Wie op zoek gaat naar Heinz Erven, zal weinig méér leren dan dat hij de auteur is van voorliggend boekje Mijn Paradijs (oorspronkelijk in het Duits verschenen als Mein Paradies), en wat Wikipedia hem wil meegeven (ik geef u dat dan weer mee inclusief de talloze taal- en zetfouten, die wellicht aan een of andere vertaalmachine liggen): “Heinz Erven (geboren 25 januari 1900 in Brühl (Rijnland); † 23 juni 1993) was een Duitse boer. Hij was een pionier op het gebied van biologische teelt van groenten en fruit. (…) Heinz Erven, zoon van de Brühl-architect Matthias Erven (zie onder Max Ernst Museum), bezocht het gymnasium in Brühl. Hij werd vrijwilliger bij een agrarisch bedrijf aan de Nederrijn en studeerde landbouw in Bonn. Als gediplomeerd landbouwer voltooide hij een opleiding van twee semesters in pedagogiek aan de landbouwschool in Kleef. Tijdens de semestervakantie ging hij op studiereizen in binnen- en buitenland. Erven werkte daarna tien jaar als landbouw- en groenteboer in Krefeld. Later verhuisde hij naar Berlijn. Erven werkte daar jarenlang als journalist bij Scherl-Verlag (...) en redacteur van het landbouwmagazine “Praktisch advies voor landbouw en groenteteelt”. Naast deze activiteit beheerde hij volgens biologische criteria een tuin van 1.000 vierkante meter in Berlin-Grünau. Erven verbleef als soldaat lange tijd in Nederland, waar hij vanuit zijn eigen boerderij voor de bevolking van de stad moest zorgen. Na zijn terugkeer uit gevangenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog kreeg hij in 1948 een motorongeluk en verbleef hij een lang ziekenhuis in Kranenburg aan de Nederrijn. In deze fase deed zich het beslissende keerpunt in zijn leven voor; na het verliezen van zijn materiële en professionele bestaan in Berlijn, ging hij op zoek naar een stuk grond. De autoriteiten van de nederzettingen wezen hem en zijn vrouw Lilly 6,5 hectare land toe tussen Remagen en Bad Neuenahr, dat Erven "Paradise" noemde. In de beginperiode van het beheer van deze site werkte Erven drie jaar als biologieleraar op de openbare middelbare school in Bad Neuenahr. Hij beheerde 6,5 hectare land in de buurt van Remagen am Rhein en werkt sinds 1948 zonder zoute meststoffen en zonder herbiciden, insecticiden of fungiciden. Heinz Erven noemde dit gebied "paradijs" met de bedoeling om producten uit ongerepte aarde te winnen die de gezondheid dienen zonder het gebruik van twijfelachtige, soms twijfelachtige landbouwchemicaliën, terwijl de permanente vruchtbaarheid van de bodem behouden blijft. In 1959 opende Erven een "particulier biologisch onderzoeks- en onderwijsinstituut" op de site, het eerste in zijn soort in Duitsland, waarover in verschillende tijdschriften werd gerapporteerd. Heinz Erven geeft sinds ongeveer 1970 lezingen in de wintermaanden in Zwitserland, Oostenrijk, Liechtenstein, België en Nederland (...) In 1973 leerde het echtpaar Erven Ursula Venator kennen, die vanaf die tijd was belast met het organiseren van de lezingen en correspondentie van het onderzoeksinstituut. Venator nam later de erfenis van het echtpaar Erven over en zette het bedrijf voort met gebruikmaking van biodynamische teeltmethoden. In 1979 stierf zijn vrouw Lilli Erven (née Mertens). In 1980, als erkenning voor de verdiensten van de burger van Remagen, noemde de stad de weg die langs de Erven-site leidt om van "Auf Plattborn" naar "Am Paradies" te gaan. Op 14 mei 1990 ontving Heinz Erven de ereplaat van het Ahrweiler-district als pionier in de biologische landbouw en voor de daarmee samenhangende diensten op het gebied van natuur- en milieubescherming. Erven kreeg waardering voor zijn prestaties als pionier in de biologische landbouw van Jo Leinen en Gustav Wellenstein. Voor zijn pionierswerk sinds 1948 en zijn toewijding aan de ontwikkeling van een ecologisch groente- en fruitgebied, ontving Erven in 1990 de prijs voor biologische landbouw, geschonken door Würzburger Hofbräu AG.”
Daar leert u dus ook uit dat er zo iemand als Ursula Venator is, maar meer dan wat over haar gezegd wordt in verband met Heinz Erven zal u al helemáál niet vinden. Ik kan u wel meegeven dat ze co-auteur van Mijn Paradijs is, maar dat dat feit niet genoemd wordt op de voor- of achterpagina, al heeft Erven het wél over haar in het inleidende hoofdstukje Ontstaan van het ‘Paradijs’: “In 1973 maakte ik kennis met Mevrouw Ursula Venator, die voor haar inkopen vanuit Keulen naar ons toekwam. Bij haar eerste bezoek hier hadden we samen een kort vakgesprek – Mevrouw Venator is geschoolde tuinier en stelde zich destijds vragen over het biologisch bewerken van haar moestuin in Keulen – en ik vertelde haar, dat ik in januari 1974 een voordracht zou houden in Vlotho aan de Weser in het Collegium Humanum. Ik was dan ook niet weinig verbaasd, toen ik haar enkele weken later bij deze gelegenheid in Vlotho terugzag [Vlotho ligt boven de niet bestaande stad Bielefeld, op meer dan tweehonderd kilometer van Keulen, noot van mij]. Ze was met de auto gekomen en dus nam ze mij op de terugweg mee en we raakten niet uitgepraat over thema’s als biologische teelt, de milieuproblematiek in ‘t algemeen, enzovoort. Uit deze eerste kennismaking ontstond een nauwe en vruchtbare samenwerking. Reeds vanuit Keulen behandelde zij mijn intussen omvangrijk geworden post, bereidde mijn voordrachtsreizen voor en maakte ook de kleurendia’s voor deze voordrachten. Omdat mijn vrouw en ik geen kinderen hadden en er dus geen erfgenaam was die mijn bedrijf volgens mijn opvattingen kon verderzetten, kwamen we tenslotte bij haar met de vraag, of zij daartoe bereid zou zijn. Na rijp beraad stemde ze toe. Zij leeft en woont nu in het ‘Paradijs’, heeft intussen voor haar en haar familie een klein huis gebouwd en werkt samen met mij. Zo kon zij dan ook in dit boek een bijdrage schrijven over haar groenteteelt hier in het ‘Paradijs’.”
Rest mij, vooraleer over te gaan naar de inhoud, alleen nog even mee te geven dat dit boekje in Vlaanderen (in Nederland was er een andere uitgever) is uitgegeven door VELT, toen nog de Vereniging voor Ekologische Leef- en Teeltwijze, intussen de Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren, en van een Ten geleide is voorzien door Willy Martens, ten tijde van het verschijnen van deze uitgave nationaal voorzitter van datzelfde VELT. En… dat ik dit soort boekje nooit zou kopen, ondánks het feit dat ik er een toch wel redelijk ecologisch verantwoorde tuin op nahoud. Doorgaans probéér ik namelijk maar wat en wat slaagt, zet ik verder, en met het kweken van groenten heb ik me nooit echt bezig gehouden. Behalve af en toe opzoeken wanneer ik wat en hoe moet snoeien, ben ik dus niet into tuinierliteratuur. Maar een van de dochters van m’n benedenbuurvrouw bezorgde me op een dag dit boekje (waarvoor dank), dus moest het er ook van komen dat ik het eens las.
Dat gezegd zijnde: dit is geen boekje geschreven door een ecologist die aan het tuinieren is geslagen, maar door een “klassieke” boer die overgeschakeld is naar een ecologische manier van werken: “Tijdens de vakanties maakte ik vaak studiereizen in binnen- en buitenland en aanvaardde tenslotte een plaats als leraar landbouw en groenteteelt in Krefeld. Daar bleef ik 10 jaar en gaf met enthousiasme alles door, wat ik tijdens mijn studies geleerd had. Zo lag ik aan de basis van een groot initiatief voor plantenbescherming. Kar- en rugsproeiers werden aangekocht en met regelmatige tussenpozen werden de ergste vergiften gesproeid. Over dit initiatief schreef ik voor een groot chemisch bedrijf destijds een passend artikel. Een grote koolvliegenplaag, die uitgestrekte velden verwoestte, werd met sublimaat (kwikchloride), één van de gevaarlijkste vergiften, met sukses bestreden. Als dan later op aardappelvelden de bladluizen eens massaal optraden, gebruikten we nicotine en hadden ook met dit middel sukses”. Pas na een bezoek aan “een kleine groenteteler”, die niet eens de middelen had om kunstmest of bestrijdingsmiddelen te kopen, maar wel “heerlijke, lekker smakende groenten” afleverde, zag Erven “plots ook dat grote plagen van schadelijke insekten, zoals ik op de reusachtige kool- of aardappelvelden had meegemaakt, verband hielden met de in water oplosbare voeding van deze planten en met de tegennatuurlijke, eenzijdige monokulturen. Van dat ogenblik werd Saulus een Paulus.”
En dat terwijl 1100 vierkante meter tuin (in Berlin-Grünau) en vervolgens 6,5 hectare (of 60500 vierkante meter) in “cultuur” om te zetten bosgrond toch geen klein bier is. Erg veel sympathie kan ik niet opbrengen voor mensen die wouden rooien om groenten te kweken (of weiden aan te leggen) en medelijden kan ik dan ook niet opbrengen voor wie vervolgens ondervindt “dat de vele bosbewoners – konijnen, hazen, reeën en everzwijnen – al vlug (…) opduiken, om rechtstreeks van het veld mee te eten”, maar het compenseert natuurlijk wel een beetje als dezelfde woeste hakker dan allerlei soorten fruitbomen gaat planten (perziken, appels van allerlei rassen, hazelnoten, okkernoten, kastanjes, druiven). In mijn eigen kleine tuintje stond behalve een tot zo goed als niks weggeknipte hazelaar geen enkele boom toen ik het overnam, maar die ene aalbesstruik heeft talloze compagnons gekregen met vruchten die gaan van witte en rode aalbessen, over frambozen en bramen, tot zwarte -, blauwe – en kruisbessen, en binnen de kortste keren plantte ik er een kerselaar (een wilde, zo bleek achteraf, maar de vogels hebben er deugd van), een vijgeboom, een laurier, hulst, en een paar kleine esdoorns, terwijl de notelaar die in de tuin van mijn huisbazin stond (maar helaas het loodje moest leggen) en waarvan ik de vruchten maar voor het oprapen had, een paar jaar geleden vervangen werd door een hoogstam appelboom in m’n eigen tuin. Over de vele andere struiken (waaronder een vlinderstruik en een gelderse roos) ga ik het niet eens hebben, maar ik kan zelfs moeilijk de beslissing nemen om de notelaars die hier en daar aan het opschieten zijn (late nakomelingen van de boom die bij de buren sneuvelde), een beuk (ook eentje die van bij de buren gekomen is) en een es (een grote) weg te halen, terwijl ik de waterwilg die zich spontaan gevestigd heeft al helemaal niet meer weg wíl hebben (en dat nadat ik hem notabene tot twee keer toe, onwetend als ik was, met de grond gelijk gemaakt heb). Maar ik zondig dan weer door mijn hele tuin met kippengaas af te sluiten: helpt tegen de katten van de buren en is dus goed voor de vogels, maar zo komen er natuurlijk nóóit meer egels of andere grotere zoogdieren in mijn tuin terecht.
Ook niet in een stal, trouwens, want die heb ik niet, en dat in tegenstelling tot Heinz Erven, die een tijdje ook varkens kweekte: “Wanneer de slager op honderd meter van het erf genaderd was, werden de varkens al onrustig in hun kooi. Dit werd op de duur zo’n pijnlijke ervaring, dat we er uiteindelijk mee ophielden varkens te kweken. Ook omdat ik tot inzicht kwam, dat we niet noodzakelijk vlees moeten eten om gezond en energiek te blijven.” Maar waar plaats is voor varkens, is plaats voor kippen, en “de vraag naar eieren van scharrelkippen (…) [werd] steeds groter”, dus Erven ging wel kippen kweken. En miljoenen andere beestjes die zich er spontaan vestigden en zo “medewerker” werden van het bedrijf: “Ik bedoel met deze medewerkers mijn miljoenen – mieren, bijen, wespen, oorwormen, gaasvliegen, zweefvliegen, lieveheersbeestjes, regenwormen, hagedissen, padden, wezels, de vogels en vele andere (…) Er heeft zich in de loop van de tijd een levensgemeenschap gevormd, waarin de ene de andere beschermt en steunt en ook de ene de andere in evenwicht houdt – want ook eten en gegeten worden behoort tot de kringloop van de natuur. Als ik ook maar één enkele groep binnen deze leefgemeenschap vernietig, is het hele evenwicht verstoord en funktioneert de kringloop niet meer. Als men, zoals het momenteel in de konventionele landbouw doorlopend gebeurt, met allerlei soorten gif in deze natuurlijke kringloop ingrijpt, is men verplicht elk jaar méér gif te spuiten. Een natuurlijk evenwicht tussen ‘nuttige’ en ‘schadelijke’ wezens kan niet meer funktioneren, omdat enkele afzonderlijke diersoorten werden vernietigt. Dit betekent dus dat één gifsproeiing nog andere tot gevolg heeft. Men raakt verward in een vicieuze cirkel, waar men slechts zéér moeilijk weer uitraakt.”
En behalve niet vernietigen met vergif kan je natuurlijk ook een handje helpen: een imker toelaten zijn volk(eren) bij je te plaatsen, vogels bijvoederen en nestkastjes ophangen, mierenhopen beschermen en mierenbruggen maken, oorwormen een mooie thuis geven, egelschuilplaatsen bouwen, regenwormen kweken in een wisselbak, … Erven heeft het gedaan en schrijft erover in dit boekje. Net zoals over lavameel (en -gruis en -korrels), kruidengier en kruidenaftreksel (met brandnetels, smeerwortel, absinth-alsem, akkerpaardestaart ofte heermoes, ui, knoflook en mierikswortel als voornaamste ingrediënten), boomverf, het rond bomen planten van kruiden, aardbeien en bessen, heuvelbedden en aardperen.
Met die aardperen en meer bepaald de stelling dat als je op de plek waar die gestaan hebben iets anders wil gaan kweken “voor het eerste jaar een hakbebouwing noodzakelijk [is], omdat zelfs het kleinste stukje wortel tot een nieuwe plant kan uitgroeien”, eindigt nogal plotseling het deel dat Erven aan dit boek heeft bijgedragen, terwijl ik zoals gezegd niet echt geïnteresseerd ben in groenten kweken en dus niet veel heb aan de bijdrage De moestuin in het ‘Paradijs’ van Ursula Venator, maar ik beklaag me in ieder geval het lezen van dit boekje niet. En vroeg of laat heb ik er mogelijk ook nog wat aan.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !