vrijdag 17 december 2021

Kermis – Gaston Durnez (boekbespreking door Björn Roose)

Kermis – Gaston Durnez (boekbespreking door Björn Roose)
Het is alweer van oktober 2018 geleden dat ik nog een boek van Gaston Durnez besprak. Dat boek heette Een mens is maar een wandelaar en is een bijzondere autobiografie. Een autobiografie waaraan ik een heel klein steentje bijdroeg (zie daarvoor de bespreking) en die ik ten gevolge daarvan gratis in ontvangst mocht nemen.

Kermis is daarentegen géén autobiografie, maar het voelt bijwijlen een beetje als een biografie van mijn jeugd of toch minstens van die delen van mijn jeugd waarin er feest was in de straat of in het dorp een paar kilometer verderop, want wij woonden toch wel een stukje “buiten de parochie”. En dat terwijl de Kermis van Durnez (helaas het jaar na het verschijnen van Een mens is maar een wandelaar overleden) al verscheen bij Boekengilde De Clauwaert in 1963. Toch een kleine twintig jaar vóor ik de geschatte leeftijd van Jan, het hoofdpersonage van dit boekje (een grote 90 bladzijden die lezen als een trein), bereikte. Maar m’n lief zegt óók regelmatig dat we daar in dat uthoekje van West-Vlaanderen precies een jaar of tien achter liepen, dus dat kan kloppen.

Toegegeven, processies (waaraan de mogelijke deelname het begin vormt van Kermis) hadden we – voor zover ik me herinner – niet in Handzame. Om dié voorbij te zien trekken, heb ik zo ongeveer moeten wachten tot ik in 2010 verhuisde vanuit het ook al West-Vlaamse Zande naar het Oost-Vlaamse Moerzeke.

Maar voor de rest kon ik me de scènes bijna dromen. “De familie begon binnen te vallen, als duiven na een verre vlucht. Moeder had de tafel in de voorkamer, de salon zoals ze zei, met een wit laken bedekt (…)”, schrijft Durnez, en ik denk aan die “living” waarin nooit geleefd werd, die alleen maar in gebruik was als er “grote feesten” waren, als wij naar tv wilden kijken als mijn ouders bezoek hadden (er stond na het overlijden van mijn oma zo’n oud zwartwit-toestel met van die schuifmeters), of als mijn vader “schrijfwerk” had: hij had een deel van de enorme kast die er stond - het van een naar beneden klappend deksel voorziene drankencompartiment - omgetoverd tot zijn “bureau”. En die familie die, in tegenstelling tot die van Durnez, niet uit Limburg kwam met de trein of uit West-Vlaanderen (“uit de Vlaanders”) met een minibusje, maar wél op een andere planeet leek te wonen. In Erpe-Mere begot of zelfs – al waren dat eerder vrienden – in het verre Tilburg. Ergens waar ze in ieder geval niet klonken zoals bij ons. En de “tafel-op-schragen” die bij gezet moest worden om de hele familie aan te laten zitten, terwijl er voor de kinderen vaak nog iets moest geïmproviseerd worden, al was dat bij ons geen “aardappelkist waarop een handdoek was gelegd”. En de familie die dan gezellig in ruzie kwam, keer op keer, tot het op een keer niet meer goed kwam met het grootste deel van de broers en zussen (er waren er in de gezinnen waaruit mijn ouders kwamen ook veel meer dan in de huidige gezinnen) en het gedaan was met de familiefeesten.

Of de fanfare, ook al een onderwerp in De fanfare “De Sint-Jans-vrienden” van Ernest Claes trouwens, al heb ik het in mijn bespreking daarvan niét gehad over iets dat ofwel een typische ruzie binnen fanfares is/was ofwel door Durnez min of meer overgenomen werd van Claes, die tussen de “bedienaar” van de grote trom en de drager ervan: “Door-met-de-Trom, het ronde mannetje dat al sinds jaar en dag de dikke trom sloeg, stond ruzie te maken met Lange Wapper die de «ketel» moest dragen. Ook Wapper was al jaren met die taak belast. En sinds mensengeheugenis, zei moeder, hadden hij en Door-met-de-Trom ruzie gemaakt. Zij scholden mekaar voor het minste uit. De ene verweet de andere, dat hij niets van muziek kende.” Of de kermis zelf, natuurlijk, met de pogingen om gratis op de draaimolen te zitten (al dan niet door aan de “flosj” te trekken). En de “bendevorming” met, zo mogelijk, oudere jongens om oorlogje te spelen of in “het kamp” toegelaten te worden. En het uitdrinken van de “kliekjes” bier achtergelaten door de volwassenen (een kindermond is snel gevuld).

Zelfs iets wat wij niét met de kermis deden, maar bij een andere gelegenheid beschrijft Durnez: kinderen die in de auto gaan zitten terwijl de chauffeur binnen in huis is en de handrem naar beneden duwen: “Toen zette de toerauto zich in beweging, heel zachtjes, dan een beetje rapper. Hij bolde vier meter verder in de groene haag van de boomgaard, waar hij bleef steken, met de voorste wielen in een ondiepe gracht.” Bij ons was het achteruit van de oprit af en de baan op even voor de “camion” van de veevoederhandelaar uit onze straat daar zou passeren. Die stopte en wij kwamen er met de schrik van af, maar bij “de vrouwen riepen alsof het laatste oordeel was uitgebroken en een paar mannen vloekten of hùn zoon dat nondedju had gedaan” kan ik me sindsdien wat inbeelden.

Zoals ik me niks hoéf in te beelden bij de schooldirecteur, “de bovenmeester” zoals die bij Durnez heet: “De strenge, zwarte man, die zo hard met een regel op de kneukels kon kloppen, als hij dacht dat ge iets hadt misdaan! De grote, donkere baas van de hele school, die zijn wenkbrauwen zo lelijk kon fronsen en zijn neus en zijn snor zo onheilspellend optrekken, dat ge d’r schrik van kreeg!” Die van ons had nog nauwelijks haar (die paar flarden die hem nog resteerden, kamde hij over zijn hoofd en hingen te wapperen als het waaide), laat staan een snor, maar hij kon met zijn ring zó hard op je hoofd kloppen als hij je ‘s winters betrapte op je – uiteraard geheel uit den boze – warm houden bij de chauffages van de toiletten, dat je hem nooit van je leven meer vergat.

En dan ten slotte, de vader met zijn bijzondere status: “Jan kon het niet zien zoals bij een andere man. Bij anderen was dat stout, bij vader iets merkwaardigs, iets dat deel uitmaakte van de geheimzinnigheid rond hem. Zijn vader moest niet naar de mis gaan, omdat het zijn vader was.” Aan dit verhaal komt een einde als Jan tot de vaststelling komt dat zijn vader wél “stout” is, het moment dat hij “begreep (…) dat er twee werelden waren, een van hem en een van de grote mensen” en dat hij “zichzelf [ziet] in de deur van die der grote mensen”.

Hoe Jan precies in die deur terechtkomt, verklap ik u echter niet. Als u dat wil weten, dan leest u dit knappe, vanuit het oogpunt van Jan geschreven maar nooit vervallend in die typische kinderachtigheid die je in moderne jeugdboeken vaak tegenkomt, boek van Gaston Durnez maar. Een kermis is een geseling waard, zeggen ze dan bij ons, maar Kermis kan u mogelijk ook zonder een pak slaag nog vast krijgen.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !