Zoals aangekondigd in de vorige boekbespreking, die van Göring van Roger Manvell en Heinrich Fraenkel, gooi ik er meteen een tweede boekbespreking met hetzelfde onderwerp tegenaan. Niet omdat mijn interesse voor de gebiografeerde zo ontstellend groot is, maar omdat er tussen de tweehonderdzestig biografieën die ik staan heb nu eenmaal twee zitten met Herr Meyer als onderwerp en ik die twee dus logisch gezien ook na mekaar gelezen heb.
De voordelen daarvan zijn legio: ten eerste moet ik bijvoorbeeld niet opnieuw gaan uitleggen waarop dat Herr Meyer slaat, want dat is al uitgelegd in de vorige boekbespreking; ten tweede hoeft u van mij niet opnieuw dezelfde samenvatting te verwachten als bij het vorige boek, want zó afwijkend zijn de meeste biografieën niet ten opzichte van mekaar; ten derde kan ik me dus concentreren op de verschillen.
En de auteur heeft met deze biografie toch minstens een qua stijl afwijkend werk gecreëerd. Dit Göring – Noem me Herr Meyer is grotendeels geconcipieerd als een ooggetuigendocument: niet zo heel veel aandacht voor het “grote” toneel; als er beschrijvingen zijn, dan zijn er dat van wat Göring doet, niet van wat hij eventueel dacht (tenzij uitgesproken als in een stripdenkballon); en het overgrote deel van het boek bestaat uit – gefingeerde, neem ik aan – dialogen. Een roman, zeg maar, maar dan met een echte persoon als hoofdrolspeler. Beetje simplistisch overkomende roman zelfs bij momenten. Passages als de volgende mogen daarvan getuigen: “Enkele minuten later vloekte luitenant Göring even toen hij zag dat de twee andere toestellen verdwenen waren. Opgeslorpt door de grijze, nattige wolken. Het geluid van zijn eigen motor belette hem vast te stellen waar de twee andere piloten vlogen. – Nou, ik vind m’n eigen wegje wel, dacht Göring.” Of “Zo broertje, denkt Göring, ben je ook aan het vliegen…” Of: “Vlug springt hij uit zijn toestel. Nu is ook de linkervleugel gebroken, de staart is omgebogen en de vlammen krijgen nu eerst flink de gelegenheid om het grijsgeschilderde toestel, met de witte balkenkruisen in de vorm van het IJzeren Kruis op de vleugels, te verteren. – Daar ben ik mooi aan ontsnapt, denkt Göring, terwijl hij zijn jasje rechttrekt.” Of, ten slotte: “Asjemenou! zegt Göring. Hij kan het niet geloven. Duitsland verslagen?”
Nu ja, die stijl was kennelijk eigen aan de hele serie Dossier 40/45 die bij De Goudvink verscheen. Ik heb hier ook nog een in die serie verschenen biografie van Charles De Gaulle liggen, eentje van Heinrich Himmler, en een van Benito Mussolini, en die zijn allemaal op die manier bij mekaar gepend. Niet echt eigenaardig ook gezien ze allemaal geschreven/samengesteld zijn door hetzelfde trio: Jan Bauwens, Piet Terlouw en H.C. Ebeling. Over Bauwens wordt in het boek vermeld dat hij “free-lance journalist en medewerker aan Radio- en TV-nieuwsdienst” is en ook de daadwerkelijke auteur van het boek. Over Terlouw wordt alleen gezegd dat hij “weekbladredacteur” is en over Ebeling dat hij “chef public-relations” is. Wat de exacte rol was van Terlouw en Ebeling valt dus niet echt op te maken (er is over hen ook niet echt veel te vinden op het internet), vandaar dat ik als auteur in de titel alleen Bauwens vermeld heb en wat ik verder aan info vond over die in 1994 overleden Jan Bauwens wekte toch wel een beetje nieuwsgierigheid bij me op: hij was kennelijk niet alleen “een van de bekendste nieuwslezers op de BRT”, maar “werd vooral bekend vanwege zijn rechtstreekse verslaggeving van de maanlanding in 1969” en werd later ook nog … “directeur televisie bij de openbare omroep”. Geen onbelangrijk personage dus in de geschiedenis van die openbare omroep.
Net zomin als Hermann Göring een onbelangrijk personage was in de geschiedenis van nationaal-socialistisch Duitsland uiteraard, maar dat belet Bauwens niet om in dit boek enige aandacht te besteden aan een personage dat in Göring van Manvell en Fraenkel helemaal niet voorkomt: Marianne Mauser. Die vindt het dan wel “heerlijk om met de flinke luitenant te kunnen wandelen” en “door hem geknuffeld te worden op een bankje na het vallen van de duisternis”, maar verdween klaarblijkelijk als niet ter zake doende tussen de plooien in de biografie van Manvell en Fraenkel. Göring werd dan ook door haar vader wandelen gestuurd: wat moest hij immers met een werkloze militaire piloot in een verslagen land na de oorlog? En een keer hij weer werk gevonden heeft, blijft Marianne Mauser verder uit beeld.
En Bauwens heeft wel vaker aandacht voor zaken waar Manvell en Fraenkel het minder uitgebreid over hebben. Svensk Lufttrafik, bijvoorbeeld: “Het lijkt wel een heel belangrijke zaak, met zo’n mooie naam: Zweedse Luchtvaartmaatschappij. In werkelijkheid bestaat de hele firma uit één oude Fokker met een BMW-motor, een toestel dat zijn sporen verdiende aan het westfront en dat herhaalde malen werd opgelapt en nu door de enige employé van Svensk Lufttrafik met zeer veel eerbied wordt behandeld. Deze enige bediende is Hermann Göring. Hij combineert de functies van directeur, administrateur en piloot.” Of die armbanden van de SA: “De ‘Sturmen’ van 100 man elk treden op bij partijvergaderingen om de orde te handhaven, eventueel linkse tegenmanifestanten hardhandig aan te pakken, maar vooral om zelf vergaderingen van de sociaal-democraten en communisten uiteen te ranselen, wat dan natuurlijk aanleiding geeft tot oprichting van linkse milities, de zogenoemde ‘Antifa’, de anti-fascistische groepen die drie zwarte pijlen op hun rode armbanden dragen. Dat voorbeeld wordt dan weer gevolgd door het dragen van rode armbanden met zwarte hakenkruisen op een wit veld door de SA-mannen nadat Hitler het hakenkruis als officieel kenteken van de partij heeft uitgedacht.” “Er zijn zelfs volledige afdelingen van de Antifa-militie”, schrijft de auteur verder, “die overzwaaien, een andere armband omdoen en nu opmarcheren achter de eens zo gehate en vervloekte hakenkruisbanieren”. Los daarvan, en toch niet helemaal: hè, “drie zwarte pijlen op hun rode armbanden”? Terwijl net de pijlenbundel het symbool was van de Spaanse Falange? Rare jongens, die “anti-fascisten”…
Rare jongens ook, die “fascisten”, trouwens. Altijd maar willen hebben dat Oostenrijk integraal deel uitmaakt van Duitsland, maar dan wel zo clever zijn naar Oostenrijk te vluchten als het in Duitsland misgaat. Da’s in ieder geval ook iets waar in het boek middels Karin von Kantzow op gewezen wordt: “Dat is hier net zo goed Duitsland als bij ons in München, zegt Göring korzelig. Die grens? Niet meer dan een provinciescheiding. – Maar je bent hier toch veilig voor de politie, dan ben je toch in een ander land, probeert Karin in het midden te brengen.” “Fascisten” tussen aanhalingstekens ook, omdat er “zelfs zeer grondige verschillen [zijn] tussen het fascisme en het nationaal-socialisme”, al hebben de “anti-fascisten” die nooit willen maken.
Grondige verschillen lijken er ook te zijn tussen de Göring van voor de machtsovername en de Göring van daarna. Zeker in de aanpak in dit boek. Mischien waren die er gezien zijn drugsgebruik ook wel (persoonlijkheden worden daar nu eenmaal door beïnvloed), maar het is vrij duidelijk dat de piloot-annex-revolutionair op meer sympathie kan rekenen dan de machtsmens. Dat viel ook enigszins te merken in Göring van Manvell en Fraenkel, maar in dit Göring – Noem me Herr Meyer is de verandering in toon opvallender. Emmy Sonnemann, die Karin von Kantzow intussen vervangen heeft als first lady, mag zowaar recht tegen Göring ingaan wat de al dan niet bezig zijnde “communistische contrarevolutie” betreft (later ook wat de inzet van SS en SA als “politiekorps” betreft, trouwens) en Göring zegt letterlijk dat hij daar bewijzen van heeft: “Daar zorgen we wel voor. Die maken we zelf!” Iets wat, voor zover ik weet, nooit honderd procent aangetoond is, al is er dan heel veel dat in die richting wijst.
Maar goed, af en toe kreeg ik bij het lezen van deze biografie toch wel de indruk dat ik niet zo heel veel weet. Zo wordt er bij het in brand staan van de Rijksdag beweerd dat deze “identiek en volgens dezelfde plannen gebouwd [was] als het Brusselse Justitiepaleis”. Ik moest dat dus gaan opzoeken en kon alleen maar tot de conclusie komen dat dit onzin van het zuiverste water is: ja, Hitler vond het een erg mooi gebouw, maar de Frankfurter architect Paul Wallot heeft het ontwerp van Joseph Poelaert niet gekopieerd, ondanks het feit dat de beide gebouwen sterke overeenkomsten vertonen qua stijl en uiterlijk. Als de Rijksdag trouwens een kopie geweest was van het Justitiepaleis, dan had Hitler niet de moeite moeten doen om Albert Speer naar Brussel te sturen om daar het gebouw te gaan bestuderen …
Ten slotte nog – zo eindigen alle biografieën van Hermann Göring nu eenmaal – de zelfmoord, de laatste ontsnapping: zoals geschreven in de bespreking van Göring van Manvell en Fraenkel, nemen die twee genoegen met de geschreven uitleg van de veldmaarschalk dat hij de cyaankalicapsule(s) altijd bij zich heeft gehad. Die uitleg komt bij Bauwens echter zelfs helemaal niet aan de orde: die laatste licht uitgebreid toe hoe SS-Obergruppenführer en Waffen-SS-generaal Erich von dem Bach-Zelewski, overbuur van Göring in de gevangenis van Nürnberg, hem die bezorgd heeft. Uit dankbaarheid dan nog: “Von dem Bach-Zelewski kent hem heel goed. Zij waren jarenlang goede maatjes en zijn vlugge promotie bij de zwarte SS dankte hij vooral aan dikke Hermann, die hem trouwens ook het leeuwenaandeel liet verwerken tijdens de ‘nacht der lange messen’. (…) Misschien kan ik Göring de tweede gifcapsule overhandigen, denkt hij. Destijds heeft Göring hem geholpen, waarom zou hij nu Hermann niet helpen? Von dem Bach-Zelewski weet immers, zoals iedereen dit weet, dat het proces onvermijdelijk zal eindigen op een veroordeling tot de strop. Misschien wil Göring deze smadelijke dood wel ontlopen door het nemen van gif…”
En von dem Bach-Zelewski claimde in 1951 inderdaad dat hij Göring de capsules had bezorgd. Hij kon als bewijs daarvan, aldus Bauwens, “ampullen met cyaankali voorleggen identiek aan die waarvan de stukken in Görings mond werden gevonden”. Niet helemaal correct, die bewering, want zoveel fabricanten van die capsules waren er nu ook weer niet dat de fysieke gelijkenis zou volstaan hebben als bewijs: de SS-Obergruppenführer wist cyaankalicapsules te voorschijn te toveren die qua serienummer niet ver verwijderd waren van degene die gebruikt werd door Göring. Een onderzoekje waard, zou een mens dan toch in ieder geval denken, maar … de bezettingsmachten hebben zo’n onderzoek dus nooit gevoerd. En de meeste geschiedkundigen van tegenwoordig zijn kennelijk, zónder dat dat verder onderzocht werd, van oordeel dat een of andere man in dienst van het Amerikaans leger Göring een handje hielp. Een op lucht gebaseerde theorie volgen, is kennelijk voor vele historici aanvaardbaarder dan het uitzoeken van een op z’n minst met fysieke stukken gestaafde verklaring. Dat Bauwens er voor gekozen heeft dat niét te doen, spreekt mijns inziens in zijn voordeel.
Hoe dan ook: voor wie voldoende historische interesse heeft om zich wat te verdiepen in de kopstukken van nationaal-socialistisch Duitsland, maar liever geen “droge” biografieën leest, is dit Göring – Noem me Herr Meyer zeker geen onaangenaam boekje om te lezen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !