dinsdag 15 juni 2021

Tegen het liberalisme – De samenleving is geen markt – Alain de Benoist (boekbespreking door Björn Roose)

Tegen het liberalisme – De samenleving is geen markt – Alain de Benoist (boekbespreking door Björn Roose)
Toegegeven, deze Tegen het liberalisme – De samenleving is geen markt van Alain de Benoist heeft enorm lang op m’n leestafel gelegen. Niet in mijn boekenkasten, nee, daar zitten boeken in die al véél langer aan lezen toe zijn, maar op mijn leestafel, zo ongeveer recht voor m’n neus als ik me ‘s avonds in de sofa installeer, klaar om effectief gelezen te worden. Ten dele uiteraard omdat ik een klein steentje bijgedragen heb aan de totstandkoming van dit boek – ik had het genoegen om de vertaling van de inleiding na te kijken (voor meewerken aan het vertaalwerk zelf had ik helaas geen tijd) – en ik dus toch min of meer de morele verplichting had om het ook snel na de officiële lancering te lezen (die officiële lancering dateert van september 2020 en ik had het boek voordien al in bezit). Ten dele ook omdat ik ervaring heb met de teksten van Alain de Benoist: er worden regelmatig (vertaalde) artikels van zijn hand opgenomen in het blad waaraan ik meewerk, TeKoS, en die artikels zijn doorgaans al niet van de poes, laat staan dat een boek van meer dan 300 bladzijden dat zou zijn. Ten dele uiteraard, daarmee samenhangend, het feit dat er altijd wel “makkelijker” literatuur op die leestafel lag.

Het was dus niet met angst en beven dat ik aan Tegen het liberalisme – De samenleving is geen markt begon, maar het duurde toch tot er niks anders meer op die leestafel van me lag. Enigszins ten onrechte, zo blijkt. Ja, de hoofdstukken Kritische analyse van de liberale ideologie en Communitaristen en liberalen waren vrij lastig te verteren (terwijl ik toch economist van opleiding ben en niet aan mijn eerste leesvoer over het liberalisme toe ben), maar de rest van het boek was eigenlijk redelijk vlot leesbaar. Misschien kwam de Benoist zelf wat traag op gang bij het schrijven van dit boek of misschien … deed de ene vertaler zijn werk al wat beter dan de andere? Het viel me in ieder geval sterk op dat hier verschillende vertalers aan het werk geweest waren (met onder andere verschillende vertalingen van identieke uitdrukkingen tot gevolg) en dat niet iedere corrector zijn werk even goed gedaan had. Ik vond in de inleiding die ik zelf nagezien had nog één fout terug (twee keer “het” na mekaar op de zesde lijn van pagina 39), iets wat ik persoonlijk onvergeeflijk vind, maar in de andere hoofdstukken van de tekst vond ik er helaas veel meer. Zelfs in de inhoudstafel bleek er een “bibliogarfie” te zitten …

Nu, genoeg nestbevuiling, over naar het voorwoord. Dat werd geleverd door Mark Elchardus en dát feit moet toch als een serieuze prestatie van Uitgeverij ID beschouwd worden. Het boek richt zich dan wel tegen het liberalisme, maar het is geenszins een “links” boek en Alain de Benoist wordt toch nog steeds beschouwd als de “uitvinder” van wat dan Nouvelle Droite ofte Nieuw-Rechts wordt genoemd. Terwijl Mark Elchardus, hoogleraar sociologie aan de Vrije Universiteit Brussel, als student in Gent actief was in de Provo-beweging, lange tijd zo’n beetje de huisideoloog van de sp.a was, nog steeds bestuurslid is van de Wiardi Beckman Stichting (een “denktank” van de Nederlandse PvdA), en graag geziene columnist van de kaviaarlinkse krant De Morgen. Maar Mark Elchardus is natuurlijk geen Wikipedia-intellectueel, hij weet waar de Benoist voor staat: “In 1977 publiceerde hij Vu de droite, een boek dat werd bekroond door de Franse Academie. In tegenstelling tot wat de titel laat vermoeden, is het in menig opzicht een pleidooi om de links-rechts-tegenstelling te overbruggen. Sindsdien is een niet onaardig deel van zijn werk daarop gericht. Ook in Tegen het liberalisme staat dat streven centraal. Zijn inspanningen dienen op de juiste manier te worden begrepen. Zij vertrekken geenszins van de overtuiging dat het rechtse en linkse denken niet langer relevant zouden zijn, integendeel. De Benoist doet zijn uiterste best om terug te keren naar hun fundamenten. Zijn uitgangspunt is veeleer dat hedendaagse linkse en rechtse bewegingen hun uitgangspunten zozeer verloochenen, of misschien zelfs gewoon vergeten, dat er in feite geen links en rechts meer rest, maar enkel nog liberalisme enerzijds, de verschillende, doorgaan (sic) als populistisch omschreven vormen van verzet tegen liberalisme anderzijds. Het is zijn overtuiging dat dit verzet baat heeft bij zowel rechtse als linkse herbronning. Daarom heet dit boek Tegen het liberalisme.”

Elchardus voegt daar aan toe dat “als de Benoist het over liberalisme heeft, (…) hij niet hoofdzakelijk [denkt] aan partijen die zich als liberaal omschrijven of als dusdanig worden beschouwd. Liberalisme is voor hem een filosofische, economische en politieke doctrine die een belangrijke, ja dominante rol speelt in de overgrote meerderheid van alle hedendaagse partijen in Europa.” En dat terwijl in essentie, volgens datzelfde liberalisme, “staat en overheid geen ander nut en functie [hebben] dan het doen respecteren van de rechten van het individu. Die rechten zijn gegeven los van de gemeenschappen waarvan dat individu lid is. De rechten en de belangen van individuen staan daarom altijd boven die van de gemeenschap. Dat betekent meteen dat politiek geen rol van betekenis heeft te spelen. Die rol wordt best zo klein mogelijk gehouden. De markt dicteert en verder “TINA”: “there is no alternative”. Vandaar de logische en onvermijdelijke evolutie van liberalisme in de richting van ondemocratisch liberalisme.” Zie wat dat in de ogen van liberalen ontbreken van enig alternatief voor hún systeem betreft bijvoorbeeld mijn recente bespreking van Rechts voor de raap van Jean-Marie Dedecker: die stelt in dat boek onder andere dat “het kapitalisme (…) het efficiëntste economisch systeem [is]” en dat “de discussie tussen links en rechts (…) dus niet meer [moet] gaan over de productie van de welvaart, maar over de verdeling ervan”. Er mag dus over alles gediscussieerd worden, maar niet over datgene wat liberalen als de fundamenten beschouwen. “Ondemocratisch liberalisme” dus, zoals Elchardus schrijft.

Wat overigens niet wil zeggen dat Mark Elchardus het op alle punten eens is met Alain de Benoist. Die laatste “breekt”, aldus de eerste, “onvoldoende met het sociaaldarwinisme”, “zijn benadering (…) [gaat] gebukt onder een overdosis nostalgie”, “zijn denken [blijft] gekenmerkt door scepsis ten opzicht van de natie en vooral de natiestaat. Deze zijn hem blijkbaar te grootschalig. Ook zijn kritiek op de vertegenwoordigende democratie sluit daarbij aan. Hij beroept zich herhaaldelijk op Jean-Jacques Rousseau om te pleiten voor een rechtstreekse, niet-gemedieerde soevereiniteit van het volk” en “al deze dingen wijzen op een verzuchting naar kleine, eenvoudiger gemeenschappen”, wat volgens – en daar komt de utopisch-socialist Elchardus dus naar boven – fout is. Volgens hem “kan enkel door zelfbewuste naties die in samenwerking een nieuwe wereldorde bouwen en grenzen stellen aan de macht van miljardairs, de verplaatsing van kapitaal, goeden (sic) en mensen” “de strijd tegen de nefaste invloed van het liberale, abstracte individualisme (…) worden gewonnen”.

Enfin, Tegen het liberalisme – De samenleving is geen markt is geen boek van Mark Elchardus, maar een synthesewerk van Alain de Benoist. Wie de Benoist al langer volgt, zal merken dat hij in dit boek niet opnieuw het warm water heeft uitgevonden, maar in essentie zijn langlopende kritieken op het liberalisme – volledig in overeenstemming met de rest van zijn werk, overigens – heeft gebundeld, gesynthetiseerd en in detail heeft uitgewerkt. En dat hij dat voor een niet onbelangrijk deel heeft gedaan vanuit de frustratie omtrent het feit dat veel zogenaamde conservatieven eigenlijk verkapte liberalen zijn of verdwaalden die menen dat conservatisme op de een of andere manier te combineren valt met liberalisme (“nationaalliberalisme”, “liberaalconservatisme”, dat soort dingen). Logisch dus dat op het eerder genoemde hoofstuk Kritische analyse van de liberale ideologie meteen een hoofdstuk Communitaristen en liberalen volgt en vervolgens Liberalisme en identiteit, De figuur van de bourgeois, een Kritische blik op Hayek, Representatieve democratie, participatieve democratie, Liberalisme en democratie, Derde kapitalistische golf, en Wat bewaren? De dubbelzinnigheden van het conservatisme. Dit boek dient dus zeker niet alleen gezien te worden als een ondubbelzinnige kritiek op het liberalisme, een regelrechte afwijzing ervan, maar ook als een duidelijke vingerwijzing naar die verdwaalde “conservatieven”.

Dat de Benoist daarbij meteen ook de “nieuwe wereldorde” van Elchardus afwijst, wordt al op de eerste bladzijde van de Inleiding duidelijk: “Het probleem, als men over liberalisme praat, is dat men meteen in woorden verstrikt raakt. Indien men onder “liberaal” verstaat: open geest, verdraagzaamheid, voorstander van vrij onderzoek, vrijheid van mening, of nog: tegenstander van bureaucratie of steuntrekkerij, centraliserend etatisme, dan zal de auteur van deze tekst het niet moeilijk hebben om die term voor zijn rekening te nemen”. Maar, aldus de Benoist, “de ideeënhistoricus weet dat dergelijke betekenissen triviaal zijn. Het liberalisme is een filosofische, economische en politieke leer, en het is uiteraard in die zin dat ze moet bestudeerd en beoordeeld worden.”

Hij voegt daar verder aan toe dat hij het wel degelijk “over liberalisme [heeft] (…) en niet over ‘ultraliberalisme’, een dubbelzinnige formulering die doet denken dat liberalisme aanvaardbaar zou zijn als het maar niet in bepaalde overdrijvingen vervalt (…)”. Net zoals hij verder duidelijk maakt dat er een verschil is tussen “de biotypische differentiatie en sociale individualisering”, dat laatste zijnde wat het liberalisme aanmoedigt: “De oude gemeenschappen, waar legitimiteit berustte op geloofsovertuigingen, gemeenschappelijke zeden of voorouderlijke tradities, waren gemeenschappen zonder sociale individualisering, wat op geen enkele manier verhinderde dat individuele persoonlijkheden op eminente wijze naar voor konden treden. ‘Gemeenschappen zonder individualisme, impliceren een zeer sterke differentiatie’, aldus Gauchet, ‘terwijl het individualisme zoals wij dat kennen differentiatie erg problematisch maakt.’” Voor wie in de opsomming van titels zou gezocht hebben naar de naam Ayn Rand: “De lofzang van het egoïsme bereikt een bijna karikaturaal hoogtepunt bij Ayn Rand, het idool van de libertariërs, die zelfs beweert dat ‘altruïsme onverenigbaar is met vrijheid’.” Veel meer aandacht dan dat besteedt de Benoist niet aan de libertariërs, het standpunt is duidelijk genoeg.

Verder, ook al meteen in de inleiding, het even duidelijke standpunt dat liberalisme “fundamenteel niets in te brengen [heeft] tegen de globalisering, temeer omdat dit in overeenstemming is met zijn wezenlijke universalisme (het individueel-universalisme) en per definitie samenvalt met de beperking van de nationale politieke soevereiniteit”. En de stelling dat liberalen die zich verzetten tegen massa-immigratie hypocrieten of leugenaars zijn: “(…) immigratie is [vanuit liberaal standpunt, noot van mij] louter een verhoging van het volume aan arbeidskrachten en de massa aan potentiële consumenten, dankzij individuen die van elders komen, waartegenover het positief staat”. Zie ook daarvoor het eerder besproken boek van Jean-Marie Dedecker, trouwens.

Voeg daaraan toe de zogenaamde “neutraliteit” van het liberalisme: “(…) zelfs als zij de ene zowel als de andere rechtmatig als opinie achten, dan nog kan geen enkele liberaal oordelen dat een liberaal voorstel en een antiliberaal dezelfde waarde hebben. Het liberalisme zou het overigens erg moeilijk hebben alle waarden als gelijk te beschouwen, omdat het de individuele vrijheid de hoogste waarde acht. Als het aangevallen wordt, aarzelt het niet zich te verdedigen – en het laat, onder voorwendsel zijn beginselen in de wereld uit te dragen, al evenmin na over te gaan tot preventieve oorlogen. Daarin ziet men de grenzen van zijn ‘pluralisme’. In tegenstelling tot hoe het schijnt, bevoordeelt neutraliteit niet het pluralisme, maar de vernietiging van de bakens en de ontwrichting van de zin die men aan het gemeenschappelijke leven kan geven.”

En dan zijn we nog niet eens voorbij de inleiding, waarin overigens onder andere ook nog het voortdurend zoeken naar nieuwe “slachtoffers” (de gendercultus van de jongste decennia bijvoorbeeld) en de premisse van de oneindige groei worden aangekaart. Als ik dit boek ten gronde zou willen doornemen, zou dit een wel héél erg lange boekbespreking worden en zou ik alles samen nog maar een paar kernpuntjes hebben aangeraakt. Ik houd het dus verder bij een aantal citaten, in de hoop u toch warm te kunnen maken voor dit zeer lezenswaardige werk (ik kwam het intussen zelfs al tegen bij Standaard Boekhandel, dus u hoeft er in principe niet ver naar te zoeken):

– Over de oude liberale stelling dat mijn vrijheid eindigt waar die van een ander begint: “Het blijft natuurlijk een ironische definitie: bijna alle menselijke handelingen worden op de een of andere manier uitgeoefend ten koste van de vrijheid van de andere, en het is daarnaast bijna onmogelijk om het moment te bepalen waarop de vrijheid van een individu als hinderlijk kan worden beschouwd voor de anderen. Op deze manier wordt de liberale vrijheid gedefinieerd, op negatieve wijze, als weigering van elke externe inmenging (…)”;

– over de “onzichtbare hand” van Adam Smith: “Men moet ook verduidelijken dat in tegenstelling tot wat men soms gelooft, Adam Smith het mechanisme zelf van de markt niet assimileert met het spel van de “onzichtbare hand”, want hij laat dit maar tussenkomen om het eindresultaat te omschrijven van de structuur van de handelsuitwisselingen. Daarnaast erkent Smith nog de legitimiteit van de publieke tussenkomst als de loutere individuele acties het algemeen goed niet kunnen realiseren”;

– over maximalisatie van de individuele kansen via de markt: “De paradox is dat liberalen continu blijven herhalen dat de markt de kansen van elk individu maximaliseert om zijn of haar eigen objectieven te realiseren, terwijl ze wel stellen dat deze doelstellingen niet vooraf mogen worden gedefinieerd en dat trouwens niemand beter dan het individu zelf deze objectieven kan bepalen. Maar hoe kan men stellen dat de markt het optimum realiseert, als men niet weet waaruit dit optimum juist bestaat?”;

– over de individualiteit van rechten: “het recht van een persoon om zijn eigen taal te spreken is onlosmakelijk verbonden met het bestaansrecht van de groep die de taal de hare mag noemen”;

– over liberalisme en collectieve identiteiten, pakweg, “een team van 11 miljoen”: “Dit betekent natuurlijk niet dat de liberalen nooit in staat zijn geweest om collectieve identiteiten te verdedigen. Maar dat betekent wel dat ze dit enkel konden doen in strijd met de beginselen waarop ze zich beriepen.”

– Over Hayeks visie op vrijheid: “Hayek biedt ons alleen een bepaalde visie op vrijheid: vrijheid is de moeite waard in de mate waarin ze de werking van de marktordening mogelijk maakt.”

– Over liberale democratieën: “In de liberale democratieën ligt de klemtoon op de vertegenwoordiging, meer bepaald op de ‘incarnatie van de vertegenwoordiging’. In plaats van slechts ‘afgevaardigd’ te zijn om de wil van zijn kiezers te vertegenwoordigen, incarneert de vertegenwoordiger zelf deze wil om geen andere reden dan dat hij verkozen is. Dit betekent dat hij in zijn aanstelling de rechtvaardiging vindt voor zijn handelen, niet conform de wil van hen die hem verkozen hebben, maar geheel volgens zijn eigen wil – anders gesteld, door zijn verkiezing is hij gemachtigd te doen wat hem goed lijkt.” Of verder: “De liberale democratie, dat is de democratie zonder demos, zonder volk.”;

Als ik, ten slotte, één hoofdstuk uit dit boek wél als “nieuw” in het oeuvre van de Benoist zou beschouwen – al kan ik me er voor de duidelijkheid niet op laten voorstaan dat ik dat hele oeuvre ken –, dan is het dat over De figuur van de Bourgeois. Inhoudelijk verdient dit hoofdstuk een boek op zichzelf te worden, nog beter uitgewerkt. Bijzonder interessant hoe de Benoist aan de hand van genaamde figuur uitlegt hoe de markt echt niet spontaan ontstaan is (iets wat liberalen altijd beweren), hoe de bourgeois samengespannen heeft met de monarchie en omgekeerd om “het volk” een kloot af te trekken en vervolgens met “het volk” om de andere volkeren hetzelfde aan te doen, hoe de Nieuwe-Ordebewegingen concessies gingen doen aan het nationalisme (en er zeker niet uit voortvloeiden, wat ideologisch meer vooringenomen historici maar al te vaak beweren), hoe aristocratie en bourgeoisie moreel met mekaar vloeken (met een verwijzing naar de fabel De krekel en de mier van de la Fontaine), hoe het onderwijs verwerd tot de kweekschool van het kapitalisme, hoe tijd zelf tot een in geld uit te drukken goed evolueerde, hoe eergevoel sneuvelde op het altaar van de bourgeoisie, en hoe uiteindelijk zo goed als de hele Westerse wereld bourgeois werd.

Dat laatste wordt overigens nog sterk gestaafd in het hoofdstuk Het derde kapitalistisch tijdperk, gewijd aan de inmiddels geheel buiten de werkelijkheid staande beurswereld, waarin de Benoist het uitgebreid heeft over het zogenaamde “volkskapitalisme”, de pensioenfondsen en dergelijke: “Deze ontwikkeling van pensioenfondsen, die steeds megawinsten voorspiegelen, brengt in feite een enorm risico met zich mee voor degenen die overtuigd zijn dat ze hun pensioen niet kunnen verspelen. Het komt er eigenlijk op neer dat de risico’s die voorheen door bedrijven en de overheid werden gedragen, overgedragen worden aan de werknemers. Deze zijn hierbij overgeleverd aan het risico van een crash. Pensioenfondsen zijn ook een van de belangrijkste factoren van de wereldwijde financiële instabiliteit. Ze beleggen immers gigantische hoeveelheden kapitaal, wat leidt tot een overwaardering van aandelen. Dit voedt dan op zijn beurt speculatieve zeepbellen.”

Deze boekbespreking eindig ik graag met de slotparagrafen van het allerlaatste hoofdstuk, Geld of het universele equivalent:

“De veralgemening van de universele equivalentie die dit meebrengt, leidt ertoe dat ook mensen als equivalent beschouwd worden. Men zegt dat ze gelijk geworden zijn, terwijl ze eigenlijk enkel dor (sic) elkaar vervangbaar geworden zijn. De wezens die tot objecten worden getransformeerd, worden inwisselbaar: een mens is een mens waard, net zoals een cent een cent waard is.

Kunnen we ontkennen dat we geld nodig hebben? Natuurlijk niet. Maar we hebben ook toiletpapier nodig, en dat is geen reden om het te aanbidden. De waarde van geld is in de eerste plaats de waarde die eraan wordt toegekend: wie er teveel waarde aan hecht, heeft er al teveel. Wie er geen waarde aan hecht, ongeacht hoeveel geld hij bezit, blijft er nog meester over. Het probleem is dat rijk en arm vandaag volgens dezelfde waarden leven en dezelfde dingen nastreven, ook al kunnen ze er niet allemaal dezelfde hoeveelheid van bezitten.

Wat kan nog niet in geld worden gemeten? Wat kan niet verkocht of gekocht worden? Dat is een lastige vraag. Gevoelens? Misschien. Maar wat is in de belangeloze liefde het aandeel van een verlangen naar zekerheid? Bloed doneren? Ja, maar geven we dit niet in de hoop dat iemand op een dag, indien nodig, zijn bloed voor ons zal geven? Verbergt de schijnbaar onbaatzuchtige daad niet het al dan niet bewuste verlangen om van de wederkerigheid te profiteren? Als ik anderen help, is het in de hoop dat ik ook geholpen zal worden. Biologen kunnen als geen ander altruïsme als vermomd egoïsme beschrijven. Frisse lucht? De bomen? De bergen, de zee en de lucht? Ja, allicht wel. Wie weet komt er een dag dat we zullen moeten betalen om zuurstof in te ademen of in onverontreinigd water te zwemmen. Als in het leven alles verkocht of gekocht kan worden, dan is het offer van het eigen leven de laatste onbaatzuchtige daad. De vraag is dan of we denken dat er ergere dingen zijn dan de dood. Wie die vraag met nee beantwoordt, is al verloren.”

Amen to that. En om de vraag naar “Wat kan nog niet in geld worden gemeten?” voor mij persoonlijk te beantwoorden: mijn zelfbeschikkingsrecht, zelfs al is dat gereduceerd tot mijn eigen lichaam. Niet dat ik er eender wat wil mee doen, ik wil er zelfs geen tatoeages op zetten, laat staan er in gaan kerven, er ringen doordraaien, het misvormen. Nee, ik wil beslissen over wat ik er aan wezensvreemde elementen in toelaat. Vaccins, bijvoorbeeld. En die beslissing is niet te koop: niet met de belofte mijn vrijheid terug te krijgen, niet met de chantage dat ik nooit meer vrij zal kunnen reizen, niet met wat verkocht wordt als voor het goed van de gemeenschap terwijl het uiteindelijk alleen om het goed van de farmaceutische industrie gaat. Niet.

Maar los van die persoonlijke noot: Tegen het liberalisme – De samenleving is geen markt is meer dan zijn geld waard. Net zoals een abonnement op het magazine dat regelmatig vertaalde artikels van de auteur (en, onder andere, van ondergetekende) publiceert, TeKoS. Gewoon aankopen (kan ook rechtstreeks bij de uitgeverij, trouwens) respectievelijk nemen dus!

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !