een aantal verdere wensen) en boegeroep uit Franstalige: “Er kwam echter fel verzet vanuit Wallonië en vanuit franskiljonse kringen. Op die basis schreef de Waalse politicus Jules Destrée (1863-1936) eveneens een ‘open brief’ aan de vorst. De tegenstellingen in het land lagen daarmee open en bloot en dat stemde Albert I bijzonder zorgelijk. Hij raakte ervan overtuigd dat het ongenoegen van de francofonen in het land een groot gevaar kon betekenen en dat hij er alle belang bij had om deze middens te vriend te houden. Niet in de laatste plaats keek hij daarbij naar het officierenkorps dat hij zag als de voornaamste steunpilaar onder de monarchie en de geografische integriteit van België. Toen de oorlog uitbrak in augustus 1914, werd het officierenkorps nog véél belangrijker voor hem. De vorst zorgde er daarnaast voor dat de regering werd uitgebreid en aangevuld met ministers die een resoluut anti-Vlaamse houding aannamen. Hij besefte maar al te goed dat de taalkundige diversiteit van zijn land de oorlogvoerende grootmachten kansen bood op het behalen van strategische winst in deze allesvernietigende oorlog. Dat werd des te duidelijker naarmate de oorlog bleef duren.” Alleen niet voor de Vlamingen aan het front, kennelijk. Die hadden niét door dat de belze koning niet aan hun kant stond (ja, je kan dus hele dagen beschoten worden en tóch naïef blijven): “De talrijke jonge Vlaamsgezinden die soldaat waren geworden, vonden dat ze niet langer konden blijven zwijgen. Zij overlegden en vormden een uitgebreid netwerk: de Frontbeweging. Zij stuurden de vorst op 11 juli 1917 een nieuwe ‘open brief’. Deze tekst was het begin van een resem belangrijke brieven en pamfletten die de verzamelnaam Open Frontbrieven hebben gekregen. Zij zijn van cruciaal belang om de ontwikkeling van de Vlaamse beweging te begrijpen. Hun historisch belang is dus zeer groot.” Waarmee ook u, beste lezer, die nog nooit van die Open Frontbrieven zou gehoord hebben, nu weet waarom die een boek waard zijn.

Een boek, trouwens, dat bijna zonder taalfouten tot bij de lezer geraakt is, al slaat de stelling van Raf Praet dat “de Open Frontbrieven uitgegeven [werden] door een clandestiene beweging die er desalniettemin wel in sloeg contacten te onderhouden met de hoogste echelons van de Belgische staat en de legerleiding” natuurlijk nergens op. Maar da’s een detail. Het “wat voorafging” door Luc Vandeweyer (en een klein deeltje door Raf Praet) in de hoofdstukken Deel 1. Koning Albert I en het groeiend ongenoegen in het land en Deel II. “Onze verbasterde, abnormale Belgen” – De Vlaamse Katholieken groeperen zich. 1914-1916 is buitengewoon interessant en maakt duidelijk dat de Vlaamsgezindheid niet aan het front ontstond, maar daar wegens de omstandigheden wel intenser werd (en dat die Vlaamsgezindheid inderdaad katholiek van inslag was, terwijl de socialisten, toch de mensen die “het volk” daar eens zouden gaan van zijn ketens bevrijden, onder leiding van Emile Vandervelde, samen met de liberale elite enorm gekant waren tegen “de vernederlandsing” van Vlaanderen). Én dat dingen die niets met elkaar lijken te maken te hebben wel degelijk grote gevolgen kunnen hebben: de overgang van de loting van soldaten (zie onder andere De loteling van Hendrik Conscience) naar een systeem van “één zoon soldaat per gezin” op het aantal studerende Vlamingen, bijvoorbeeld, en dat dan weer op het verzet tegen taalkundige onderdrukking aan het front. Na nog enige uitleg over de organisatie van dat verzet aan dat front en vooral in de “kantonnementszone” daar achter, krijgt de lezer dan vanaf pagina 81 de al dan niet “canonieke” (en de ene keer al wat meer “Open” dan de andere keer) Frontbrieven voorgeschoteld. Telkens voorzien van een korte inleiding, met de Frontbrief zelf op een grijskleurige bladzijde gedrukt, maar helaas ook voorzien van alineatekens en dergelijke meer. Niet bevorderlijk voor de leesbaarheid, maar leesbaarheid is nu eenmaal geen vereiste voor wetenschappelijke uitgaves, zullen we maar denken.

Het doet genoegen daarbij als mogelijke auteurs van de brieven af en toe ook Hammenaar Filip De Pillecyn voorbij te zien komen (onder andere als auteur van Vlaanderens Dageraad aan den IJzer, “het meest volledige programma van de Frontbeweging”, samen met Hendrik Borginon). Het was cynisch-grappig onder een foto (er zijn er overigens zéér weinig opgenomen in dit werk) te lezen (cursivering van mij): “Met sport bood de legerleiding de soldaten een gezonde en gezagsvriendelijke uitlaatklep.” En het was een verrassing een verwijzing naar de Hongaarse koning Mathias Corvinus, “den humanist”, te lezen in Vertoog aan de Afgevaardigden der volkeren ter Vredesconferentie.

Net zoals het ingaan op de figuren van enerzijds kardinaal Désiré Mercier (eerste keer dat ik zijn voornaam las, overigens) en anderzijds kapelaan Cyriel verschaeve (van wie ook de schitterende Catechismus der Vlaamsche Beweging, een zeer sterke V&A, werd opgenomen) door Romain Vanlandschoot wat toevoegt aan lezing van de Brief aan kardinaal Mercier van september 1917, waarin Verschaeve (de schrijver) trouwens een captatio benevolentiae heeft verwerkt die nauwelijks moet onderdoen voor die van Multatuli aan de opperhoofden van Lebak in zijn Max Havelaar: “Nu dat ons hart ons aanzet en ons geweten ons dwingt tot U te spreken, rijst alles voor ons op wat Gij voor ons land gedaan hebt. Wij herinneren ons met dankbaarheid wat al moed er uit uwe leering over de waarde en het loon van ‘t vervullen van onzen soldatenplicht in ons wederkwam, wat fier besef van de grootheid onzer rol uwe woorden in de Sint-Gudulakerk gesproken: “ de soldaten zijn de eerste bewerkers van ‘s lands zedelijke grootheid ” ons inplantten, en boven alles hoe goed en hoe moedig Gij onze ouders en familiën getroost, geholpen en verdedigd hebt. Daarneven zien wij naar U op, en de grootheid tot dewelke uw prachtig worstelen voor het recht tegen den Duitschen reus U in de oogen der gansche wereld deed stijgen, ontsnapt ons niet, en vervult ons met fierheid, doch ook met eerbiedige vrees. Wat wij U moeten zeggen maakt ons harte beklemd, omdat het ons den schijn zal geven, alsof wij Uwer Eminentie hooge menschelijke beteekenis en nog hooger geestelijke waardigheid niet genoegzaam erkenden. Daar komen echter toestanden voor, waarover men, spijts den schijn die ergernis geeft, moet stappen, en tot de menschen, zelfs tot God’s vertegenwoordigers spreken met God alleen voor ‘t oog en als getuige, Uwe Eminentie beleefde zelf zulk een toestand toen Zij aan de wereld het verbijsterend schouwspel van eene botsing tusschen bisschoppen en bisschoppen moest leveren. Doch de hoop dat die openbare stap een einde zou stellen aan de verdeeldheid die in daden zich uitte, en een slechtere ergernis, ja, “ zelfs godslasterende gedachten verwekte ”, alsook de plicht die boven alle andere gaat om de waarheid te zoeken en te verkondigen, deden Haar tot handelen overgaan. Zoo werd de brief aan de Duitsche bisschoppen geschreven, die zooveel deugd aan ons katholiek gemoed gedaan heeft. Onze toestand dwingt ons tot spreken ; uw verheven voorbeeld zet ons aan ; mocht er ook goed uit volgen.”

Of zoals de uitleg over de Russische revolutie en de buitenlandpolitiek van de Amerikaanse president Woodrow Wilson, plus de Flamenpolitik van de Duitse bezetter voor de nodige achtergrond zorgen bij onder andere de Brief aan de verbondene grootmachten en Bestuurlijke scheiding en activisten (een heikele kwestie voor de Frontbeweging die per slot van rekening wel nog steeds tegen de Duitsers vocht). Terwijl een zinsnede als “Inzonder, Gij, een kleinzoon van een Duitschen Jood, die beter past in een concentratiekamp” uit de Open brief aan generaal Bernheim van januari 1918 natuurlijk ook wel deze uitleg (toch in onze tijden) kan gebruiken: “In dit citaat, hoe snedig dat ook is, is de antisemitische toon niet noodzakelijk de belangrijkste. Hetzelfde verwijt aan Bernheim komt immers terug in andere Open Frontbrieven waarbij vermelding van zijn Joodse afkomst achterwege wordt gelaten. De vermelding van een concentratiekamp verbinden met de vermelding van zijn Joodse afkomst zou tevens een onrechtmatige terugprojectie [of Hineininterpretierung, zoals dat in het Duits veel mooier wordt genoemd, noot van mij] zijn van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog op de Eerste. Deze verwijzing verwijst immers naar de praktijk om Duitse expats in geallieerde landen preventief in hechtenis te nemen bij het uitbreken van de oorlog in 1914. De schrijvers van de brief hebben bij het woord concentratiekamp ook eerder de Britse concentratiekampen uit de Boerenoorlog (1899-1902) in het achterhoofd.”

Op het einde van het boek heeft ook nog het hoofdstukje Heldenhulde en de Open Frontbrieven: twee loten van dezelfde stam van Frank Seberechts zeker zijn nut (ook hier duikt Filip De Pillecyn overigens weer op), maar de nabeschouwing over Het ‘IJzertestament’ is er wat mij betreft iets te veel aan. De auteur, Guy Leemans, komt daar met beide voeten terecht in wat dan wel eens “levende geschiedenis” wordt genoemd, maar eigenlijk nog helemaal niet objectief kan bekeken worden.

Tot slot van deze bespreking gooi ik er graag de inleidende paragraaf van het gedicht Voor onze regeering (ook omschreven als Y128/2/2 Niet-Canoniek 6 Inc. Voor onze regeering) tegenaan:

“Hoelang nog belooft gij ons met zeg’nenden mond
en smijt ons wat brood lijk een hongrigen hond,
en paait ons : Wat roept gij nu koppig om recht,
leert harden en buigen, leert zwijgen en vecht.”

Met een beetje prutsen aan het rijm en het vervangen van “vecht” door “werkt” helaas nog steeds toepasbaar in onze tijden…

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !