Wie even de naam Marten Toonder, auteur van voorliggend Het gouden Bommelboek, opzoekt op Google, krijgt van Wikipedia meteen te lezen dat hij een Nederlands… stripauteur was. Dat klopt, en dat klopt niet: u weet dat ik zéér zelden strips bespreek (al lees ik er vrij veel), en al in de tweede zin van het lemma over de auteur staat te lezen dat hij bekendheid kreeg “als schrijver en tekenaar van Olivier B. Bommel en Tom Poes”. “Schrijver en tekenaar”, inderdaad, want wie al eens een verhaal uit de serie De avonturen van Tom Poes gelezen heeft, die weet dat in die verhalen slechts ongeveer een vierde van elke bladzijde ingenomen wordt door tekeningen, terwijl drie vierde ingenomen wordt door het geschreven verhaal. Het gaat hier immers om wat dan heet “stripromans” of “tekststrips”, zoals ook de verhalen rond Pa Pinkelman (en Tante Pollewop) van Godfried Bomans er zijn, met dat verschil dat Toonder (toch vanaf het zevende verhaal) zowel de tekeningen als het verhaal voor zijn rekening nam (de eerste zes werden van tekst voorzien door zijn echtgenote Phiny Dick).
Ik sprak van De avonturen van Tom Poes, maar wat hoofdpersonages betreft, zit het bij Toonder net iets ingewikkelder ineen dan bij Bomans. Pa Pinkelman en Tante Pollewop treden grotendeels gemeenschappelijk op, maar de serie is wel opgehangen aan de naam Pa Pinkelman, met één uitzondering: Honderd avonturen van Tante Pollewop. Bij De avonturen van Tom Poes deed zich echter het Nero-scenario voor: u weet (of weet niet, maar straks dus wel) dat de stripserie van Marc Sleen oorspronkelijk De avonturen van detectief Van Zwam heette, maar dat de hoofdrol in die serie al zo ongeveer vanaf album 1, Het geheim van Matsuoka, geüsurpeerd werd door Nero, en dat de serie vanaf album 10, Moea-Papoea, uiteindelijk ook genoemd werd naar de oorspronkelijk als nevenpersonage geïntroduceerde halvegare (die in eerste instantie dan ook nog zijn hoofdrol moest delen met zijn… hoed). Bij De avonturen van Tom Poes kwam er nooit een verandering in de titel, maar ook hij had te maken met een kaper op de kust: Olivier B. Bommel, kortweg Heer Bommel, die Tom Poes met z’n gezelschap kwam verblijden vanaf het derde verhaal, In de tovertuin. Bommel zou nadien nog één keer niet meedoen (in het zeventiende verhaal, Het geheim van het noorderlicht), vaak zelfs de hoofdrol spelen, maar Tom Poes zou ook slechts in één van de verhalen geen enkele rol spelen: het 153ste, Het griffioen-ei, moest het doen zonder hem. De avonturen van Tom Poes worden daarom ook wel eens aangeduid als De avonturen van Heer Bommel en Tom Poes of, iets openhartiger, als de Bommelsaga. En De Bezige Bij, bij wie in 2004 (een jaar voor het overlijden van de auteur), voorliggende verhalenbundel verscheen, vond het zelfs helemaal niet nodig te verwijzen naar Tom Poes: noch op de achterflap, noch in de flapteksten, noch in de titel.
Niet echt lief, natuurlijk, maar wel enigszins begrijpelijk: ja, Tom Poes lost als een echte boy-scout zowel in De gezichtenhandel, De trullenhoedster, De viridiaandinges, De hupbloemerij, als in De weetmuts de problemen op, maar Heer Bommel komt er in terecht, maakt ze zo mogelijk erger (“Hoe dat gaat aflopen weet ik niet”, dixit Tom Poes, “Maar ik begrijp wel, dat de taak van een heer weer eens moeilijkheden zal geven.”), en is daarom in al zijn berigheid (want een beer is hij) een stuk... menselijker dan dat witte kattebeest. Vergelijk ter zake ook Kuifje met Kapitein Haddock, of Suske en Wiske met Lambiek.
Waarom overigens juist genoemde vijf verhalen opgenomen zijn in dit gouden Bommelboek, weet ik niet. In De gezichtenhandel, De trullenhoedster en De hupbloemerij wordt de rol van de bad guy dan wel gespeeld door een en hetzelfde personage (zij het meer op de achtergrond in De hupbloemerij), en De gezichtenhandel en De trullenhoedster kennen ook een zéér gelijkend verloop, maar minstens dat laatste lijkt mij een reden om ze niét samen in een bundel te steken. Nog los van het feit dat dit verband en deze gelijklopendheid er niét zijn voor wat betreft De viridiaandinges en De weetmuts, al zou je dáár met enige goedwillendheid kunnen zeggen dat het telkens om problemen met niet bijzonder goedaardige groenten gaat.
Enfin, de synopsis van álle avonturen van Tom Poes is ook te vinden op Wikipedia, dus kan het geen kwaad dat ik hier meegeef dat je gezicht verliezen het kernthema van De gezichtenhandel is, je lul achterna lopen dat van De trullenhoedster, met andermans veren gaan strijken dat van De viridaandinges, drugsgebruik en automatisering dat van De hupbloemerij, en kennis zonder grenzen dat van De weetmuts (“Kennis is macht. Dat zei mijn goede vader en de geleerde Bacon zei het hem na. Trouwens, Sofokles merkte ook al op, dat het treurig is kennis te hebben als ze tot niets dient. De vraag is nu: Hoe kan ik macht krijgen?”, dixit Heer Bommel). “De beste verhalen kenmerken zich door subtiele humor, ironie en een min of meer verborgen maatschappijkritiek”, schrijft Wikipedia, en ik zou daar aan toevoegen: door een leesbaarheid voor jong en oud. Kinderen zullen in deze verhalen, omdat ze de dubbele bodems, de ironie en de maatschappijkritiek grotendeels zullen missen, niet dátgene lezen wat volwassenen er in zullen lezen, maar ze zullen er eveneens van kunnen genieten, een fenomeen dat zich ook manifesteert bij de eerdergenoemde avonturen van Pa Pinkelman en bijvoorbeeld ook bij de vroegere, nog van de hand van Uderzo en Goscinny zijnde, avonturen van Asterix (waar onder andere enig inzicht in de Franse politiek voor volwassenen een extra dimensie verleende aan de verhalen).
Maar los daarvan zijn er ook nog een aantal typische Toonder-elementen. Hij spreekt af en toe de lezer rechtstreeks aan (“Met deze woorden verdween hij uit dit verhaal”, “zoals de oplettende lezertjes weten”, of “Trouwe lezertjes weten, dat de markies de Cantecler genoegen schept in vroege wandelingen”), interpreteert spreekwoorden of historische benamingen letterlijk (mensen verliezen dus létterlijk hun gezicht en “bloemenkinderen” worden dan wel geen hippies genoemd, maar dansen toch zo high als een kanarie rond met flowers in their hair), laat personages nogal vrijelijk omgaan met andere woorden (de eend die major domus wordt, noemt zichzelf “majoor dommes”, wat ook veel toepasselijker is), en bedient zich vaak van een taal die, om nog maar eens Wikipedia te citeren, “gekenmerkt [wordt] zowel door archaïsmen als door neologismen, door ironie, het gebruik van hyperbolen, komische namen, het gebruik van clichés door vaste stripfiguren, het gebruik van kromme taal door bijvoorbeeld professor Prlywytzkofsky en het gebruik van ‘valse beeldspraak’”. De invloed van zijn “strips” is trouwens zo groot geweest dat een aantal van de door hem geschapen neologismen en uitdrukkingen hun weg gevonden hebben naar het dagelijks taalgebruik.
“Denkraam”, “grootgrutter”, “minkukel”, “zieleknijper”, “kommer en kwel”, “als je begrijpt wat ik bedoel” en “een eenvoudige doch voedzame maaltijd”, mogen terzake als de bekendste voorbeelden gelden, maar ook in de verhalen opgenomen in deze bundel zijn er een aantal ware pareltjes te vinden. Als Tom Poes burgemeester Dickerdack, die zijn gezicht geheel in zwachtels verborgen heeft, bijvoorbeeld verwijt dat hij niet wil zeggen wat er precies gaande is, dan doet hij dat met de woorden: “Het is jammer, dat u de zaak niet ut de doeken wilt doen”. Als een bezoeker aan de “majoor dommes” vraagt of hij werknemer is, dan antwoordt die: “Gunst, nee hoor (…). Waarom zou ik werk nemen? Ik moet de lui op hun gemak stellen en zo. Reuze enig en werk is er niet bij.” Als een dichter gaat voordragen, dan heeft die dichter “reeds de blik naar binnen geslagen, en de hand fladderend uitgestrekt” (wie herinnert zich Renaat Van de Kapblok nog?). Als Toonder de latere trullenhoedster de naam Ivy geeft (hij gebruikt anders nooit Engelse namen), lijkt hij daar dan weer duidelijk mee te verwijzen naar poison ivy, ofte in het Nederlands gifsumak. Als hij haar moeder laat vragen wat iemand wil, dan schrijft hij: “‘Wat mot je? vroeg ze tegemoetkomend”. Wat in ieder geval een stuk minder… Duits klinkt dan de taal van Prlywytzkofsky: “Een hex gehoort in der wetenschap der psychologie (…) Dat is momenteel mijn terrein niet. Ik beweeg me nu in der botanica. En daar ik na dagenlanges zoeken eindelijk een gans nederdrachtig droeselkruid gevonden heb, moet u mij ontschuldigen. Der goede dag!” En dan zijn er natuurlijk nog dingen als: “Men boomt mij dwars (…)”, “de vaten gewassen”, het gemeentelaboratorium dat wordt overvallen door “infrarode elementen”, “een levensvorm, die nog niet door geleerden ontdekt is, en daarom wetenschappelijk niet bestaat”, of, ten slotte, “(…) nu weigert hij met de wet in de hand om zich te laten opnemen. Zo komen we niet verder. We hebben een volmacht nodig om de stakker te kunnen helpen.”
Samenvattend zou ik zeggen: behalve de toch wel mooie tekeningen vormen ook de verhalen in Het gouden Bommelboek een goede reden om dit ter hand te nemen. Maar opgelet, diepe neuroses liggen op de loer: “Een gevolg van te veel ongebreideld lezen, zonder begeleiding”, aldus dokter Zielknijper.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !