vrijdag 18 februari 2022

Troubadour en proleet – Francesco van Assisi – Armand Boni (boekbespreking door Björn Roose)

Troubadour en proleet – Francesco van Assisi – Armand Boni (boekbespreking door Björn Roose)
A. Boni, zoals het op de kaft bescheiden luidt, of voluit Armand Hendrik Frans Boni, was, dixit Wikipedia, “een Vlaams schrijver”. Hij “schreef historische en sociale romans, jeugdboeken en biografieën. Daarnaast schreef hij gedichten onder het pseudoniem Armand de Goede.” Onder die biografieën de voorliggende van Franciscus van Assisi, maar ook één van François Villon, zonder meer de beroemdste dichter uit het laat-Middeleeuwse Frankrijk, en één van de man met het ijzeren masker, een man van wie de ware identiteit niet bekend is.

Die laatste twee biografieën, François Villon – De Feniks en zijn as en De Man achter Zijn Masker, heb ik hier ook in mijn boekenkasten staan en zullen daar voorlopig nog wel even blijven. Ik heb me namelijk zo ongeveer door de eerste tientallen bladzijden van Troubadour en proleet – Francesco van Assisi moeten ploégen en kan niet zeggen dat ik in de daarna nog volgende 200 bladzijden de stijl van de schrijver heb leren waarderen. De stijl en het vingertje dat vanaf de eerste bladzijde op je gericht wordt. Armand Boni (geboren in 1909 en overleden in 1991) was namelijk in de eerste plaats priester en dan ook nog een van het linksdragende soort.

Dat levert dus teksten op genre: “Ik draag dit werk op aan allen, die ofschoon zij ontevreden zijn met een huichelachtige maatschappij, waarin onrechtvaardigheid en geweld overheersen in de dienst van de brutale mammon, toch geweldloos een daad van onbegrepen liefde stellen, belangloos, opofferend en vol toewijding. Aan allen, vooral aan de losgeslagen jeugd-zonder-houvast, die uit de band springt zonder over lijken te stappen, pacifistisch, troubadourachtig, blij-evangelisch, spontaan, ridderlijk-fair en correct.” Niet dat ik een probleem heb met mensen die aan die beschrijving zouden voldoen, maar dus wél met die beschrijving.

Zoals met de beschrijving van wat gestoei tussen de jonge Franciscus, lokaal Francesco genaamd en nog niet van een pij voorzien, en Pia di Castiglione: “Pia? O, wat was zij mooi, een Grieks beeld uit de Antieke, een romeinse Afrodite, wat wil je nog meer. Alle superlatieven schoten hier te kort. Tijdens dromerige maannachten had zij haar naaktheid blootgelegd. Heel langzaam, behoedzaam, schroomvol zoals het maagden past, beetje na beetje – steeds meer melkwitte naaktheid. En hij had vorsend naar haar schatten gegraven, met het geduld van archeologen, die alles van de voorvaderen – de Romeinen en de Etruskers – voorzichtig zuiverden en aan het daglicht brachten met de eerbied voor het gave dat steeds nieuw was gebleven. Moedig, gelaten en soms kreunend volgde zij de speurtocht van zijn handen die naar de volmaakte schoonheid zochten onder de wazige draperieën van hun tijd, geduldig wachtend op een verklaring uit Francesco’s mond, die een woord uit de eeuwigheid zou afwerpen, een woord zo heerlijk – tevens zo oud en zo nieuw, dat het alle tijden zou overleven als een boodschap uit de mond van God zelf, want Pia’s leermeesters hadden haar geleerd dat de menselijke liefde haast zo verheven was als de goddelijke omdat God de mens naar zijn evenbeeld had geschapen. Daarom waren liefdeswoorden geen ijdele woorden. Daarachter stak een stukje van God en de hemel.”

Ik neem aan dat ik niet méér moet citeren om u duidelijk te maken dat Boni een tenenkrommende stijl had (en als priester een heel groot gedacht van wat een ander “gefoefel” zou noemen). Ik ga het uitgebreid letterlijk citeren dus verder laten, kwestie van u niet weg te jagen. De rest van het heiligenleven volgens Boni vat ik graag samen: iemand met “een lange kluizenaarsbaard” had Francesco gezegend toen hij nog een peuter was; dat verhinderde de gezegende niet om er later een liederlijk leven op na te houden (door Boni aangeduid als dat van een hippie); maar onder invloed van wat hij te weten kwam over de Catharen én een plotselinge inval in de olijfboomgaard van priester don Rafaelo besluit hij plotseling het roer om te gooien. Voor de volle 180 procent.

Hij kan zijn lief niet overtuigen hem te volgen op zijn nieuwe koers, dus zegt hij het “Grieks beeld uit de Antieke” vaarwel, net zoals de “vleselijke liefde” in het algemeen. Hij gaat de melaatsen beminnen en zijn eigendommen (en tevens een deel van die van zijn vader) verkopen om met de opbrengst goede werken te verrichten. God zegt hem dat hij de tot ruïnes vervallende kerkjes in de buurt van Assisi moet herstellen en hij slaagt er in daarvoor behalve materialen ook nog mankracht bij mekaar te bedelen. Hij gaat prediken, hij krijgt een eerste volgeling, de volgende volgen al snel (bad pun intended). Hij ontmoet de dertienjarige Chiara, die later met zijn hulp het ouderlijk huis zal ontvluchten en stichter van de orde van de clarissen zal worden (en in 1958 door paus Pius XII omwille van haar visioenen tot patrones van … de televisie zou benoemd worden). Hij sticht, met instemming van paus Innocentius III, zijn eigen orde, de fratres minores (minderbroeders), zonder daar evenwel enige orde in te willen scheppen. Want met wetten, “dode lettertekens”, heeft Francesco niks.

Hij strooit straatstof op z’n eten, hij ontmoet Dominicus Guzmán (stichter van die andere bedelorde, de domini canes, de honden van de heer, die later nog vele leden van de franciscaanse orde op de brandstapel zouden brengen), de eerste minderbroeders vertrekken naar heidense contreien en komen niet terug. Franciscus gaat hen achterna en neemt deel aan de Vijfde Kruistocht: volgens de Fioretti, een bundel verhalen over Franciscus en z’n eerste volgelingen geschreven door een onbekende franciscaan, probeert hij bij die gelegenheid de sultan van Damietta, Al-Kamil, te overhalen zich te bekeren tot het christendom. Slagen in zijn missie doet hij niet, maar hij brengt het er wel levend af, wat toch ook al iets is (dat hij door de sultan gezien werd als rechtstreekse afgezant van de paus kan natuurlijk geholpen hebben). Hij bezoekt de “heilige plaatsen”, blijft enige tijd hangen in Jeruzalem, wordt terug naar Europa geroepen omdat er tweespalt, zeg maar veelspalt, ontstaan is onder zijn volgelingen, waarvan zelfs één, Johannes van Capella, een nieuwe orde gesticht heeft “onder de melaatsen”: “(…) deze broeder stond op het punt vader Francesco te verloochenen en met de melaatsen er vandoor te gaan”.

Hij krijgt – ook omdat daar op aangestuurd wordt door de hogere hiërarchie in de kerk – te maken met de reglementitis geschapen door fratres minori die van de orde ook een orde willen maken. Elias Bombarone, bijvoorbeeld, die een keer hij zelf generaal overste (opperste baas van de orde) was geworden, af te rekenen kreeg met de zelanti, een soort van franciscaanse farizeeërs, en in de strijd tegen hen zélf openlijk de talloze regeltjes van de orde ging overtreden. Franciscus, die onbelezenheid en bezitsloosheid altijd als een zegen heeft beschouwd, moet het nog meemaken dat zijn orde er hogescholen op na begint te houden in Bologna, in Parijs, in Canterbury, in Oxford: “De broeders woonden in ruime flatjes en zij hadden bibliotheken. Zij lazen, studeerden, onderwezen, schreven en publiceerden”. O, gruwel.

Maar hij, hij verricht mirakels, hij geneest melaatsen, terwijl de geleerde dokters het licht in zijn ogen niet kunnen terugbrengen (jezelf genezen is uiteraard not done onder toekomstige heiligen). En tussen alle bedrijven door hekelt Boni de hiërarchie binnen en de rijkdommen van de katholieke kerk en laat Franciscus zich helemaal gaan op het terrein van het masochisme. Hij geselt zichzelf te pletter (geen doornstruik is veilig voor zijn affecties; zelfs het feit dat hij zijn “stigmata” op de een of andere manier al gekregen heeft, bekoelt zijn drift naar zelfpijniging niet), laat anderen hem geselen, en verricht hetzelfde werk graag voor zijn broeders (in zoverre zelfs dat zijn trouwe compagnon Leone hem verwijt zich aan “extravagante boetedoeningen” over te geven). Masochisme heb ik nooit begrepen, ook niet als het gedaan wordt om godsdienstige redenen, maar door het blijven lezen van dit boek, ondanks het feit dat het me vanaf de eerste bladzijde al op mijn zenuwen werkte, heb ik er misschien tóch eens aan gedaan.

Nu ja, ik weet nu wél wat meer over een man waarvan ik altijd gedacht had dat hij zich voornamelijk beziggehouden had met spreken met de vogels (met z’n eigen “broeder ezel”, z’n lichaam, verliep de communicatie wat minder vlot) en het schrijven van het Zonnelied. Maar Boni had van z’n boek van 240 bladzijden ook best een essaytje van een tiental bladzijden kunnen maken.

Dat Zonnelied daarentegen heb ik altijd mooi gevonden, vooral dit stuk eruit:

“Wees geprezen, mijn Heer met al uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon,
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.

Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder aarde
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.”

Alleen staat dát dus niet in het boek van Boni...

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !