vrijdag 21 oktober 2022

Het bos – Het handboek voor elke boswandeling – Peter Wohlleben (boekbespreking door Björn Roose)

Het bos – Het handboek voor elke boswandeling – Peter Wohlleben (boekbespreking door Björn Roose)
Jamais deux sans trois”, zegt men wel eens in de taal van Voltaire, en hoewel dat niet écht algemeen geldend is, klopt het in ieder geval wat mijn besprekingen van boeken van Peter Wohlleben betreft. Na mijn uitgebreide mening over Het verborgen leven van bomen – Wat ze voelen, hoe ze communiceren – Ontdekkingen uit een onbekende wereld en De lange adem van bomen – Hoe bomen leren om te gaan met klimaatverandering en hoe dat ons kan redden, krijgt u nu ook nog een bespreking van Het bos – Het handboek voor elke boswandeling. Ik kondigde het feit dat ik dit boek gekocht had met een cadeaubon van mijn oud-teamgenoten bij Cipal-Schaubroeck trouwens al aan in die laatstgenoemde bespreking en die vijf andere boeken die ik op dat moment nog op “m’n besprekingsplank liggen” had – ééntje meer zelfs - zijn intussen effectief besproken. Tijd voor deze “handleiding” dus, waarin, dixit de achterflap, “boswachter Peter Wohlleben ons mee[neemt] op een ontdekkingsreis door de verborgen wereld van bomen en het bos. Op entertainende wijze vertelt hij hoe we verschillende bomen en hun eigenschappen kunnen onderscheiden”, “geeft hij talloze tips en adviezen over hoe je de weg kunt vinden zonder kompas of gps, onder welke bomen je moet schuilen tijdens een storm, welke bessen en paddenstoelen [oh, die hatelijke tussen-n, noot van mij] eetbaar zijn, hoe je jezelf met natuurlijke insectenverdelgers tegen muggen, mieren en teken kunt beschermen, hoe je het bos met kinderen kunt verkennen en hoe je het best een nacht alleen in het bos kunt doorbrengen”.

Nogal wat dus, maar er moet meteen bij vermeld worden dat – minstens officieel – niet alles wat Wohlleben vertelt in dit boek voor evangelie mag aangenomen worden. Dit is namelijk een boek over de Duitse bossen en wat dáár mag en kan, mag en kan niet noodzakelijk in Vlaanderen of in Nederland. Redelijk wezen, zou ik durven zeggen (en dus grotendeels wél doen wat Wohlleben zegt dat je mag doen), maar Nederlanders die zich graag aan de letter van de wet houden, krijgen gratis advies van de vertaler, de Nederlandse Bonella van Beusekom. Die laat onder andere weten dat het in Nederland “alleen in de Amsterdamse Waterleidingsduinen tussen Zandvoort en Noordwijkerhout nog toegestaan [is] in een groot deel van het gebied te struinen”, maar dat je “verder (…) overal op de paden [moet] blijven”, aan welke kleren en tekens je gezagsdragers in de bossen herkent, dat je paddestoelen (ik schrijf het lekker zónder tussen-n) in Nederland niet mag plukken “tenzij de eigenaar van het terrein daar toestemming voor geeft”, dat “pepperspray (…) in Nederland illegaal en strafbaar [is]” (illegaal én strafbaar, jawel), dat “honden in de meeste gemeenten aangelijnd [moeten] blijven tijdens het wandelen”, en dat “in veel bossen [geldt] dat ze tussen zonsondergang en zonsopgang niet betreden mogen worden”. Nederland heeft ooit de naam gehad van een land waar alles kon, maar het is (ook) wat dat betreft met de jaren meer en meer achterop beginnen hinken tegenover Duitsland, zoveel is duidelijk.

Enfin, de meeste tips van Wohlleben zijn óók bruikbaar in de Lage Landen, al is het hier pakweg nog moeilijker dan in Duitsland om te verdwalen in een bos, laat staan je er voor langer dan een paar minuten te verbergen (tenzij je Jürgen Conings heet, maar ik ga er van uit dat die al dood was voor hij terechtkwam waar hij uiteindelijk gevonden werd). En van sommige tips hoop ik ook gewoon van harte dat er niet te uitgebreid gebruik van gaat gemaakt worden: lawaai in het bos is inderdaad niet storend voor wilde dieren (die weten dan immers waar je bent en kunnen je niet verwarren met een rondsluipende jager), maar reken me gerust onder “sommige volwassenen” die dat “wel irritant” vinden. Edoch, weten waar je, vooral na regenweer, het droogst loopt in een loofbos, hoe je met bramen omgaat, hoe je het makkelijkst een boshelling beklimt (ik doe dat doorgaans vrij straight forward eigenlijk, maar da’s niet de makkelijkste methode), hoe je met minst kans op vuile/natte voeten een beekje over springt, of tegen wie je fuck off kan zeggen als hij zegt dat je moet oprotten uit een bos, is altijd nuttig. Een keer je die dingen geleerd hebt, kan je dan rustig gaan Spoorzoeken, een onderwerp waar Wohlleben een volledig hoofdstuk aan wijdt, Dieren observeren (met onder andere de tip dat je dat best paardrijdend kan doen, maar ook dat er véél meer te observeren valt voor wie op een deken tegen de grond gaat liggen om insecten te bekijken), wandelen bij Bliksem en donder, Overleven in het bos of – doorgaans iets minder op overleven gericht, zij het dat iedereen het eten ervan wel wil overleven - paddestoelen plukken (wéér zonder tussen-n en in Duitsland wettelijk gelimiteerd tot zoiets als “voor eigen gebruik”), al moet je tijdens die activiteiten nooit vergeten de muggen en andere rotzakjes van je lijf te houden en laat Wohlleben niet na het uitgebreid te hebben over iets waar ik na al die jaren door bossen struinen nog nooit last van gehad heb: teken.

Maar los van die praktische tips – die bij gelegenheid overigens ook opduiken in zijn andere boeken – is ook dit boek niet los te zien van de andere boeken van Peter Wohlleben. Als hij het bijvoorbeeld heeft over droge voeten houden, heeft hij het óók over de praktische (en wel degelijk al merkbare) gevolgen van “klimaatverandering”: “Is het niet schandalig dat de wandelaars tot hun enkels door de modder moeten lopen omdat de commerciële bosbouw meedogenloos hout oogst? Ik kan beide kanten goed begrijpen, ook de bosbezitters. Want de wegen zijn op een paar uitzonderingen na juist aangelegd om de gevelde stammen per vrachtwagen naar de dichtstbijzijnde houtzagerij te brengen. Men kan het zich niet permitteren om rekening te houden met recreanten, en zelfs modderige wegen zijn voor zwaar materieel nog altijd goed genoeg. Vroeger werd er alleen in de winter hout gekapt, en dat werd alleen bij droog weer of vorst getransporteerd. Maar nu ons klimaat verandert, regent het in het koude jaargetijde meestal alleen nog maar en liggen de temperaturen boven het vriespunt. (…) Op zijn laatst in maart, als sommige stammen al zes maanden in het bos liggen, moeten ze getransporteerd worden, voordat ze definitief onbruikbaar zijn geworden. De wegen worden één modderpoel en moeten na afloop uitgebreid worden hersteld.”

En in het hoofdstuk Jagersheil heeft hij het beslist niet over dierenleed en wat u en ik verder in de eerste plaats associëren met de jacht op Bambi. Wel kaart hij het feit aan dat jagen “geen oude traditie [is] die in de huidige vorm behouden zou moeten blijven”, dat die “oude traditie” ook nu nog wegens de kosten voorbehouden is voor een financiële elite (al zou je dat aan de drijfjacht niet meteen kunnen zeggen), dat de smaak van het vlees ook niet helemaal aan het zogenaamde “versterven” ligt, en – zoals in zijn andere boeken – dat de jacht een regelrechte ramp is voor het bos: door die jacht, en vooral de gewoontes errond (bijvoorbeeld bijvoederen in de winter) zijn er nu véél meer reeën, wilde zwijnen en herten in Duitsland dan het bos kan (ver)dragen.

Het midden tussen maatschappijkritiek en praktische tips houden dan bijvoorbeeld weer de hoofdstukken over Het bos bij ons thuis (van tafels tot kerstbomen) en Met kinderen op stap (“Het enige wat belangrijk is, is (…) dat kinderen kleren aanhebben die vies mogen worden”), over Stoffijn gevaar, waarin Wohlleben uit de doeken doet hoe de voor mensen veel gevaarlijker vossenlintworm het door menselijk ingrijpen overnam van hondsdolheid, en over (Met de groeten van) Roodkapje, waarin hij de bij momenten toch wel belachelijk om zich heen grijpende angst voor en haat tegen wolven aankaart (er gaat geen week voorbij waarin ik niet ergens een tweet lees dat “wolven niet thuis horen in belgië” of in Nederland of waar dan ook in de door mensen bewoonde wereld, klaarblijkelijk). Terwijl de auteur het in Mag dat wel? heeft over tot in het krankzinnige risico’s willen vermijden, en in Als de houtvester een begrafenisondernemer wordt dan weer over iets wat niet iedereen zomaar zou moeten doen: urnen gaan begraven onder bomen (hij legt ook uit waarom, mocht u die intentie tóch hebben)

En dan zijn er ook nog de vraag of het echte liefde is, een Klein bosbouwwoordenboekje (waarin hij de manier aankaart waarop de foutste dingen verborgen worden onder de belachelijkste namen), het geknoei met stères en kuubs, faux natuurbescherming (waarbij bijvoorbeeld bomen moeten sneuvelen omdat er een of ander bloempje is opgedoken dat alleen gedijt in door mensen kort gehouden cultuurlandschappen, een fenomeen dat je ook in Vlaanderen veelvuldig ziet), Het fabeltje van de glasscherven (met dien verstande dat Wohlleben er, terecht, voorstander van is dat je alle afval, organisch of niet, gewoon weer opbergt waar het vandaan komt: “in je eigen rugzak”), en Een determineerboekje dat niet saai is (met bijvoorbeeld de tip om ook eens te proeven van bepaalde bomen), waarin Wohlleben wat meer uitleg geeft over de spar (“een boomsoort met heimwee”), de den (“een specialist op wankele voeten”), de zilverspar (“was het liefst een loofboom geweest”), de beuk (“de moeder van het bos”, een benaming die hij overigens niet zelf uitgevonden heeft), de eik (“helaas slechts op de tweede plaats”), de berk (“een loeder met een zweep”), de lariks (“een boom zonder toekomst”), en de es (“het slachtoffer van de globalisering”).

Eindigen doet de auteur zijn boek met Een boswandeling in februari, Een boswandeling in mei, Een boswandeling in augustus, en Een boswandeling in november, maar ik eindig met wat reclame voor m’n eigen winkel: op het einde van dit jaar verschijnt weer een nieuw nummer van het tijdschrift waarvoor ik niet alleen eindredacteur ben, maar ook telkens weer een artikel mag leveren: TeKoS. In dat nummer zal onder andere aandacht besteed worden aan houthakkers en houthakkersromantiek, een fenomeen waarvoor ik enig begrip kan opbrengen, maar dat met de komst van de zogenaamde harvesters ook zijn tijd gehad heeft: “Het is natuurlijk best fascinerend om te zien hoe een houtoogstmachine vliegensvlug hele percelen uitdunt, hoe vederlicht stammen van duizenden kilo’s er in zijn grijper uitzien. Maar er trekt geen rook van pauzevuurtjes meer door het bos; de kreet ‘Pas op!’ als er een boom valt, klinkt niet meer. In plaats daarvan wordt het monotone gebrom van de motor van de harvester alleen nog onderbroken door het korte gillen van de ingebouwde zaag. En het gevaarte laat tot blubber gereden wegen achter.” Dát citaat uit het hoofdstuk De houthakkersboom zal alvast in mijn artikel ter zake te vinden zijn.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !