Isaac Asimov nog voorstellen, lijkt me na alle besprekingen van werken van de auteur die ik al eerder gepubliceerd heb volkomen overbodig. Wie nu nóg niet weet wie Asimov is, kan daar ongetwijfeld achter komen door op deze link te klikken en daar kennis te maken met De dreiging van Callisto, De grote zon van Mercurius, Bicentennial Man/Positronisch brein, De sprekende steen, De totale robot, Een oceaan van sterren, Foundation/Foundation en Keizerrijk/Tweede Foundation, Goud, Het einde van Eeuwigheid, en Nemesis, zijnde de boeken van Asimov waar ik het tot nog toe al over gehad heb.
Wie zelfs maar naar de titels kijkt, zonder de boeken of de besprekingen ervan gelezen te hebben, zal wellicht ook tot de conclusie komen dat die zich (bijna) allemaal in het science-fictiongenre bevinden, wat toch minder het geval zal zijn bij het lezen van een titel als Opnieuw de Zwarte Weduwnaars. En dat is zeker wat dat laatste betreft een correcte aanname: Opnieuw de Zwarte Weduwnaars is géén science-fictionboek. Wat het echter óók niet is, is een misdaadroman, terwijl de voorpagina daar toch enigszins op lijkt te wijzen. Op die voorpagina staat namelijk, tussen de naam van de auteur en de titel van het boek in, het woord “misdaad”, terwijl van de verhalen in deze bundel er amper een drietal zijn die zijdelings met een misdaad te maken hebben.
Maar goed, ik heb zelden een boek gezien waarvan de flappen zó weinig te maken hebben met de inhoud. Op die flappen is er namelijk niet alleen wat dat “misdaad” betreft maar met de pet naar gegooid. Bij Het Spectrum vond men er kennelijk niets anders op dan als omslagfoto een over een strand golvende zee te gebruiken – een beeld dat noch letterlijk noch figuurlijk op wat voor manier dan ook met enig onderdeel van het boek verbonden is –, maar huurde men voor het schrijven van de achterflap ook nog een nitwit in die glashard aantoont dat hij niet wist wat er exact in het boek zou komen. Ten eerste beweert ook hij dat de verhalen in Opnieuw de Zwarte Weduwnaars “misdaadverhalen” zijn, ten tweede stelt hij (in een van de amper drie zinnen die hij geschreven heeft): “Deze bundel bevat tien verhalen”. Telt u even mee? Zonder dat iemand vervolgt, Sneller dan het oog, Het ijzeren kleinood, De drie getallen, Moord?, Verboden te roken, Prettige Feestdagen!, Het enige echte oosten, Aardondergang en avondster, Vrijdag de dertiende, De onverkorte uitgave, en De grootste misdaad aller tijden. Dat zijn er geen tien, dat zijn er twaalf. En de nummering van dat dozijn wordt bovendien meegegeven in de titels van de verhalen.
Enfin, misschien hebben ze bij Het Spectrum zo’n schertsfiguur van een achterflapper moeten aantrekken omdat Asimov het in z’n eigen Voorwoord vertikt om zélf uitleg te geven over de Zwarte Weduwnaars: “Ik geloof niet dat er nog veel méér te zeggen valt over de club van de Zwarte Weduwnaars dan wat ik al gezegd heb in De Zwarte Weduwnaars. Dat was het eerste boek in deze serie en het boek dat u nu in handen hebt, is het tweede. In het eerste boek heb ik al uitgelegd dat de club van de Zwarte Weduwnaars geïnspireerd is op een werkelijk bestaande club waarvan ik zelf lid ben, namelijk de Metselspinnen. Daarover zal ik hier niet verder uitweiden, want als u De Zwarte Weduwnaars gelezen hebt, zou ik u maar vervelen met die herhaling, en als u het niet gelezen hebt, laat ik u liever in het ongewisse zodat u er wellicht toe aangezet zult worden het eerste boek te kopen om zodoende uw schade in te halen.” Dat kan je natuurlijk al evenmin op een achterflap zetten, met dat verschil dat zelfs als Asimov niks te melden heeft hij dit met verve doet. En dat je meteen ook verneemt dat je de stem van de auteur ook láter in het boek nog zal tegenkomen: “(…) voor het geval u zich al te vlug mocht verheugen van me af te zijn, moet ik u waarschuwen dat ik nogmaals aan het woord zal komen in een kort nawoord aan het eind van elk verhaal.”
Helemaal op het einde van het boek – waar anders? – volgt er trouwens nog een paragraafje (geen officieel “nawoord”) waarin Asimov wél herhaalt wat hij in het eerste boek uit de serie, Tales of the Black Widowers, in het Nederlands De Zwarte Weduwnaars getiteld, geschreven heeft: “Ik zal nog meer Zwarte Weduwnaarsverhalen schrijven.” En dat gebeurde ook: na Tales of the Black Widowers en More Tales of the Black Widowers (in het Nederlands Opnieuw de Zwarte Weduwnaars) volgden Casebook of the Black Widowers, Banquets of the Black Widowers, Puzzles of the Black Widowers, en het na zijn dood gepubliceerde The Return of the Black Widowers. Daarvan werd – voor zover ik weet – helaas alleen Casebook of the Black Widowers nog uitgegeven in het Nederlands, en wel onder de titel Het dossier van de Zwarte Weduwnaars. Maar dat moet ik, ook al helaas, missen in mijn collectie, net zoals de “afleveringen” die alleen maar in het Engels verschenen. Wetende dat Asimov meer dan 500 boeken heeft geschreven, is het uiteraard niet beschamend er daarvan een aantal niet in collectie te hebben, maar dat veertiental dat ik wél in mijn boekenkasten heb staan, lijkt me nóg magerder na het opzoekingswerk dat ik voor deze boekbespreking gedaan heb.
Nu goed, om even verder te gaan op dat niet geschreven “nawoord”, de tussenkomsten van de auteur op het einde van elk verhaal hebben wél telkens de titel Nawoord gekregen en ze voegen telkens ook wat extra waarde toe aan de verhalen. Over hoe Asimov op het idee van het verhaal kwam, bijvoorbeeld, of in welk magazine het oorspronkelijk gepubliceerd werd (een aantal van de verhalen werden ook geweigerd en werden niet eerder dan in deze bundel gepubliceerd), of over de auteur zelf: “Men vraagt mij wel eens of ik model heb gestaan voor een van de leden van de Zwarte Weduwnaars. Het antwoord is, nee! Absoluut niet!” “Ik was een vurig bewonderaar van die verhalen [Father Brown, noot van mij, verhalen die ik hier besproken heb], ook al vond ik Chestertons filosofie een tikkeltje irritant, en bij het schrijven van ‘Sneller dan het oog’ ben ik sterk beïnvloed door het grote klassieke werk van Chesterton, The Invisible Man.” “J.R.R. Tolkien stierf op 2 september 1973. Ik bevond me toentertijd in Toronto waar ik de eenendertigste World Science Fiction Convention bijwoonde, en ik was diep geschokt door het nieuws. Maar op dezelfde dag dat ik hoorde dat hij gestorven was, werd mij de Hugo toegekend voor mijn science fictionroman The Gods Themselves en ik voelde me gelukkig, of ik wilde of niet. Toen Tolkien stierf had ik zijn In de Ban van de Ring al driemaal gelezen (nadien heb ik het nog een vierde keer gelezen) en ik had er elke keer méér van genoten. Ik had het gevoel dat de enige manier waarop ik boete kon doen voor het feit dat ik me op die droeve dag gelukkig had gevoeld, bestond uit het schrijven van een verhaal ter nagedachtenis aan hem. En dus schreef ik ‘Moord?’” Of, ten slotte, “(…) ik beleef het dubbele genoegen van eerst de kern van het raadsel te bedenken en die dan zo goed mogelijk in het verhaal te verwerken zonder oneerlijk tegenover de lezer te zijn.” En die “kern van het raadsel”, die komt er – aldus het niét als “nawoord” aangeduide nawoord – zo’n beetje vanzelf: “Het is nu zover dat vrijwel alles wat ik zie of doe als het ware automatisch door een soort speciale pijpleiding in mijn geest gevoerd wordt om te zien of er aan het einde van de leiding misschien niet een intrige voor een Zwarte Weduwnaarsverhaal te voorschijn komt.”
Over die intriges kan ik u natuurlijk niks vertellen (‘t is te zeggen, ik kán dat wel, maar ik doe het niet), behalve dat ze er zijn en dat die “soort speciale pijpleiding” verdomd goed werkt. Ik ben op dit moment – tsja, ik kan nooit zo snel boeken bespreken als ik ze lees, en loop dus weer een boek of vier achter wat bespreken betreft – een bundel kortverhalen van een nog levend Vlaams schrijver aan het lezen en in zo goed als élk van de verhalen zie je de clue van een half uur ver aankomen: in Opnieuw de Zwarte Weduwnaars gebeurt dat dus nooit. Tenzij dan in de zin dat je altijd weet wié het raadsel zal oplossen of minstens de definitieve aanzet tot de oplossing zal geven: de ober. De rest van de club, jurist Geoffrey ‘Jeff’ Avalon, wiskundeleraar Roger Halsted, kunstschilder Mario Gonzalo, code-expert Tom Trumbull, scheikundige James Drake, en detectiveschrijver Emmanuel ‘Manny’ Rubin, laten zich op hun maandelijkse etentjes wel door hem bedienen, maar Henry (de enige van wie we overigens geen familienaam te weten komen) maakt, zoals ze telkens weer benadrukken, wel deel uit van hun club en mag – soms voortbouwend op wat de rest van de club te berde heeft gebracht, soms vertrekkend vanuit een geheel eigen standpunt – telkens weer de oplossing van het raadsel onthullen.
Maar wie brengt die raadsels dan aan? De gasten op die maandelijkse etentjes, telkens één exemplaar, naar voor geschoven door een van de heren, soms omdat die al vernomen heeft wat het raadsel is, soms omdat het hem gewoon interessant lijkt de man (het zijn altijd mannen, dat was nu eenmaal zo in een club) aan een “kruisverhoor” te onderwerpen. En zo krijgen de Zwarte Weduwnaars, en de lezers, in volgorde voorgeschoteld: Mortimer Stellar (een schrijver van “populair-wetenschappelijke boeken en artikelen”, waarin toch wel een en ander herkenbaar is als Asimov en andere schrijvers), Robert Alford Bunsen (“een regeringsfunctionaris”), Latimer Reed (juwelier), Samuel Puntsch (natuurkundige en werkzaam bij dezelfde firma als James Drake), Grigori Deryasjkin (een Sovjet-wetenschapper op bezoek in de Verenigde Staten), Hilary Evans (als recruiter actief bij een beleggingsmaatschappij), Rexford Brown (postkaartenproducent en, samen met zijn echtgenote, -verzamelaar), Ralph Murdock (“ouderling van de kerk van de Discipelen der Heiligheid”, “een klein genootschap, volkomen onbelangrijk in de ogen der wereld; maar de instemming van de wereld is ook niet waar wij naar streven”), Jean Servais (ontwerper van maankolonies), Evan Fletcher (“econoom aan de universiteit van Pennyslvania”), Jason Leominister (genealoog), en Ronald Mason (lid van de Baker Street Irregulars, “een groep Sherlock Holmesfans” waartoe ook Asimov zelf behoorde).
Verder gaan citeren uit de verschillende verhalen zou mogelijk delen van de plots weggeven (en die zijn in kortverhalen toch wel belangrijk) en dat ga ik dus, zoals gezegd, niet doen, maar ik eindig deze boekbespreking graag met twee korte citaatjes. Een uit De onverkorte uitgave betreffende het eten aan de maandelijkse dis: “‘Dit ding ziet eruit als een loempia. Wat is het, Henry?’ ‘Het is een loempia, meneer.’ ‘Wat doet die hier?’”. En een uit Aardondergang en avondster betreffende een schrijver die verondersteld wordt een vriend van Emmanuel Rubin te zijn, maar van wie hij meteen zegt dat hij dat niet is, alleen maar iemand die hij “af en toe een handje [helpt] als hij met een of ander elementair wetenschappelijk probleem in zijn maag zit”, een zekere… Isaac Asimov. “Was hij degeen van wie je eens verteld hebt dat hij de Columbia Encyclopedie altijd bij zich had omdat zijn naam erin voorkwam?”, vraagt kunstschilder Mario Gonzalo. “Het is nu nog veel erger (…)”, antwoordt Emmanuel Rubin: “Hij heeft iemand van de Encyclopedia Britannica omgekocht om hem op te nemen [zie hier, noot van mij] in de nieuwe vijftiende editie en tegenwoordig sleept hij overal waar hij gaat dat hele gevaarte met zich mee.”
Als dat geen prachtig stukje zelfrelativering is, dan weet ik het ook niet meer. Maar het komt dan ook van een auteur die ook in dít boek weer aantoont dat je wetenschappelijke zaken niet alleen kan interessant maken voor mensen die leek zijn in die dingen, maar ze ook weet uit te leggen – als onderdeel van de intrige, uiteraard – op een manier die begrijpelijk is voor diezelfde leek. Een portie geschiedenis, astronomie, literatuur, aardrijkskunde, of een kort overzicht van de evolutie van onze kalenders, zijn het soort “extra’s” dat je niet verwacht bij – laat ze ons dan maar zo noemen – detectiveverhalen (en niet “mysterieverhalen” zoals vertaler W.D. Holleman “mystery books” af en toe vertaald heeft), maar die bij Isaac Asimov vanzelfsprekend zijn.
Wéér een aanrader dus, dit Opnieuw de Zwarte Weduwnaars.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !