dinsdag 31 oktober 2023

Patershol te Gent – Inge Misschaert (boekbespreking door Björn Roose)

Patershol te Gent – Inge Misschaert (boekbespreking door Björn Roose)
Vroeg of laat raakt een mens natuurlijk helemáál uitgepraat (of uitgeschreven) over de elkaar nog steeds regelmatig als bijlage bij OKV-magazine opvolgende vroegere publicaties van The Phoebus Foundation, met name de serie Phoebus Focus, waarvan ik inmiddels het drieëntwintigste deel voor me liggen heb. Zoals ook met alle voorgaande edities het geval was, is dit Patershol te Gent, ondertitel Jules De Bruycker (1870-1945) en de verbeelding van de stad mooi vormgegeven, gedrukt op dik en glanzend papier, niet al te lijvig (in dit geval 72 bladzijden) en rijk voorzien van illustraties, maar dat had u, als u wel vaker die uitgaves in handen krijgt (of mijn besprekingen daarvan leest) allicht ook al verwacht. Ik kan u, ik zeg maar wat, evengoed proberen te verrassen met de mededeling dat Katharina Van Cauteren, nog steeds Stafchef van de Kanselarij van The Phoebus Foundation, het Voorwoord heeft geschreven of de – wat betreft deze serie toch ook al meer dan eens gedane – vaststelling dat er vrij karig met de tekst is omgesprongen. Zo karig zelfs dat het Voorwoord in kwestie dan wel verdeeld is over twee pagina’s, maar gezien de gelaten witruimte perfect op één pagina had gekund.

Nah ja, wat de illustraties aangaat: Patershol te Gent, niet de nog steeds bestaande wijk maar een aquarel daarvan van de hand van de in de ondertitel genoemde Jules De Bruycker, of details daaruit, is op niet meer dan negen bladzijden te vinden, wat dus wil zeggen dat er ruim aandacht is voor ándere illustraties, in het bijzonder - en da’s toch wel mooi meegenomen gezien hij voorál bekend was als etser – etsen van dezelfde kunstenaar: details uit Rond het Gravensteen in Gent, een detail uit Huis van Jan Palfijn in Gent, Bedelaar, Rolweg te Brugge, Steegje (weerom in Gent), Venter, Paradijs, Toverheks, Journalisten, Kultur, Sint-Michielsbrug in Gent, enfin, wie het meer voor etsen heeft, zal zich niet tekort gedaan voelen. Die etsen zijn trouwens ook gewoon knap, zij het een stuk duisterder dan het titelwerk. Wat op een zekere manier ook geldt voor de eveneens in dit boekje opgenomen werken van een aantal van De Bruyckers spitsbroeders uit de Latemse School (waarover in een kadertje op pagina 13 enige info is opgenomen), zijnde Gustave Van de Woestyne (wiens Slechte zaaier op pagina 12 en 13 prijkt, terwijl zijn Monnik op pagina 32 en 33 te vinden is), George Minne (met een Geknielde jongeling van de Fontein der Geknielden, een fontein die overigens niet dient verward te worden met die in het stadscentrum van Gent en de tuin van het federaal parlement in Brussel, die hoewel eveneens van de hand van Minne van veel latere oorsprong zijn), Valerius De Saedeleer (Perelaar), en Emile Claus (Sleepboten op de Thames en op de pagina’s 54 en 55). Albijn Van den Abeele en dichter Karel Van de Woestyne (broer van Gustave) ontbreken weliswaar op het appel, maar in ruil daarvoor krijgt de lezer, of beter: de kijker, dan nog Dooi in Gent van Albert Baertsoen (bevriend met Emile Claus) en Lezing door Emile Verhaeren van Théo Van Rysselberghe (ook al een Gentenaar), waardoor de oude foto’s van het Patershol écht niet meer nodig waren om het beeldmateriaal wat uitgebreider te maken.

Maar goed, wél heel veel witruimte dus in nummer XXIII van deze serie en die wordt niet echt goed gemaakt door een uitstapje langs Charles Baudelaire (in het kadertje Charles Baudelaire: extreme visie), al was het dan weer al lang geleden dat ik nog een verwijzing naar diens Les fleurs du mal had gelezen (wat mij dan weer gelegenheid heeft te verwijzen naar de op die titel gebaseerde Bloemen van het kwaad van Paul Damen, van wie ik een tweetal jaar geleden een bespreking publiceerde), Het Patershol zelf, De infirmerie van het karmelietenklooster, of De Grote Oorlog en de etser. Dan is bijvoorbeeld deze uitleg in het hoofdstukje De stad in de negentiende eeuw veel interessanter: “Steegjes, zoals op Patershol te Gent, komen frequent voor in het oeuvre van De Bruycker. De combinatie van de architectuur en de menselijke figuren had voor hem een grote aantrekkingskracht, vooral omdat het zijn eigen habitat was. In de negentiende eeuw werden in veel grootsteden op grote schaal saneringen uitgevoerd, onder meer in Brussel en Parijs. In de eerste plaats wilde men de hygiëne verbeteren, maar de motieven waren lang niet alleen altruïstisch. Grote open plaatsen zorgden er ook voor dat de volksmassa minder in opstand kon komen. Het middeleeuwse stadsweefsel, met kleine donkere en kronkelende straatjes en overhangende gebouwen, bood te veel schaduw waarin revoluties konden lonken, vooral bij de ontevreden arbeidersmassa. Het Patershol is een van de enige buurten in Gent die aan een dergelijke grondige sanering is ontsnapt. In Gent zorgde vooral de industrie rond 1900 voor een grondige transformatie. De industrialisering bracht ook veel onheil met zich mee: niet alleen werden arbeiders fysiek uitgebuit door de vele lange uren die ze moesten werken, er gebeurden ook tal van arbeidsongevallen met de machines, waardoor mensen soms voor het leven verminkt waren. Dat deze broeierige sfeer tot opstanden zou leiden, was een kwestie van tijd.” Wie daarover meer wil lezen, zou ik onder andere willen verwijzen naar het door mij eerder besproken Pieter Daens, of hoe in de negentiende eeuw de arbeiders van Aalst vochten tegen armoede en onrecht van Louis Paul Boon en ‘n Leeuw van Vlaanderen van Cyriel Buysse.

Maar ook in deze uitgave valt er weer wat te leren inzake schildertechniek. Aquarellen tref je doorgaans minder aan in musea, maar zoals aangegeven in Aquarel, een volwaardig medium, vonden onder andere Albrecht Dürer, William Turner, Paul Klee en Wassily Kandinsky deze “vorm van natte, polychrome tekenkunst die al in de oudheid is ontstaan, toen kunstenaars werkten met pigmenten in een wateroplosbaar bindmiddel” in ieder geval niet beneden hun stand. Trouwens, en ik heb écht wat bijgeleerd ondanks het feit dat ik al jaren een relatie heb met een schilderes (aan wie ik, toegegeven, zelden of nooit technische uitleg vraag), wist u dat “wanneer er kalk aan de verf wordt toegevoegd, (…) [deze] een hogere dekkingskracht [krijgt]” en dat die verf dan “gouache of plakkaatverf genoemd” wordt? Nee? Nu wel dus. En interessanter om weten dan dat één van de door De Bruycker in de ets Journalisten vereeuwigde sujetten, met name Filiep De Munnynck “de betovergrootvader van de auteur van deze Phoebus Focus [was]”. Als ik een journalist in mijn familie had, zou ik daar gezien de reputatie die het journaille tegenwoordig heeft zedig over zwijgen.

Wat ik misschien ook zou doen als het er op aankwam te verklappen dat ik in Gent woonde (voor de duidelijkheid: dat is niet zo en Moerzeke waar ik nu woon is in de lange geschiedenis van Vlaanderen zelfs een keer overvallen geweest door de Gentenaars, de goden weten waarom), maar De Bruycker kon het gezien de keuze van zijn onderwerpen nauwelijks verbergen: hij “bleef tot op het einde van zijn leven in zijn typerende stijl werken, wat modernisten hem niet altijd in dank afnamen. Bewonderaars wisselden af met de afkeuring van de Vlaamse expressionisten. In kritieken schilderde men hem af als een clown die steeds dezelfde rondjes draaide in steeds dezelfde ring. De Bruycker is als kunstenaar en etser zeker meer dan dat: de kunstenaar die onderdeel wordt van zijn eigen karikatuur is misschien zelfs een compliment. Het lokale aspect is allicht wel een terecht punt van kritiek: De Bruycker is vooral in Gent blijven plakken. Dat lokale aspect, in combinatie met de volkse en karikaturale onderwerpen, is vaak als beperkend beschouwd. Maar wie verder kijkt dan de schijnbaar eenvoudige lijntjes, stippen en strepen, ziet meer. Ook in het Gentse karakter van zijn werk zit een universele vraag verscholen over de plaats van de mens in een veranderende wereld.” Wat, dat grapje van daarnet over Gent terzijde gelaten, gewoon klopt.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !