woensdag 30 juni 2021

Göring – Roger Manvell & Heinrich Fraenkel (boekbespreking door Björn Roose)

Göring – Roger Manvell & Heinrich Fraenkel (boekbespreking door Björn Roose)
Biografieën … Ik heb net even geteld hoeveel ik er zo in mijn boekenkasten staan heb en kom op een aantal van meer dan tweehonderdzestig. Niet onlogisch voor iemand met een redelijk ontwikkelde interesse voor geschiedenis. En al evenmin onlogisch dat er tussen die biografieën dus wel een aantal zijn met betrekking tot figuren uit het nationaal-socialisme, communisme en fascisme of de rand daarvan.

Dat er bij die tweehonderzestig ook twee waren met Hermann Göring als onderwerp mag dus nauwelijks verbazing wekken. Dat ik van “waren” spreek óók niet echt: her en der in mijn kasten liggen er immers boeken óp andere boeken wegens plaatsgebrek. Nog méér boekenkasten in mijn appartement stouwen, is niet echt een realistische optie, dus probeer ik – zoals ik dat doe met de “afdeling” fictie – het kaf van het koren te scheiden, afscheid te nemen van wat me in de loop van de jaren minder is gaan interesseren, van boeken die ik er na één keer lezen niet nog eens ga op naslaan.

Dat wil dan weer niet zeggen dat voorliggend Göring van Roger Manvell en Heinrich Fraenkel, in vertaling verschenen in de serie Kopstukken uit de Tweede Wereldoorlog bij Standaard Uitgeverij in 1977, niet interessant zou zijn. Ik ga het gewoon, net zoals de tweede biografie, Göring – Noem me Herr Meyer van Jan Bauwens, Piet Terlouw en H.C. Ebeling, niet langer bijhouden.

Roger Manvell (geboren in 1909, overleden in 1987) was, aldus Wikipedia, de eerste directeur van de British Film Academy, auteur van massa’s boeken over films en het maken van films én van een hele hoop boeken over nationaal-socialistisch Duitsland. Beetje bizarre combinatie, lijkt het, maar dat is niet écht zo: Manvell werkte tijdens de Tweede Wereldoorlog namelijk bij het Britse Ministerie van Informatie, waarvoor hij … propagandafilms maakte (propaganda en “informatie” liggen ook in onze tijden nog steeds niet ver uit mekaar – minder ver dan ooit zelfs).

Heinrich Fraenkel (geboren in 1897, overleden in 1986), werkte niet alleen aan dit Göring samen met Manvell, maar ook aan een biografie van Rudolf Hess en een boek over de zogenaamde Canaris-samenzwering. Onder pseudoniem was hij ook verantwoordelijk voor een column over schaken in de New Statesman en een aantal boeken over hetzelfde onderwerp, en tijdens de jaren 1930 maakte hij ook nog een viertal films. Geen idee hoe die twee mekaar vonden – ik voel ook niet de behoefte dat uit te gaan zoeken – maar dat Fraenkel ging lopen uit Posen (nu Polen, toen deel van het Duitse Rijk) en naar Groot-Brittannië trok zal er wellicht wel wat mee te maken hebben.

De twee slaagden er in ieder geval in met Göring een, rijkelijk van foto’s voorziene, voldoende biografie te schrijven van de officiële tweede man binnen nationaal-socialistisch Duitsland. Zo’n honderdzestig welbestede bladzijden waarin zonder té veel in detail te gaan de essentie van Hermann Göring en zijn leven lijkt weergegeven te zijn: van Jeugd en Eerste Wereldoorlog over Putsch en ballingschap en vervolgens Machtsovername naar Vrede of oorlog? en zijn toppunt als Il Magnifico naar zijn einde in Neurenberg. Meer moet dat niet zijn, lijkt het mij.

In het eerste hoofdstuk komen uiteraard zijn vader Heinrich Göring, consul-generaal op Haïti, de joodse landeigenaar en minnaar van zijn moeder Ritter von Epenstein, zijn carrière bij de infanterie (waar hij het tot luitenant schopte) en vervolgens de nog enigszins primitieve maar voor avonturiers veel interessantere luchtmacht (waar hij zijn Pour le Mérite verdiende en uiteindelijk commandant werd van het Jagdgeschwader von Richthofen), en zijn kennismaking met zijn latere vrouw Karin von Kantzow en latere Führer Adolf Hitler aan bod.

Dankzij dat hoofdstuk (u ziet dat ik voordien nooit veel moeite gedaan heb om me te verdiepen in het leven van Göring) begreep ik uiteindelijk ook waarom Hermann Göring de inleiding geschreven heeft tot Jagd in Flanderns Himmel, een boek van Karl Bodenschatz over “den sechzehn Kampfmonaten des Jagdgeschwaders Freiherr von Richthofen” dat ik vele jaren geleden voor een appel en een ei (minder zelfs, voor vijftig eurocent) op de kop tikte op een rommelmarkt. De Generalfeldmarschall staat er natuurlijk ook wel een paar keer in op foto, maar verder dan die foto’s ben ik nooit gekomen. Het boek is namelijk gedrukt in de zogenaamde gotische drukletter en ik heb mezelf er nooit toe kunnen brengen me op het lezen daarvan toe te leggen. Wie weet, leef ik lang genoeg om daar alsnog ooit eens werk van te maken.

Het op Jeugd en Eerste Wereldoorlog volgende hoofdstuk Putsch en ballingschap is natuurlijk grotendeels gewijd aan de zogenaamde Bierkellerputsch en de gevolgen daarvan. Dat het met die putsch niet goed kon gaan, stond uiteraard in de sterren geschreven (zelfs al was het regime in Duitsland in die tijd ongeveer net zo amateuristisch georganiseerd als die putsch), dat het Göring niet op dezelfde manier zou vergaan als de andere kopstukken ervan niet meteen. Hitler kwam immers, samen met een aantal anderen in de (nog steeds in gebruik zijnde) gevangenis van Landsberg am Lech terecht (zo’n 45 kilometer van München, waar de operette-staatsgreep gepleegd werd), maar Göring – de eigenlijke leider van deze nationaal-socialistische versie van Mussolini’s Mars op Rome – via het ziekenhuis in München tot bij de grens met Oostenrijk (Garmisch), vervolgens tot in Innsbruck (Oostenrijk) en Rome (Italië), en ten slotte in Stockholm (Zweden), waar hij uiteindelijk zelfs in het Långbro sjukhus, een psychiatrische kliniek, terechtkwam om van zijn inmiddels opgedane verslaving aan morfine af te geraken. Dat laatste zou lukken, maar hij zou (later?) opnieuw verslaafd geraken aan paracodeïne, een derivaat van morfine.

Hij bleef in ieder geval lang genoeg weg en liet zo weinig van zich horen dat hij bij z’n uiteindelijke terugkomst in München het vertrouwen van Hitler moest terugwinnen: “Dit gebeurde in de loop van 1928, het jaar van de verkiezingen voor de Reichstag die in de lente zouden plaatsvinden. Göring wist voldoende druk op Hitler uit te oefenen om aanvaard te worden als een potentieel kandidaat voor de Reichstag, waarvoor iedere partij leden benoemde in verhouding tot het verkregen stemmental. Göring werd een belangrijk medewerker op het podium, waar hij zijn stijl aan die van Hitler aanpaste en Hitler moest wel erkennen dat Görings achtergrond, te zamen met zijn steeds omvangrijker worden maatschappelijke en zakelijke contacten, mogelijk uiterst waardevol waren. Göring zelf had ‘klasse’ en Hitler besefte hoe belangrijk het was het vertrouwen te winnen van invloedrijke rechtse kringen daar hij zijn weg naar de macht vervolgde met ‘legitieme’ middelen. Ook Karin was weer in Duitsland gearriveerd. En ook zij had ongetwijfeld ‘klasse’.” Göring kon van de anders-socialistische beweging van Hitler iets maken dat aanvaardbaar was voor de kapitalisten en Hitler had begrepen dat dát de enige manier was om naar de macht door te stoten. Het nationaal-socialisme zou kapitalistisch zijn of anders niet, een feit dat ook tegenwoordige socialisten (nationaal of niet) nog steeds bekend is (wanneer heeft u voor het laatst een socialistische leider uit “de volksklassen”, of wat daarvoor tegenwoordig moet doorgaan, gezien?).

Het was nog niet de tijd om de gebroeders Otto en Gregor Strasser helemaal aan de kant te zetten, maar Otto verliet in 1930 wel de NSDAP (al dan niet na aandringen van Hitler), stichtte een eigen partij (Die Schwarze Front, economisch zéér links georiënteerd), en emigreerde uiteindelijk na de nationaal-socialistische machtsovername naar Wenen (Oostenrijk) van waaruit hij de dictatuur van Hitler bestreed. Zijn broer Gregor was minder verstandig, werd in 1932 ondanks zijn problemen met de baas toch nog Rijksorganisatieleider van de partij, maar dacht in datzelfde jaar cavalier seul te kunnen spelen en vicekanselier te worden in een regering van generaal Kurt von Schleicher. De baas kwam daar echter achter, Gregor legde einde 1932 zijn functies neer, moest zich in 1933 terugtrekken uit de Rijksdag, en werd uiteindelijk vermoord tijdens de Nacht van de Lange Messen op 30 juni 1934. Het verzet van Otto tegen Hitler was ook al niet echt effectief, maar hij overleefde het wel en kwam in 1955 zelfs terug in de (West-)Duitse politiek terecht met zijn Sozialistische Reichspartei.

Enfin, we wijken af. Terwijl de Strassers tegen de bierkaai vochten, wérkte Göring aan die bierkaai. Hitler kon dankzij hem met Hjalmar Schacht, de vroegere voorzitter van de Reichsbank, in zee gaan, en “Thyssen, Kurt von Schroeder, Georg von Schnitzler van IG Farben en Karl Bechstein, de pianofabrikant” werden aanhangers en royale financiers van de nationaal-socialisten, terwijl Göring ook de vrede met het Vaticaan wist te bewaren, ondanks het zogenaamde heidendom van de partij (iets wat zich in essentie alleen maar uitte in de gebruikte symboliek). Niet onlogisch dus dat Göring in 1932 voorzitter van de Reichstag werd en daarmee de meest directe tegenstander van kanselier von Papen, de enige die nog in de weg stond van Hitler zelf. Göring zette von Papen schaak, von Papen en Hindenburg zetten zichzelf schaakmat, op 30 januari 1933 werd Hitler kanselier, op 27 februari van datzelfde jaar zette de Nederlander Marinus van der Lubbe (al dan niet een handje geholpen of een duwtje in de rug gegeven door de mannen van Göring) de Rijksdag in brand en de kers op de taart: op 23 maart 1933 werd het Ermächtigungsgesetz gestemd en werd Hitler niet alleen de Führer van Göring, de NSDAP en haar aanhangsels, maar ook van Duitsland.

En Göring, altijd bereid om zich vol energie op iets nieuws te storten en even bereid om wat hij al langer deed te laten vallen, kon verder. Hij liet de leiding van de SS, de Gestapo en de concentratiekampen over aan Heinrich Himmler en nam die van de nieuw op te richten luchtmacht in handen (de vuurdoop kwam er in juli 1936 toen de Luftwaffe bommen ging lossen boven het Baskische Guernica). Hij werd door Hitler benoemd tot “Meester van de Duitse jacht en van de Duitse Wouden” omdat Hitler als vegetariër niks had met jagen: “Görings hervormingen, vooral van de jachtwetten, waren nuttig en werkelijk voorbeeldig in hun soort – zijn enige permanente positieve bijdrage voor zijn land”, aldus de biografen. “De paragrafen van deze wetten zijn heden ten dage nog van kracht. Hij verbood vivisectie en het gebruik van wrede vallen. Als weidelijk jager geloofde hij in ‘fair play’ voor de vogels en dieren en in de zorg voor hun instandhouding en voortplanting.” En Göring werd voor buitenlandse diplomaten en leiders het belangrijkste aanspreekpunt: “Als de Britten Hitler recalcitrant vonden, wendden zij zich gewoonlijk tot Göring om een bescheiden commentaar te leveren op de manier waarop de zaken zich ontwikkelden. Bij de Polen vervulde Göring dezelfde functie. Daar waren beren en lynxen en de mogelijkheid ze op geëigende tijden te schieten en de staatslieden die trachtten elkander de loef af te steken, vonden dit een prettige manier om de strijd aan te binden met de problemen die Hitler in Europa schiep nu hij Duitsland zelf onder controle had.”

Wat uiteraard niet belette dat er uiteindelijk ook op mensen geschoten werd. In 1938 kreeg Göring met zijn tweede vrouw, Schauspielerin Emmy Sonnemann, een dochter Edda en “oorlog zou voor hem geen comfortabele aangelegenheid zijn, omdat men van hem natuurlijk verwachtte dat hij er een leidende rol in zou spelen”, terwijl hij intussen vooral geïnteresseerd was in “een leven van zalig nietsdoen, jagen, reizen, kunstschatten verzamelen, bouwen en op grootse wijze de rol van gastheer spelen”. Maar hij, “die van economie niets afwist buiten zijn onbeduidende ervaring als handelaar en hetgeen hij had opgepikt tijdens gesprekken met de industriëlen toen de partij hem met macht had bekleed” was natuurlijk ook al “in april 1936 belast met de buitenlandse handel en de invoer van noodzakelijke grondstoffen” en in september van datzelfde jaar commissaris geworden voor het economische vierjarenplan dat Hitler tijdens de zomermaanden had opgesteld, en dat plan was grotendeels gebaseerd op de mogelijkheid op oorlog. En een oorlogseconomie moet uiteraard vroeg of laat tot oorlog leiden. Vrede of oorlog? kan als titel dus zowel die lange aanloop naar de officiële Tweede Wereldoorlog gelden als het persoonlijke en diplomatieke dilemma van Hermann Göring.

Göring mag echter, aldus Roger Manvell en Heinrich Fraenkel, hoe dan ook beschouwd worden als verantwoordelijk “voor het complot dat de val van Oostenrijk beoogde” en heeft zich daar later “altijd op beroemd”. Aan de ontwikkeling van dat (com)plot, de zogenaamde Anschluss, worden in deze biografie dan ook ettelijke bladzijden besteed. Net zoals, uiteraard, aan de toenemende vervolging van de joden, met de door de auteurs aangebrachte verduidelijking: “Het Duitse beleid van die tijd was erop gericht zich van de joodse bevolking te ontdoen door de joden aan te moedigen naar het buitenland uit te wijken en hun rijkdom en voornaamste bezit achter te laten.” Uitroeiing stond toen dus niet op de agenda van nationaal-socialistisch Duitsland en de reusachtige pogrom van 9 en 10 november 1938, Kristallnacht, niet op de agenda van Göring zelf. Die was eenvoudig woedend over de vernielingen en de plunderingen van joods bezit: “Dit benadeelde de joden niet, (…) het schaadde de Duitse economie en de Duitse verzekeringsmaatschappijen – die niet joods waren. Het zijn de joden, waarvan wij ons willen ontdoen, niet hun eigendommen, schreeuwde hij.” De nationaal-socialistische staat wist echter weer eens met het kapitalisme een een-tweetje te spelen: de verzekeringsmaatschappijen zouden de sommen voor de geleden schade wel degelijk uitkeren, maar de betaling zou gebeuren aan … het Ministerie van Financiën.

En dan zijn er verder natuurlijk nog het pappen en nathouden van de relaties met fascistisch Italië (Mussolini was zelfs geen kille minnaar van het antisemitisme van de nationaal-socialisten en al helemaal niet van de Anschluss, waarmee ook Tirol in handen kwam van de Duitsers); de half diplomatieke half militaire uitbreiding richting Midden-Europa (met onder andere het Protektorat Böhmen und Mähren tot gevolg); en uiteindelijk natuurlijk het compleet falen van de appeasement-politiek van de Engelsen en Fransen. Het hoofdstuk Il Magnifico begint dan ook met de terechte stelling dat “Voor Görings Luftwaffe (...) de drieweekse Poolse veldtocht een kleinigheid [was]. De onstuimige Blitzkrieg overrompelde de Poolse luchtmacht bij verrassing en haar toestellen werden in vele gevallen al op de grond vernietigd. Toen na enkele dagen Warschau tot het middelpunt van de tegenstand tegen de Duitse grond- en luchtstrijdkrachten was geworden, zette de Luftwaffe elkaar opvolgende golven van bommenwerpers in om de stad tot capitulatie te dwingen. De Stuka’s schoten gierend uit de hemel naar beneden en wierpen hun bommen op de rokende stad. Toen alles gedaan was, kwamen de vliegtuigen met filmcamera’s en fotografeerden vanuit de lucht de grote skeletten van huizen die eens de trots van het oude Warschau waren. De eerste van de prestige-oorlogsfilms, Vuurdoop, werd gemaakt als een tribuut aan de Luftwaffe en na de film verscheen Göring zelf op het scherm. Dit, zo zei hij, staat Engeland nog te wachten.”

We weten zoveel jaar later natuurlijk allemaal dat Engeland serieuze slagen te verwerken heeft gekregen, maar dat het zich niet overgegeven heeft. Niet dankzij de – en daar wil ik toch even op wijzen – “extreem rechtse ondergrondse beweging, met inbegrip van de meer dissidente generaals en andere officieren, [die] koortsachtig in de weer [waren] om een vrede door onderhandeling te combineren met de val van de Führer”, maar onder andere doordat de Duitse luchtmacht de Materialschlacht nooit kon winnen. Ook niet nadat Göring in maart 1940 decreten had ondertekend “die het Duitse volk aanspoorden tot inlevering in het nationaal belang van alle artikelen van koper, brons, zink en andere nuttige metalen”, iets wat me wel zeer sterk deed denken aan wat Mao presteerde tijdens de zogenaamde Grote Sprong Voorwaarts, al werd het omsmelten van al die metalen dan wel overgelaten aan de bevolking die daartoe “hoogovens” diende te bouwen in de achtertuin. Bestek, pannen, gereedschap en deurkrukken verdwenen razendsnel uit beeld, net zoals de bossen die moesten dienen als brandstof van die hoogovens en in ruil daarvoor kwam “staal” dat voor meer dan 60 procent onbruikbaar was wegens de extreem lage kwaliteit ervan. Ik heb geen weet van dergelijke gegevens in Duitsland, maar ik kan me ook weer niet meteen inbeelden dat die omgesmolten spullen tot iets leidden dat hart wie Kruppstahl was.

De zaken hadden misschien anders kunnen verlopen als Hitler zijn pantserdivisies op 24 mei 1940 niet had doen stoppen voor Duinkerken en zó de Engelsen de kans gaf over zee te vluchten met alles dat zelfs maar kon blijven dobberen – al was dat volgens sommigen “te danken aan Görings grootspraak dat hij ‘de vijand kon afmaken’ zonder de ‘Panzer’” – of Hess’ (al dan niet door Hitler gesteunde) vredesmissie geslaagd was (zie mijn bespreking van Mijn vader Rudolf Hess van Wolf R. Hess), maar dat is natuurlijk louter hypothese. En dat in tegenstelling tot het feit dat Görings Luftwaffe er niét in slaagde Engeland klein te krijgen en vervolgens op zó veel plaatsen overal ter wereld moest ingezet worden dat ze ten slotte helemaal ten onder ging. Göring moest uiteindelijk ook aanvaarden dat hij grimlachend werd aangeduid als Herr Meyer (en de luchtalarmen als Meyers trompetten). Die naam – die zo’n beetje synoniem staat voor, pakweg, Jans(s)ens of Peeters in onze contreien – had hij immers over zichzelf uitgeroepen toen hij in een toespraak tot de Luftwaffe in september 1939 had gezegd dat er “nooit een vijandelijke bommenwerper de Roer zou bereiken” en dat als dat wél ooit gebeurde men hem Meyer mocht noemen. Later werd daarvan gemaakt dat hij gezegd had dat men hem Meyer mocht noemen als er ooit een vijandelijke bom op Berlijn viel, iets wat ook Manvell en Fraenkel als waar aannemen, maar het dus niet is.

Maar tegen de tijd dat het zover kwam was Göring eigenlijk al de interesse in de Luftwaffe kwijt (en de Luftwaffe de interesse in hem): hij reisde door Europa op zoek naar kunstwerken voor zijn persoonlijke collectie, die hij van plan was ooit met veel hoempapa over te dragen aan de staat, bemoeide zich zelfs niet met die staat toen het rechts-conservatieve 20-Julicomplot (ook bekend als het von Stauffenberg-complot of – in een grotere context – Operatie Walkure) net niet tot de dood van de Führer leidde, en nam eigenlijk alleen nog de organisatie op zich van één grote operatie: het in het zicht van de vijand evacueren van het naar zijn overleden eerste echtgenote genaamde landgoed Karinhall en de zich daarin bevindende kunstwerken.

Of het aan de paracodeïne lag of aan iets anders, is niet meteen duidelijk, maar hij probeerde op 23 april 1945 toch nog of hij effectief “de tweede man in het Reich en de erkende opvolger van de Führer” was. Die laatste zat immers sinds 16 januari van dat jaar in de Führerbunker in Berlijn, dat inmiddels zo goed als volledig omsingeld was door de Sovjet-Russen, en zou daar tijdens een gesprek met veldmaarschalk Wilhelm ‘Lakaitel’ Keitel en Generaloberst Alfred Jodl gezegd hebben: “Göring kan daarginds de leiding overnemen … Als het tot vredesonderhandelingen komt, kan Göring dat beter doen dan ik … Hij kan veel beter met de tegenpartij overweg.” Dat was in ieder geval wat Alfred Jodl vertelde aan generaal Karl Koller, Görings stafchef, en wat die laatste hem vervolgens kwam vertellen nadat hij op 23 april nog per vliegtuig uit Berlijn weggeraakt was. Na enige twijfel genoeg reden voor Göring om telefonisch verbinding op te nemen met het hoofdkwartier en te vragen of hij effectief “in overeenstemming met uw decreet van 29,4,1941 onmiddellijk de algehele leiding van het Reich” op zich mocht nemen “met complete vrijheid van handelen in binnen- en buitenland.”

Niet dus. Hitler ging compleet over de rooie, ontzette Göring uit al zijn functies, liet hem onder arrest plaatsen op de Berghof in Berchtesgaden, waar Göring met zijn gezin intussen heen getrokken was, en duidde op 29 april, de dag voor hij zelfmoord pleegde, admiraal Karl Dönitz aan als Chinese vrijwilliger voor de functie van “president van het Reich en opperbevelhebber van de Gewapende Strijdkrachten”. Op 1 mei probeerde Martin Bormann, trouwe hond van de Führer en stachanovist tot in de kist (op 2 mei kwam hij zelf om, al dan niet met behulp van een cyaankalicapsule), de executie van Göring nog door te drijven maar de SS weigerde zijn bevelen op te volgen. En op 6 mei liet Göring aan de nieuwe chef, Dönitz, weten dat hij gaarne bereid was Dwight Eisenhower officieel te benaderen, “zoals de ene maarschalk de andere”, in de hoop “de geschikte persoonlijke atmosfeer te kunnen scheppen voor de onderhandelingen van Jodl” met diezelfde Eisenhower. Dönitz deed alsof hij niks ontvangen had, of heeft werkelijk niks ontvangen, maar hij moest dan ook “niet veel (…) hebben van de positie die Hitler hem had gelegateerd”. Göring ging dan maar zelf, daartoe uiteindelijk gepusht door zijn stafchef Koller, op zoek naar Eisenhower en begon daarmee aan zijn laatste reis: die bracht hem van Mauterndorf (waar hij wegens luchtaanvallen op Berchtesgaden heen gebracht was) naar het krijgsgevangenenkamp in Augsburg, over Mondorf (Luxemburg) naar Nürnberg/Neurenberg, waar hij vanaf november moest verschijnen voor het juridisch nog steeds omstreden Internationale Militaire Tribunaal.

Een aantal van de redenen waarom dat tribunaal omstreden was en blijft, worden ook vernoemd in het laatste hoofdstuk van dit boekje: “Het was een rechtbank zonder precedent, waarvan het karakter moest worden vastgesteld door een internationaal akkoord tussen Amerikanen, Britten, Russen en Fransen. De door de Geallieeren benoemde aanklagers kwamen in de zomer in conferentie bij elkaar om de aard en werkwijze vast te stellen voor het proces, terwijl de oprichtingsakte van het Tribunaal in augustus getekend werd.” Er valt natuurlijk nog veel meer te zeggen over de legitimiteit van het Tribunaal en de “wetten” op basis waarvan het uitspraak deed, maar alleen al het feit dat de beklaagden hun raadslieden alleen maar konden kiezen “uit een door de Geallieerden verstrekte lijst van betrouwbare Duitse advocaten” moet toch wel de wenkbrauwen doen fronsen. Wat overigens niet wil zeggen dat de raadsman van Göring, Otto Stahmer, zijn best niet deed: “Het hoofdthema in het pleidooi van Stahmer ten behoeve van Göring was, dat hij geen aandeel in oorlogsmisdaden als zodanig en ook geen kennis heeft gehad van hetgeen er gaande was buiten zijn eigen specifieke departementen, en dit vooral na de periode van vervreemding met Hitler, die in 1943 was begonnen. Bodenschatz [dezelfde als de auteur van Jagd in Flanders Himmel?, noot van mij], Milch en anderen traden als getuigen op om te verklaren dat Göring, evenals zijzelf, niets wist van de activiteiten van genocide ten opzichte van de joden. Dit waren klaarblijkelijk uiterst geheime zaken die slechts aan de SS van Himmler bekend waren; niemand wist wat er in de concentratiekampen gebeurde. Dergelijke zaken waren topgeheim. In elk geval kon noch Göring, noch iemand anders tegen Hitler opponeren. De Führer deed wat hij wilde, zonder iemand te raadplegen.”

Dat laatste klopt allicht en het niet kunnen “opponeren” is een typisch fenomeen in elke dictatuur en elke “democratie”. “Opponeren” betekent uiteindelijk het risico lopen je vrijheid, je broodwinning, of je leven te verliezen en weinig mensen zijn daartoe bereid. Dat laatste blijkt ook vandaag nog als het er om gaat in te gaan tegen het narratief van overheid en massamedia. Maar goed, zoals iedereen die aan het proces deelnam – “verdachten” zowel als “verdenkers” – wist, waren de advocaten daar niet om wat dan ook voor hun klanten uit de brand te slepen. Dat ze schuldig waren, was bij voorbaat vastgelegd, de gehanteerde “wetten” waren ook op hun maat gesneden. En Göring zelf mocht dan wel praten als Brugman, bij momenten zelfs de overhand krijgen op de Amerikaanse officier van justitie Robert H. Jackson, dat was allemaal umsonst.

Ja, Sir Norman Birkett schreef dat “Göring [zich] (…) een zeer bekwaam man [toont] die de bedoeling van elke vraag doorziet, welhaast onmiddellijk nadat ze is uitgesproken. Zijn kennis is ook aanzienlijk en in dit opzicht staat hij in het voordeel tegenover het Openbaar Ministerie, omdat hij zich op bekend terrein bevindt. Hij heeft een kennis van zaken die vele anderen die tot het Openbaar Ministerie en het Tribunaal behoren, niet hebben. Hij heeft dan ook stand gehouden zonder terrein te verliezen en het Openbaar Ministerie is in zijn zaak vrijwel geen stap vooruitgekomen. Er is beslist geen sprake van een dramatische vernietiging van Göring, zoals was voorzegd of voorspeld.” En Göring mocht dan wel zeggen dat “De Führer, de eerste man, (…) een gevaar [zag] en ik, als de nummer twee, als u het zo wilt uitdrukken, wenste een andere strategische maatregel door te drijven”, dit zeggen geen zin zou gehad hebben: “Indien ik mijn wil te allen tijde had weten op te leggen, was ik waarschijnlijk nummer één geworden. Maar aangezien nummer één een andere mening was toegedaan en ik slechts nummer twee was, prevaleerde natuurlijk zijn mening.” Maar op het proces van Nürnberg was Göring, in afwezigheid van Hitler, nummer één. Hij was de hoofdvogel. Als dié niet afgeschoten werd, zou niemand afgeschoten worden. Barbertje was uiteraard niet onschuldig, maar Barbertje móest hangen.

En dát, hangen is iets wat Göring beslist niet wou. Hij wou, als een soldaat, voor het vuurpeloton sterven. Wat hem werd geweigerd. Ook weer volgens de “logica” van het tribunaal: het mocht dan wel militair zijn, maar het doel was van meet af aan de beschuldigden als misdadigers van gemeen recht te behandelen, niet als militairen. Waarop Göring zijn laatste prestatie leverde: zelfmoord plegen onder de ogen van zijn bewakers. In zijn afscheidsbrief schreef hij dat hij de cyaankalicapsules al bij zich had toen hij naar Mondorf werd gebracht, daarmee mogelijk toch een laatste maal grootmoedigheid tonend: volgens andere biografen is het immers klaar en duidelijk wie hem de capsule bezorgde, maar daarover hebben we het in de volgende boekbespreking.

Voor wat déze boekbespreking betreft, brei ik er hier dus een einde aan. Het is echt wel een longread geworden, wat niet in de bedoeling lag, maar mijn poging tot een korte samenvatting faalde helaas ernstig. Ik zou zeggen: wie dit boekje kan opduikelen en interesse heeft voor de korte geschiedenis van het Duizendjarige Rijk kan ik het zeker aanraden. “(…) ik ben vastbelosten om de Duitse geschiedenis als een groot man in te gaan (…) Binnen vijftig of zestig jaar zullen er overal in Duitsland standbeelden van Hermann Göring staan”, zei het onderwerp van deze biografie tijdens het proces in Nürnberg. Dat laatste is bij mijn weten niet gelukt, maar hij is in ieder geval toch groot genoeg gebleken voor een aantal biografieën.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !