Over sommige auteurs vind je zó weinig op het internet dat je je spontaan gaat afvragen of daar niet “iets” achter zit. Dat had ik in ieder geval met de auteur van voorliggend Graaf Frederik of De beste van alle werelden, Hans Jörgen Lembourn, waarover ook helemaal niks te vinden is in het boek zelf, een vertaling van de hand van Jan F. de Zanger, eerste druk, uitgegeven door H.P. Leopolds Uitgeversmij N.V., tegenwoordig kortweg Leopold, een onderdeel van WPG Uitgevers dat zich nog louter met kinder- en jeugdboeken bezighoudt.
Die nieuwsgierigheid werd er alvast niet minder op door de commentaren op de achterflap over een van z’n andere boeken (Eens komt de dag ofte Der kommer en dag, uit 1952): “De meest fascinerende psychologische roman welke ik in lange tijd las… zeldzaam literair genot…” (Nieuwsblad van het Noorden), “Een levendig en geestig geschreven familiedrama, waarachter zich heel duidelijk andere grootheden ophopen” (NRC), “Uitstekend en heel indringend geschreven, knap van psychologie en vaak vol humor” (Vara). En toch... niks te vinden over Lembourn op de Nederlandstalige, Engelstalige, Duitstalige of Franstalige Wikipedia. Wel op de Deenstalige – Lembourn was per slot van rekening een Deen – maar dan ook nog niet overdreven veel: “Hans Jörgen Lembourn (Kopenhagen, 26 maart 1923 – aldaar, 28 augustus 1997) was een Deens schrijver, journalist en politicus. Hij was voorzitter van de Deense Auteursvereniging van 1971 tot 1981. Hij ligt begraven op de begraafplaats van Bispebjerg.”
Na enig gespit kwam ik er achter dat hij van 1973 tot zijn dood getrouwd was met Ellen Winther Sörensen, een eveneens Deense operazangeres en actrice die internationaal het best bekend zou zijn voor haar deelname aan het Eurosongfestival van 1962 in Luxemburg, waar ze tiende (op zestien) eindigde (net na de kleine, kokette Katinka van De Spelbrekers overigens). En na nog wat verder graven op Deens territorium kwam ik dan toch te weten dat hij al in 1950 politiek actief werd, oorlogscorrespondent was in de Griekse Burgeroorlog (1946-1949), en z’n schrijversleven lang zou afwisselen tussen fictie, geschiedenis (met een aantal boeken over de Duitse bezetting van Denemarken) en politiek. Wat die politiek betreft: aanvankelijk werd hij, onder invloed van zijn voorbeeld Christmas Möller, actief in Det Konservative Folkeparti, die in de jaren 1960 vervelde tot wat dan liberaal-conservatisme heet (iets wat alleen in de geest van liberalen te verenigen valt, niet in de geest van conservatieven), maar tegen het midden van de jaren 1970 niet meer “gematigd” genoeg bleek voor Lembourn: in 1976 begon hij zijn eigen partij, De Moderate (niet te verwarren met de in 2021 door voormalig eerste minister Lars Lökke Rasmussen opgerichte partij, Moderaterne), die vervolgens volkomen faalde. Hij werd, zoals correct aangegeven op de Deenstalige Wiki, nog wel voorzitter van de Deense Auteursvereniging (1971-1981) en secretaris van de Deense kunstenaarsraad (1978-1987), en bleef ook nog tot 1983 doorgaan met schrijven (op zijn zestigste hing hij kennelijk zijn pen aan de kapstok).
Over dat schrijversschap meer vernemen, is nóg lastiger dan over zijn politieke activiteiten (en ik heb er, gezien m’n kennis van het Deens onbestaand is, ook niet echt zin in een hele namiddag Deense teksten door Google Translate te jagen), maar behalve Graaf Frederik of De beste van alle werelden zijn in het geheugen van het “grote” publiek kennelijk vooral 40 dage med Marilyn (verbeelde memoires over zijn ontmoeting met Marilyn Monroe), z’n autobiografische romans Op lille Hans, Pas på, lille Hans, Slå på tromme, lille Hans en Videre lille Hans, en het vervolg op Grev Frederik eiler den bedste af alle verdener (zoals voorliggend boek in het Deens heet), Balladen om Frederik, Johannes og mig uit 1969 blijven hangen. Maar dat laatste is, voor zover ik zie, nooit in het Nederlands vertaald, terwijl voor de rest tot nu toe ook geen enkele van zijn werken de weg naar mijn boekenkasten heeft gevonden, dus wellicht blijft dit mijn enige bespreking van een boek van Lembourn.
Niet getreurd echter, het boek is de moeite van het lezen ten zeerste waard, zeker voor wie een béétje achtergrondkennis heeft, met name over het marxisme, de Sovjet-Unie, franquistisch Spanje, en de werking van bureaucratieën in het algemeen. Als u die trouwens nog niét heeft, dan leidt Lembourn u via graaf Frederik gaarne rond en kan u daar uitgebreid en op een zeer humoristische manier kennis mee maken (beter dan in den vleze, in ieder geval).
En dat begint al bij de titels van de hoofdstukken. Die luiden simpelweg Eerste hoofdstuk, Tweede hoofdstuk, enzovoort, maar zijn telkens vergezeld van iets dat ik voordien enkel kende van Godfried Bomans’ boeken over Pa Pinkelman en Tante Pollewop (waarvan ik tot nog toe alleen Pa Pinkelman in de politiek besprak, maar waarvan ik behalve wat ik al gelezen had vóór ik aan mijn besprekingen begon ook nog De onsterfelijke Pa Pinkelman op het schap liggen heb): een korte “samenvatting” van wat in het hoofdstuk staat. Ter illustratie volgen er daar hier een paar van: “Graaf Frederik wordt onderwezen in twee tegengestelde levensbeschouwingen, waarna hij zich laat verleiden met een voor hem werkelijk verrassend resultaat” (Eerste hoofdstuk), “Graaf Frederik en zijn gevolg brengen een jaar door in het concentratiekamp Alcazar, waardoor zij in de gelegenheid zijn vergelijkingen te trekken tussen de verschillende vormen van slavenarbeid in de moderne wereld” (Zevende hoofdstuk), en ten slotte “Graaf Frederik en Engelsen moeten in een karavanserai werken. Engelsen maakt zich populair bij de kamelen, waarvoor de Marokkanen hem niet dankbaar zijn. Zij worden handelswaar met een grote omzetsnelheid en eindigen in Saoedi-Arabië” (Negende hoofdstuk).
Die dingetjes vormen samen met de illustraties van Gunvor odven Edwards uiteraard een extra opleuking van het boek. Al is dat met een schrijfstijl als die van Lembourn en een hoofdpersonage dat in het leven staat als graaf Frederik eigenlijk nauwelijks nodig: “Graaf Frederik Christian Peder Wessel Ulrik-Ulrikkenfeldt tot Egeborg had een hoge blonde kuif, blauwe ogen en een gezicht dat bijna altijd innemend was, zonder dat het irritant werd. Dank zij overgeërfde eigenschappen en een goed burgerlijke opvoeding was hij een aangenaam mens geworden om mee om te gaan. Men had hem geleerd, dat mensen met goede manieren iets vertrouwenwekkends hebben. Dat dezelfde manieren iets uitdagends hebben voor meer revolutionair gezinde personen, had men hem helaas niet bijgebracht, wat zich later op noodlottige wijze zou wreken. Zijn ouders treft echter geen enkele blaam, zij wisten niet beter. Dat hij daarnaast toegerust was met een aangeboren eenvoud (en daardoor met een onbegrensde nieuwsgierigheid, een eigenschap die hij waarschijnlijk had geërfd van de stamvader van zijn geslacht uit de twaalfde eeuw), was een groot punt in zijn nadeel, dat zijn leven onnodig gecompliceerd zou maken. Zoveel te meer, omdat hij door deze eenvoud aan een kinderlijke neiging tot eerlijkheid leed, die hem dikwijls verhinderde ten volle van de raffinementen van deze beste van alle mogelijke werelden te genieten.” De vergelijking met Bomans’ Pa Pinkelman en Tante Pollewop zet zich mijns inziens dan ook dóór in die schrijfstijl en het hoofdpersonage, al is dat minder het geval in de bijkomende personages.
Engelsen, zijn privé-leraar, die nooit een voornaam krijgt, verwijst duidelijk naar Engels. En Engels, Friedrich (naar wie duidelijk de voornaam van de graaf dan weer verwijst), was uiteraard de ene helft van het olijke duo Marx-Engels, dat naderhand met zijn theorieën de halve wereld in het verderf zou storten (voor de andere helft van het werk zorgden de kapitalisten). Engelsen is dan ook de man die zijn communistische levensvisie probeert op te leggen aan Frederik en… waar die levensvisie in botsing komt met de praktijk steeds weer een geweldige uitleg weet te verzinnen waarom de levensvisie in kwestie tóch wel klopt. En die levensvisie botst voortdurend met de praktijk, want Engels houdt gewoon van dik geld verdienen, dik zijn en dik doen en het zou hem, als parasiet van de graaf, absoluut niet goed uitkomen als de graaf financieel ten onder ging: “Mijn jongen, er ontbreekt nog veel aan je logisch denken. Je kunt toch wel inzien, dat ik een uitermate nuttig werk doe door juist jou voor te bereiden op de zegeningen van de maatschappij, zodat je later niet verbitterd zult worden, alleen maar doordat je de juiste verhoudingen niet zou kennen. Ik wil niet ontkennen dat ik een vrij groot salaris krijg, maar omdat een zo ver mogelijk doorgevoerde verdeling van alle bezit van het grootste belang is, handel ik iedere laatste van de maand geheel naar de marxistische leer. Bovendien breng ik een groot offer door mijzelf hier in dit kasteel bloot te stellen aan de verleidingen van een goed leven. Uitsluitend en alleen omdat de maatschappij mij zo na aan het hart ligt. Wij socialisten [communisten noemen zich doorgaans socialisten, terwijl ze de politieke socialisten meestal aan de kant zetten als reformisten, noot van mij] zijn de eersten, die theorie en praktijk met elkaar in overeenstemming gebracht hebben. Wij hebben de beste van alle mogelijke theorieën gevonden en wij zijn nu een aardig stuk op weg om de samenleving zo te organiseren, dat zij de beste van alle mogelijke samenlevingen wordt, dus zijn theorie en werkelijkheid hetzelfde. Als zich zo nu en dan eens onenigheden voordoen, dan zijn dat aanpassingsmoeilijkheden op de weg naar de toestand van volledige gelijkheid, als wij allen gelijk zullen zijn en daardoor allen gelukkig.” Maar is die Engelsen dan geen oervervelend personage? Absoluut niet, want meestal klinken zijn theorieën eerder zo: “Wij hebben alle twee een tong en een gehemelte met smaakpapillen, en zowel de jouwe als de mijne houden meer van 18 kleine, schoongemaakte oestercocktails met anderhalve dessertlepel Worcestershiresaus [als volgt uit te spreken overigens, noot van mij] en 5 druppels Tabasco, 2 eetlepels tomatenketchup, 2 theelepels citroensap en een mespuntje Cayenne, dan van in water gekookte havermout, nietwaar? Dus moet het de bedoeling zijn, dat wij allemaal oestercocktails eten en niet alleen maar een paar van ons. Alles is daarom bijzonder goed geregeld zoals het nu is, we hebben alleen nog wat kleine verbeteringen nodig en hier en daar moet nog een oneffenheidje gladgestreken worden.” Engelsen is met andere woorden een kaviaarcommunist, zoals élke communist die aan de top van zijn voedselketen komt te staan.
Pernille, het derde lid van de groep, is alleen in die zin dienstmaagd dat ze zo ongeveer iedereen ten dienste staat (en daardoor nooit een kans gekregen heeft lang maagd te blijven): “Zij boende de vloeren en stofte schilderijlijsten af, en beide bezigheden verwekten in Graaf Frederiks leergierig gemoed een grote nieuwsgierigheid. Wanneer de twee bovenste meloenen zich ophieven naar de voorvaderen aan de wanden van de ridderzaal, voelde hij een dauwfrisse zonsopkomst in zijn lendenen, en wanneer de twee onderste meloenen in de parketvloeren weerspiegelden, voelde hij hoe zijn mond krampachtig open en dicht ging, zonder dat hij die ritmische beweging kon onderdrukken.”
Alles wat na het introduceren van de graaf, Engelsen en Pernille (die overigens, net tegenovergesteld aan Engelsen, nooit een familienaam krijgt), is datgene wat de rest van het boek in gang trekt: het overlijden van zijn grootvader, graaf Hector, van wie hij het landgoed Egeborg erft. Gevolg daarvan is namelijk dat er een “officiële herverkavelingscommissie” (“twintig zeer dikke mannen, die allen zeer beminnelijk waren terwijl ze de lunch gebruikten”) opduikt onder leiding van ene Phrederickh Phrederickhsen, die hem duidelijk maakt “dat de helft van de grond die tot het slot behoorde, volgens de wet verkaveld moest worden tot kleine boerderijen”. Geen enkel redelijk argument van graaf Frederik daartegen helpt, net zomin als de feiten (ook niet die over de leden van de commissie), en het eindigt ermee dat de graaf datgene wat na een complete invasie van het landgoed nog overblijft, moet verkopen “voor een zacht prijsje”, waarbij “de schuld die niet door de koopsom gedekt werd” door de staat wordt overgenomen, die het slot inricht “voor congressen van kopstukken uit het vakverenigingsleven”, en dat de graaf, Engelsen en Pernille de wijde wereld in trekken. Wat ze dáár allemaal meemaken, en welke personages daarbij nog meer hun groep komen vervolledigen, geef ik u uiteraard niet mee. Net zomin als hoe dat allemaal te interpreteren valt: “‘Het is bijna onbegrijpelijk, zo mooi als alles in elkaar zit,’ antwoordde Graaf Frederik. ‘Het is alleen maar vervelend, dat je altijd iemand nodig hebt om het uit te leggen voordat je het begrijpt.’” Het komt hoe dan ook hier op neer (ik pik even de flaptekst in): “We zien de beste van alle werelden door de ogen van de jonge graaf Frederik, die zijn bezittingen om aller bestwil in handen van de Staat ziet overgaan. Hij is een optimist en dat moet ook wel, want anders zou hij zijn grootste geluk: dat hij als leermeester de overtuigde Marxist Engelsen heeft, misschien maar matig waarderen. Nu aanvaardt hij diens dialectische redeneringen in elke situatie waarin hij verzeild raakt. En dat zijn er nogal wat: in communistisch Rusland, in fascistisch Spanje, in slavenhoudend Arabië, in technocratisch Amerika, in ambtelijk Denemarken”.
Ik had, zoals wel vaker gebeurd, hele stukken tekst aangeduid als mogelijke citaten voor een boekbespreking, maar kan u daar onmogelijk verder mee verblijden zonder deze al te lang te maken. Geen stukjes tekst dus over gesprekken die verwijzen naar de wisselende “sympathieën” in Rusland (van een alles overheersende liefde voor Grote Broer Stalin naar het in kampen opsluiten van mensen die aangeduid werden als “stalinistische provocateur”), over de communistische meelopers die na een verblijf in de Sovjet-Unie al dan niet het licht zagen, over de leugens in De Waarheid, over de soms blijvende zelfbegoocheling van mensen die het slachtoffer worden van het regime (iets waar ook Lew Kopelew het over had in zijn Voor eeuwig bewaren, dat ik hier besprak), over Potemkin-kampen, over het gebrek aan verschil tussen het ene kamp en het andere (“‘Afgezien van het verschil in de theoretische beweringen omtrent het hoofdbestanddeel in dit soort soepen, bestaat er een verbazend grote overeenkomst tussen de communistische en de fascistische voorliefde voor vloeibare kost,’ merkte de Graaf op.”), over stierengevechten (waarvan een mens die er nooit een meegemaakt heeft, zoals ik, zelfs nog heel wat kan opsteken), of over cultuur. Alhoewel, ja, laat ik dat laatste toch maar doen: “De commandant van het Marokkaanse gevangenkamp smeet de nieuw aangekomenen voor enkele weken in een duistere kerker, waar zij slechts uitgehaald werden voor een kastijding, die hun iedere morgen om vijf uur werd toegediend. Duizenden jaren Arabische cultuur hebben tot de absoluut juiste wetenschap geleid, dat deze behandeling het uiterste is wat men een mens kan aandoen zonder dat hij aan zijn lijden bezwijkt, en aan de andere kant is het allemaal toch niet zo erg, of het slachtoffer is na enige dagen wel weer in staat tot het verrichten van slavenarbeid”. Waarmee Lembourn voor zover ik weet niet specifiek de Arabische cultuur een oorveeg toediende, maar wel wat cultuur ons in het algemeen gebracht heeft behalve datgene waarop we doorgaans wél trots zijn.
Ook over schijnrevoluties en de westerse/oosterse ingrepen daarin gaan we het dus niet hebben (“We zouden kunnen beginnen met een leuke kleine revolutie, waarbij een bepaalde sheik een kopje kleiner gemaakt werd en waarbij het bewind werd overgenomen door een andere sheik, die de onvoorwaardelijke en idealistische hulp van de Sowjetunie beter op prijs wist te stellen”), net zomin als over het zomerweer in Denemarken, de noden van consumenten en hoe producenten die interpreteren, tussenhandel, polemieken in de media, belastingen en de kosten om die te innen, het belang van bier, het nooit ophoudende uitdijen van staatsbemoeienissen, de manier waarop Amerikanen spreken, Sören Kierkegaard, kwissen, het huwelijk, of iets waar ook Isaac Asimov het wel eens over had in zijn robotverhalen (verzameld in De totale robot, dat ik hier besprak), zijnde het gevoelsleven van mensachtige machines. U zorgt maar dat u dit boek van Hans Jörgen Lembourn te pakken krijgt, dan kan u daar allemaal zélf van genieten. Ik heb dat in ieder geval ten volle gedaan.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !