dinsdag 11 oktober 2022

Hoe overleven we de vrijheid? – Modernisme, postmodernisme en het mystiek lichaam – Herman De Dijn (boekbespreking door Björn Roose)

Hoe overleven we de vrijheid? – Modernisme, postmodernisme en het mystiek lichaam – Herman De Dijn (boekbespreking door Björn Roose)
Herman De Dijn, auteur van voorliggend Hoe overleven we de vrijheid?, is geen onbekende in conservatieve kringen, al is conservatisme helaas wel een onbekende in sommige andere kringen. Bijvoorbeeld in die van de Wikipedia-auteur die het stukje Conservatief filosoof bijgedragen heeft aan het lemma omtrent de in 1943 in het Vlaams-Brabantse Galmaarden geboren filosoof. Die schrijft namelijk: “Vanuit het perspectief van de politieke filosofie is De Dijn een conservatieve filosoof te noemen, met die aantekening dat hij niet vertrekt vanuit een conservatieve catechismus met “de juiste antwoorden op de grote problemen”, zoals hij zelf schreef. Hij toont juist een afkeer van grootse idealen en projecten en stelt dat er geen vooruitgang zonder tradities is.”

In die “aantekening” zit hem het tricky gedeelte: dat van die catechismus met “de juiste antwoorden op de grote problemen” is namelijk een hebbelijkheid van neo-conservatieven, niet van conservatieven. Neo-conservatieven zijn dan ook geen conservatieven, een feit dat iedere conservatief zonder enige twijfel zal erkennen, maar iedere neo-conservatief zal óntkennen. Neo-conservatieven hebben namelijk inderdáád “grootse idealen en projecten”, maar geen tradities, en wensen ook alles behalve vooruitgang. Ze hebben omzeggens een “foto” gemaakt van de wereld vanuit een bepaald standpunt op een bepaald moment in de tijd en wensen dat de wereld uiterlijk blijft zoals die toen was of leek te zijn. “Het conservatisme”, citeert de Wikipedia-auteur De Dijn verder dan ook terecht, is echter “geen nostalgie naar het verleden; het is integendeel een aanvaarding van het bestaande in zijn imperfectie. Dit impliceert niet dat de conservatief, waar echt nodig en mogelijk, geen verbetering wil aanbrengen: er is geen tegenstelling tussen conservatisme en reformisme”. Of, zoals Edmund Burke het iets kernachtiger uitdrukte: “to change in order to preserve”.

Nu goed, het ligt niet in mijn bedoeling hier een boekje open te doen (bad pun intended) over Wikipedia, bovenstaande moest me alleen even van het hart. Zoals het me van het hart moet dat De Dijn iéts té “filosofisch” is naar mijn goesting. Trouwe lezers van mijn boekbesprekingen weten dat ik absoluut geen probleem heb met filosofie, die filosofie ook vind in ogenschijnlijk niet-filosofische boeken, en ook regelmatig een boek van meer filosofische inslag lees, maar het moet niet té “zweverig” worden. Een passage als deze – en ik heb, om aan zo’n citaat te geraken, het boek op een willekeurige bladzijde opengeslagen – vind ik er bijvoorbeeld zwaar over: “Metafysica heeft te maken met de problematiek van het zijnsvertrouwen. In het zijnsvertrouwen verschijnt de werkelijkheid, of het zijn, of de wereld als vertrouwbaar, of in elk geval als niet louter beangstigend of bedreigend. De werkelijkheid of de wereld waarin we leven is primair de leefwereld, niet de wereld van de fysica. De leefwereld is nooit echt neutraal: het is een vertrouwde of beangstigende, vriendelijke of vijandige wereld. Dit wordt pas scherp duidelijk wanneer door innerlijke of uiterlijke omstandigheden onze wereld ‘in elkaar stort’. Het is dan ook helemaal niet verwonderlijk dat velen in, achter, onder die wereld een dimensie ervaren waartoe ze zich in vertrouwen verhouden, een dimensie die – ook weer niet zo verwonderlijk – als persoonlijk kan worden ervaren. Het zijnsvertrouwen kan echter ook in het gedrang komen, zodat de werkelijkheid als dreigend of absurd voorkomt. Het zijnsvertrouwen kan andere vormen van vertrouwen niet funderen. Het staat tot andere vormen van vertrouwen niet in een relatie van fundering, maar van expressie: het ene kleurt het andere. Zo is er bijvoorbeeld een buitengewoon enge band tussen zijnsvertrouwen en zelfvertrouwen.”

Geen reclame voor dit boek, neem ik dan aan, zo’n passage, maar reclame maken, al dan niet “anti”, ligt ook niet in mijn bedoeling, nog los van het feit dat Hoe overleven we de vrijheid?, verschenen bij Pelckmans/Kok Agora, intussen alweer achtentwintig jaar geleden uitgegeven werd en wellicht sowieso nog moeilijk vast te krijgen is. En nochtans is het thema van dit boek, voorzien van de ondertitel Modernisme, postmodernisme en het mystiek lichaam, meer dan interessant genoeg. Aldus de achterflap: “Onder de leiding van de Rede tot volmaakte zelfontplooiing komen: dat was het utopische verlangen van de moderne mens. De ontwrichting van tradities en de bevrijding van alle banden leidden in feite tot de stuurloosheid van individualisme en relativisme. In dit boek wordt betoogd dat ook de postmoderne mens behekst blijft door een fundamentele illusie, namelijk dat de zin van het menselijk bestaan maakbaar is. Het narcistisch individu fabriceert zijn eigen zin onder de zachte dwang van technocratische systemen en verleidelijke consumptiepatronen. Het resultaat is een ongehoorde crisis in de zingeving, en een blijvend onbehagen in de cultuur”. Een thema dat op zich voldoende is om dit boek nog een tweede keer te lezen, maar ik ben toch wel een béétje een modernist en vind zoiets door de band genomen een verspilling van tijd. Een thema ook dat door De Dijn behandeld wordt in zes hoofdstukken (Postmodernismen: tussen individualisme en traditie, Postmodernisme, zingeving en jongerencultuur, De kwetsbaarheid van de ethiek, Tolerantie en democratie, Orthodoxie, en Vertrouwen) met daaronder telkens drie tot vijf delen, maar zonder dat deze makkelijk apart kunnen gelezen worden. Samenhang is een goed ding, minstens wat boeken betreft, maar het houdt ook in dat je je hoofd er bij moet houden, wat niet altijd vanzelfsprekend is en wat ik tijdens het lezen van dit boek zonder twijfel niet altijd gepresteerd heb: ik lees nog steeds veel terwijl ik aan het wandelen ben en bij Hoe overleven we de vrijheid? was dat in een periode dat er nét geen licht meer genoeg was ‘s morgens en ik nieuwe weggetjes aan het uitzoeken was wegens verkast naar een nieuwe werkgever in een andere regio. Mijn excuses dus mocht het boek, in tegendeel tot wat ik meen te hebben moeten vaststellen, wél makkelijk te lezen zijn.

Wat dat “mystiek lichaam” uit de ondertitel betreft, wil ik u – kwestie van duidelijk te maken dat het hier niet om een religieuze benaming gaat – in ieder geval dít uit de Inleiding meegeven: “De term ‘mystiek lichaam’ uit de titel staat voor een speciaal soort verbondenheid die mensen niet eigenmachtig kunnen smeden. Hij verwijst naar die verbanden waarin het lot – of zoals sommigen zeggen, de Voorzienigheid – individuen en groepen een identiteit en een bestemming geeft en aldus hun leven zin verschaft. Familierelaties, relaties tussen vrienden of geliefden, tussen geloofsgenoten, soms ook relaties in een buurt, op het werk, enzovoort, zijn vormen van mystiek lichaam: banden van loyauteit die men niet kan reduceren tot coöperatie gericht op nut, en waarbij in de constitutie en de evolutie van de band het toeval altijd een min of meer grote rol speelde. Het ‘mystieke’ karakter van de band hangt dus nauw samen met de combinatie van niet primair gericht zijn op nut en niet primair tot stand gebracht zijn door de wil van de individuen: de verbondenheid wijst uit boven alle specifieke doeleinden en bedoelingen, ook al is ze daar niet noodzakelijk mee in tegenspraak. De omvang van het mystieke lichaam houdt niet op bij degenen die ons dagelijks omringen. Binnen het mystieke lichaam is er ook verbondenheid met afwezigen, levenden zowel als doden, met vertrouwden zowel als met vreemden die door eenzelfde teken verbonden zijn.”

Waarmee meteen ook zo’n beetje alle grote thema’s in dit boek aangeraakt zijn. Identiteit bijvoorbeeld, waarvan de auteur even verder zegt dat “zowel modernen als postmodernen (…) onder de begoocheling [leven] dat men de identiteit en de zin zelf kan construeren, dat het paradijs op aarde mogelijk is als men zich maar onttrekt aan de dwang van het weefsel”. Of tolerantie, waarvan De Dijn zegt: “Opnieuw zien we een evolutie naar een tolerantie-begrip dat dreigt neer te komen op puur indifferentisme, en dat als zijn tegenhanger de gratuite intolerantie oproept. Gezocht wordt naar een begrip en praktijk van tolerantie die niet tegenstrijdig zijn met loyauteit tegenover fundamentele waarden. Zo’n begrip impliceert een welbepaalde opvatting van democratie als rechtsstaat, niet onverenigbaar met diepe loyauteit aan en trouw tegenover waarden”. Een, euh, illiberale democatie naar Hongaars model bijvoorbeeld, zou ik zeggen, al is de term “illiberale democratie” pas een drietal jaar na het verschijnen van dit boek voor het eerst op papier gezet (door Fareed Zakaria). Al heeft De Dijn het ook over een andere vorm daarvan: “Marcuse bijvoorbeeld achtte de liberale burgerlijke tolerantie onaanvaardbaar. Echte tolerantie betekent volgens hem alleen dat toelaten wat in de lijn ligt van de ware vooruitgang en ontplooiing van de mensheid en van de Rede”. Waarbij het uiteraard maar net de vraag is wie wat beschouwt als “ware vooruitgang” en “ontplooiing van de mensheid en van de Rede”.

Enfin, langs lifestyle, self-fashioning, het “perfect verenigbaar” zijn van “het postmoderne individualisme” en “het verschijnsel van de massacultuur”, “de voortdurende erosie van de stabiliteit van (…) rollen, functies en determinaties” (waaronder geslacht), grenzen, bezwaren tegen het neoconservatisme (zie de inleidende paragrafen), ascetisme als oplossing voor enkelingen, Martin Heidegger (zie mijn bespreking van Hannah Arendt – Over liefde en kwaad – De biografie van Ann Heberlein), het niet te koop zijn van geluk, Luceberts versregel “Alles van waarde is weerloos”, mode, zogenaamd “anti-racisme”, Auschwitz en de Milgramexperimenten, komen we bij iets dat iedereen die de voorbije jaren aan de kant heeft gestaan waar de klappen vielen in het publieke “debat” over “vaccins” en “maatregelen” bekend zal voorkomen: “Haast iedereen is bekwaam tot erge wreedheid tegenover anderen in bepaalde omstandigheden. Dit hoeft niet eens het resultaat te zijn van verlies aan beheersing of passionele uitbarstingen; het kan de vorm aannemen van min of meer koel beredeneerd gedrag (het gaat om het goed van iedereen, of om de vooruitgang van de wetenschap; de ander is echt onredelijk, verdient niet beter; enzovoort). Hoe rationeler een handeling verschijnt, hoe gemakkelijker het is te doen lijden of in elk geval moreel indifferent te zijn, en tóch met zichzelf in vrede te leven. De rationaliseringen van dergelijke verwerpelijke handelingen houden dikwijls verband met sociale druk, maar dan vooral met een sociale druk waarin de autoriteit zelf verschijnt met een aureool van efficiëntie en redelijkheid”. Ik kan me niet herinneren in De psychologie van totalitarisme een verwijzing naar De Dijn gezien te hebben, maar ik durf aannemen dat ook Mattias Desmet het met dit citaat eens zou zijn.

En dan gaat het verder langs Woody Allen, “de scheppers van de moderne tolerantiegedachte (Spinoza, Locke, J. Stuart Mill)”, “sommige intellectuelen [die] vandaag een dam [proberen] op te werpen door tolerantie opnieuw te verbinden met een positief vrijheidsbegrip (bijvoorbeeld Alain Finkielkraut; Jürgen Habermas; enzovoort)”, “de vrouwenvertegenwoordigers of de ecologisten”, “het moderne fenomeen van de Staat die zich het monopolie van het geweld heeft toegeëigend” (en dus niet per definitie hád), autoriteit enerzijds en deskundigheid anderzijds, tot bij de “experten”: “De overgave aan de expert is in potentie veel extremer dan de overgave aan de meester. De expert wordt immers verondersteld over objectieve kennis en kunde te beschikken, in principe te controleren of te bemeesteren door elk rationaal individu. Geen niet-competent persoon heeft ook maar iets in te brengen tegen de expert: de overgave kan dus totaal zijn. De enorme graad van overgave aan de expert kan negatief afgelezen worden aan de hevigheid van de verwerping wanneer de experten falen: hier is geen vergeving mogelijk, geen aanvaarding van (onvermijdelijk) tekort. Men zou haast zeggen dat het geloof in en de overgave aan experten nu minstens even groot is als eertijds het geloof in en het betrouwen op magie”.

Waarna we in de hoofdstukken Orthodoxie en Vertrouwen via kardinaal Newman en G.K. Chesterton (bekend van zijn werk Orthodoxie, maar uiteraard ook van de eerder door mij besproken verhalen over Father Brown), Vladimir Nabokov (bekendst van Lolita, maar door De Dijn aangehaald vanwege A letter that never reached Russia opgenomen in Details of a Sunset and Other Stories, in het Nederlands uitgebracht onder de titel De finesses van een zonsondergang en andere verhalen, uit 1976) en Michael Polanyi (ofte Mihály Pollacsek), Roger Scruton en Alfred Hitchcock, C.S. Lewis en Lao Tzu langzaam richting die relaties gaan waaraan we met z’n allen uiteindelijk het meest vreugde beleven, relaties van vertrouwen: “Vertrouwen kan op het eerste gezicht tegengesteld lijken aan een relatie tot het echt andere. Dat komt omdat vertrouwen gemakkelijk verglijdt naar of verward wordt met gewenning en afstomping. Het dagelijkse leven lijkt haast onvermijdelijk een zeker automatisme en onaandachtigheid ten opzichte van het betekenisvolle mee te brengen: de dagelijkse, zakelijke zorg verbonden met zovele vertrouwensrelaties, leidt onvermijdelijk tot een zeker vergeten van datgene waar het om gaat. Maar deze onaandachtigheid is niet noodzakelijk of slechts ogenschijnlijk tegenstrijdig met de vertrouwensrelatie. Vertrouwen en vertrouwdheid kunnen zeer goed samengaan met een onderhuids besef van het wonder van datgene waarmee men vertrouwd is, of van het wonder van het vertrouwen zelf. Het bewijs hiervoor vindt men bijvoorbeeld in de tederheid of de stille dankbaarheid die vertrouwensrelaties zo dikwijls sieren”.

Maar zélf beëindig ik dit verhaal graag met iets wat de auteur al in zijn Inleiding schrijft over geschenken. Ik herinner me namelijk dat één van m’n (toen nog niet ex-)collega’s me vroeg waarom ík geschenkjes uitdeelde naar aanleiding van het feit dat ik overstapte naar een andere werkgever, terwijl het toch (vond zij) logisch zou geweest zijn dat ik geschenkjes kreeg. Ik antwoordde haar daarop dat ik hen minstens even dankbaar was als omgekeerd, maar het antwoord van Herman De Dijn is ongetwijfeld vollediger en beter geformuleerd: “Het geschenk kan niet begrepen worden als een soort terugbetaling voor geleverde diensten: waarom anders datgene wat men als geschenk geeft presenteren als geschenk, dat wil zeggen versierd, opgetooid; vanwaar anders de gedachte dat niet zozeer van belang is de nuttigheidswaarde van datgene wat men geeft, maar ‘het gebaar’? Dit mag toch weer niet doen denken dat datgene waarom het dan eigenlijk wel gaat, zou zijn: het uitdrukken van gunstige gevoelens tegenover elkaar. Was de ander daarvan dan niet reeds op de hoogte? Waarom het bestaan van die gevoelens niet gewoon meedelen, zodat beiden daar in de toekomst rekening mee kunnen houden? Het geschenk is geen signaal in functie van de gerichtheid op toekomstige nutsverhoudingen. Ook (vooral) wanneer men voor lang of definitief afscheid neemt, zijn geschenken op hun plaats”.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !