Ook alweer van juni 2021 geleden dat ik nog een bespreking van een van de werken van Heinrich Böll gepubliceerd heb, klaarblijkelijk. Nu goed, dat werk was het laatste deel van een omnibus en die omnibus bevatte drie volwaardige boeken, zijnde Biljarten om half tien, Groepsfoto met dame en Meningen van een clown. Elk van die boeken kon ik niet anders beoordelen dan zeer de moeite van het lezen waard en ik kan u al in het begin van mijn bespreking van het voorliggende De nalatenschap zeggen dat zulks ook het geval is met dít boek.
En dát terwijl het met moeite een uitgever vond. Toch niet toen Böll het schreef, in 1948. De Tweede Wereldoorlog lag natuurlijk nog vooraan in het geheugen en De nalatenschap heeft niet die oorlog als één van de elementen, maar als hoofdthema. Of toch het gedrag van een aantal mensen tijdens die oorlog. In 1948 – op dat moment was verder van Böll alleen nog maar een kortverhaal, Der Mann mit den Messern, verschenen (in het tijdschrift Karussell) – zaten ook volgens de uitgevers nog niet echt veel Duitsers te wachten op zo’n verhaal. “Drei Jahre nach dem Kriege muβ man sich schon wieder vor dem Publikum fürchten”, dixit Böll, maar in 1982 kwam het er dan toch van, bij uitgeverij Lamuv. Die publiceerde Das Vermächtnis, zoals het boek in het Duits heet, en Manteau gaf nog hetzelfde jaar deze vertaling van de hand van Theodor Duquesnoy uit.
In het Duits, doorgaans een beetje minder beschränkt dan het Nederlands, zal het aantal bladzijden mogelijk wat meer bedragen, maar in het Nederlands zijn dat er nog geen honderd. En die lezen werkelijk als een trein. Een trein die van ergens in Duitsland, niet duidelijk wáár, naar de Normandische kust, en vervolgens via “het Rijnland, door Middenduitsland, Saksen, Silezië en Polen” en “Oekraïense stations, alwaar tractoren snel naar achteren werden overgeladen, of alwaar wij vertraging hadden om een transport zwaargewonden het geblokkeerde baanvak te laten passeren”, naar ergens in Rusland, weerom niet duidelijk wáár, rijdt.
In Duitsland worden we door de verteller voorgesteld aan ene Schnecker: “Ik ben vandaag, zeer geachte heer, een jonge man tegengekomen, wiens naam u wellicht niet onbekend is. Hij heet Schnecker, woont voor zover ik weet al tientallen jaren bij u in de buurt en was de schoolvriend van uw vermiste broer.” De “geachte heer” in kwestie heet Schelling, de vermiste broer was eerste luitenant, de verteller heet Wenk en was, zo vernemen we verder, diens ordonnans. Schelling spreekt de “geachte heer” niet aan, hij schrijft hem: “U zult na lezing van mijn relaas begrijpen dat ik met mijn verhaal niet bij u kon ‘aankloppen’, zoals men dat zo fraai zegt.”
En het ís een verhaal: “Vergeeft u mij als ik u nu iets moet mededelen wat op geen enkele manier te verdoezelen is. Uw broer is dood.” Niet “vermist” dus, maar dood. Vermoord. “Schnecker is de moordenaar van uw broer. Dat is het. Daar staat het. En het is niet in een overdrachtelijke, hoe dan ook enkel allegorische zin bedoeld, maar onverholen en gewoon zoals het er staat: Schnecker is de moordenaar van uw broer …”
Waarmee ik voor de duidelijkheid niet de hele inhoud van het boek weggegeven heb: wie de moordenaar van eerste luitenant Schelling is, en dat het wel degelijk om moord gaat, verneemt u al op de derde bladzijde van dit boekje én op de achterflap). De prestatie van Böll bestaat er in de lezer vervolgens tot de allerlaatste bladzijde bezig te houden met een verhaal waarvan het eindpunt al aan het begin verklapt is. En dat doet hij ronduit briljant. Via een verteller die het in de eerste plaats over zichzelf heeft, maar via zichzelf ook over wat hij waarneemt, wie en hoé eerste luitenant Schelling was, en op welke manier hij uiteindelijk aan zijn einde kwam: “Niets van wat ik u vertel, is voor u zonder belang, indien u zich interesseert voor het lot van uw broer, voor de rol die Schnecker heeft gespeeld en tot op zekere hoogte ook voor mij”.
Wij ontmoeten het personage Wenk, de Wenk waarover Wenk het heeft in zijn “relaas”, “in de zomer van 1943”, terwijl hij op weg is “van een tolkeneenheid, die in Parijs gestationeerd was” “naar een der kustdivisies, alwaar (…) [hij] de vreugden van de ‘echte’ infanteriedienst weer deelachtig zou worden”. Wenk ontmoet Schnecker al meteen bij de bataljonsstaf, en Schelling op een “piepkleine basis in de duinen, met een bezetting van een vijfentwintig man, als bevelhebber over een vesting welke men in die jaren al aan een onderofficier zou hebben toevertrouwd”. Voor wie niet bekend is met militaire rangen: een eerste luitenant is een officier.
Daar, in die “zonderlinge nederzetting”, die er “ongeveer uit[zag] als een vissersdorpje, waar ‘s avonds de netten te drogen zijn gehangen”, staan “kanonnen en barakken verborgen” en bevinden we ons achter “de beroemde Atlantische Muur”, ofte Atlantikwall, zoals de 5000 kilometer lange Duitse verdedigingslijn langs de westkust van West-Europa genoegzaam bekend is (de vertaler is een beetje overijverig geweest, wellicht). Daar wordt anno 1943 – dat zou in de nacht van 5 op 6 juni 1944 helemaal veranderen – “een heel bijzonder soort oorlog gevoerd, de oorlog tegen de verveling. Stelt u zich een front voor dat zich uitstrekte van Noorwegen tot aan de Golf van Biskaje en met geen enkele tegenstander tegenover zich dan de zee. En dit front was uitgerust als willekeurig welk ander front, waar dagelijks gewonden en doden waren, schreeuwenden en stervenden, mensen die zich in een schrikwekkend stilzwijgen hulden. Maar hier was alles volkomen verstard. Iedere nacht stonden daar duizenden soldaten op hun post, die moesten wachten op een tegenstander die nooit kwam en wiens komst door sommigen met wellust werd verbeid. Jarenlang stonden daar duizenden iedere nacht tegenover de zee, dit monster dat eeuwig hetzelfde is, eeuwig hetzelfde, dat komt en gaat, komt en gaat, en dat aldoor glimlacht, aldoor glimlacht met een gelijkmoedigheid die je er toe zou kunnen aanzetten je er hals-over-kop in te werpen.”
Ík had daar eerlijk gezegd nog nooit bij stilgestaan, bij dat stilstaande front. En wie wel eens wat leest over de Tweede Wereldoorlog ziet die Atlantikwall ook pas in beeld komen zo rond D-Day. Maar daar “stonden de kanonnen, granaatwerpers, machinegeweren, honderdduizenden geweren lagen daar op borstweringen of werden door de wachtposten met vermoeide tred heen en weer gesleept. Niets. Jarenlang hetzelfde. ‘s Avonds een wachtwoord en de verschillende lichtsignalen uit het hoofd leren, handgranaten klaarleggen – handgranaten tegen de zee! –, overdag leren omgaan met kanonnen, granaatwerpers, machinegeweren en andere wapens, ‘s middags apparatuur en wapens schoonmaken en exerceren op de weg achter de duin, jarenlang. Jarenlang. Overdag bijna acht uur dienst en ‘s nachts minstens vier uur wacht staan. De eeuwige strijd tegen het zand, dat onverbiddelijk in het diepste, moeilijk schoon te maken spleetje van ieder wapen drong en dat strijk en zet door het oog van een of andere verveelde sergeant-majoor werd ontdekt. En ergens achter de horizon, ver, ver, ongelooflijk ver weg, daar was een vijand aan wie je niet kon geloven, ver, ver weg, een vijand van wie de zee zijn lach scheen af te luisteren. Die lach hing als wolken van stompzinnigheid boven de meest idyllische kleine baaien, en zette ons tot drinken aan.”
Böll – die overigens tijdens de Wereldoorlog zelf bij de Wehrmacht diende, vocht in Nederland, Frankrijk, Roemenië, Hongarije en de Sovjet-Unie, viermaal gewond raakte (en al zijn tenen verloor door de kou), en pas in april 1945, zo’n maand voor de overgave, gevangen genomen werd door de Amerikanen – is een meester in het beschrijven, koel weergeven van menselijke handelingen, maar schildert van dit front een dusdanig beeld dat het een personage op zich wordt. Een personage dat zinloosheid zweet langs al zijn poriën, maar ondanks het drinken de honger van wie er in rondloopt niet vermindert: “Stelt u zich iemand voor die acht uur per dag in touw is, ‘s nachts vier uur op wacht staat, met een pond brood, twee lepels jam, dertig gram margarine en ‘s middags met een liter soep van water en bloemkool, waarin voor honderdvijftig man een kwart karkas van een magere, door de kok van haar laatste vlees en vet beroofde koe is uitgekookt. U denkt nu wellicht dat dat veel is. Maar het is niets als je tegen de verveling vecht.” “Telt u dus bij die verveling nog die honger op en bedenkt u”, aldus Wenk, die zich daarmee rechtstreeks tot Schelling richt, “dat uw broer drie jaar aan dit front heeft gestreden.”
Wenk, een plantrekker, niet helemaal zuiver op de graat, leert aan dat front dus eerste luitenant Schelling kennen, daar geparkeerd omdat hij het al meteen bij de eerste compagnie waar hij de leiding van kreeg, gepresteerd had om tot in Berlijn mensen lastig te gaan vallen over het feit dat zijn mannen minder dan de voorgeschreven hoeveelheden voedsel toegewezen kregen. En ze mogen elkaar meteen. Geen van beide kan zijn ogen afhouden van de mooie Madeleine. Geen van beide is fan van Adolf Hitler. Geen van beide is fan van Schnecker. Geen van beide blijft in Frankrijk nadat Schelling ruzie gekregen heeft met zijn “schoolvriend”: “Twee dagen later waren wij al op weg naar Rusland”. Mét Schnecker. En “hoe dieper wij dat duistere land werden ingesleept, was het ons duidelijk geworden dat het hier in niets te vergelijken zou zijn met dat soort oorlog als wij in Frankrijk hadden meegemaakt. Hier was iedereen die een grijs uniform droeg, bezield van een beangstigende haast om zo ver mogelijk terug te keren. Dit leger was de schok van de eerste noodlottige winter nooit te boven gekomen.”
“Als ik aan die tijd terugdenk, geloof ik soms dat de oorlog een element is”, aldus Wenk, “Als je in het water valt, wordt je nat, en als je je daar vooraan om die linie heen beweegt, waar infanteristen en genietroepen zichzelf ingraven, dan ben je in de oorlog. Die sfeer is als een koningswater, er zijn alleen goede en slechte kerels, alle tussengroepen dalen omlaag of stijgen omhoog.” Dat element betekent: verbroken telefoonlijnen (en dat voor “iemand van de communicatiedienst, die drie jaar lang in Frankrijk in een hotelkamer heeft gezeten en de verschillende stafafdelingen voor hun onbenullige gebabbel met elkaar heeft verbonden”); mensen die aankondigen met verlof te gaan, iedereen een hand geven, en het volgende ogenblik dood aan je voeten liggen (“De granaat sloeg in in de berm van de loopgraaf, de donkere hemel scheen in elkaar te storten, het licht was uit, de onderofficier schreeuwde als een waanzinnige, en toen ik mij, overdekt met stukken vuil, oprichtte, met geweld mijn angst bestrijdend, raakte ik zijn bloedende lichaam aan.”); helemáál niet meer aan slapen toekomen (“O zeker, er waren momenten dat je domweg wegzonk, je sliep alsof je dood was, liet je weer overeind sjorren, stond wacht of moest als ordonnans naar een of ander peloton.”); angst voor Russische gevangenschap (“Alleen die angst heeft verhinderd dat de oorlog in Rusland al in 1942 ten einde liep.”). En een eerste luitenant die zich aan zijn nieuwe front weet aan te passen: “‘Het hele geheim van een aanval,’ zei hij plotseling nadat wij lange tijd hadden gezwegen, ‘is je voor te stellen hoe bang je tegenstander is. Stel je voor, jij zit in je gat en er komen er een paar met wild geschreeuw op je afstormen. Je wordt gek van angst, je hebt het dinsdag gezien, we raakten volkomen de kluts kwijt. Je moet je tegenstander dwingen passief te worden, en dan is hij verloren.’”
Maar ook … een eerste luitenant die na acht dagen in een gevechtspositie maar achtenveertig van zijn bijna tachtig man meer over heeft; een eerste luitenant die nog steeds niet op kan schieten met zijn “schoolvriend”; een eerste luitenant die onderscheiden wordt “met het IJzeren Kruis eerste en tweede klasse, en met de zilveren infanteriemedaille” omdat hij “verdomd goed gestreden” heeft; een eerste luitenant die nog niet dood is, maar dat vóór het einde van Wenks relaas zal zijn. Als u wil weten hoé hij zijn dood vindt en waarom, dan zal u toch zélf dit boek in huis moeten halen. En tot de conclusie komen dat niet alleen de “overeind gebleven voorgevels” in kapotgeschoten straten hun schaduwen nog jaren vooruit kunnen werpen.
Björn Roose
Je hebt me nu wel heel nieuwsgierig gemaakt. En bovendien lees ik Böll graag, maar dit boek heb ik nog niet in handen gekregen =]
BeantwoordenVerwijderenZet maar op je verlanglijstje dan :-)
VerwijderenIs al gebeurd ^^
Verwijderen