vrijdag 2 februari 2024

Made in Holland – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)

Made in Holland – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)
Wie mijn boekbesprekingen wel vaker leest, weet allicht al dat ik nogal liefhebber in cursiefjes. Columns, zoals die dingen tegenwoordig heten, alleen veel minder zelfingenomen en ‘serieus’. Toen ik dit weekend ging nakijken wat ik uit mijn daarmee gevulde boekenkasten nog niét gelezen had, sloeg de schrik me een beetje om het hart, want ik heb er helaas al véél meer gelezen dan er nog te lezen blijven.

Binnenkort moet ik dus misschien weer eens die belachelijke grens oversteken die de Nederlanden scheidt omdat er daar aan de overkant toch door de band genomen nog méér van die cursiefjesbundels te vinden zijn in kringwinkels en dergelijke dan hier, maar voorlopig is voorliggend Made in Holland wel het laatste boekje dat ik van Jos Brink te bespreken heb. Het werd voorafgegaan door Stukje voor stukje, Blij blijven, Allemaal poppenkast, en het postuum verschenen Handboek voor hulpsinterklazen (al is dat laatste géén cursiefjesbundel), maar zal niet gevolgd worden door het boekje met preken en andere religieus geïnspireerde teksten van de auteur dat ik onlangs aantrof in een kringwinkel, simpelweg omdat ik dat boekje niet gekocht heb wegens, eerlijk is eerlijk, geheel buiten mijn interesseveld vallend.

Wat dus niet het geval is met dit Made in Holland, een bundel van zo’n honderdzestig bladzijden dik met daarin precies vijftig cursiefjes (waarvan ook weer eentje over Sinterklaas gaat, en “de verstikkende lawine van dennenaalden die de Goedheiligman de laatste tien, vijftien jaar schier onontkoombaar bedreigt”). Zoals ik ook al bij andere gelegenheden meegegeven heb, is het volstrekt onmogelijk een samenvatting neer te pennen van dit soort boeken: u kan zelf wel uitrekenen dat honderdzestig gedeeld door vijftig net iets meer dan drie is, en weet ongetwijfeld ook dat het samenvatten van ‘verhaaltjes’ van drie bladzijden een belachelijk idee is. Maar wat déze vijftig betreft maak ik graag een uitzondering voor zes daarvan, namelijk twee series, zijnde Practical jokes (I), II en III, en Berend Botje (I), II en III.

Ik ben zelf niet echt wat dan heet een ‘practical joker’, maar Brink geeft in die eerste serie wel wat mee over de praxis terzake in de theaterwereld én… over wat hij vindt van de term op zich: “De Nederlandse Taal is mij zeer lief en dat is dan ook de reden dat te mijnen huize modieuze Engelse woorden worden gemeden als the plague. Ik erger me kapot aan de ‘voice overs’ in de STER-spotjes die mij toeroepen dat reversible pampers gettable zijn bij iedere drugstore en very useful voor boys and girls. De Engelse ziekte heeft denderend toegeslagen en ik acht zulks verbijsterend. Maar een optimistische neerlandicus maakte me duidelijk dat de historie zich slechts herhaaldt: door de Franse overheersing destijds werd de Gallische infiltratie van onze moerstaal evident (in deze zin komen tot dusver vijf erg onhollandse woorden voor!) en dat ik, vanuit deze optiek (!) het Engels in onze spreekgewoonten diende te accepteren (!) als een verrijking. Het zal wel.”

Heeft u haar gezien? Die kanjer van een werkwoordfout? Niet in het Engels, maar in het Nederlands? Nee? Brink kennelijk ook niet (mag ik toch hopen), maar een historie kan zich echt niet herhalen in de tegenwoordige én de verleden tijd tegelijkertijd. Die ‘d’ en ‘t’ na mekaar in “herhaaldt” horen daar niet, in tegenstelling tot de ‘d’ in “Berend” en de ‘t’ in Botje. En Berend Botje hoorde als geheel dan weer bij de liederenschat van kinderen tot minstens het einde van de twintigste eeuw, al was het toen al zo’n honderddertig jaar oud en beduidend minder bekend in het zuiden (Vlaanderen binnen belgië dus) dan in het noorden (de rest van de Nederlanden). In de drie stukjes die Brink aan dat liedje wijdt, overstijgt hij in een volkomen Bomansiaanse stijl alles wat een cursiefje een stukje maakt en levert een ronduit hilarische ‘bespreking’ (in drie ‘lessen’) van de tegenwoordig bekendste versie ervan (een versie waarin Botje in tegenstelling tot wat geldt voor de oorspronkelijke en een aantal andere niét weerom keert): “Berend Botje ging uit varen, / met zijn scheepje naar Zuid-Laren… / De weg was recht, de weg was krom, / nóóit kwam Berend Botje weerom! / Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven… / Wáár is Berend Botje gebleven? / Hij is niet hier, hij is niet daar! / Hij is naar Amerika!” Een ‘bespreking’ die ik u uiteraard niet als geheel kan meegeven, maar waarvan de eerste paragraaf van het eerste deel al voldoende is om de toon te zetten en te vatten: “Dit ontroerend lied behoort tot het Nederlandse Cultuurgoed. Onderwijsinspecteurs controleren nog dagelijks of de tekst correct wordt ingestudeerd door basisschoolleerlingetjes en vooral of het gevoelvol ten gehore wordt gebracht. De poëtische schoonheid ervan mag immers niet verloren gaan!” En als dat nog niet genoeg is (en ook omdat het altijd moeilijk is niet méér te citeren uit een goede tekst) nog een stukje uit de tweede ‘les’: “Zeg nu eerst de zin ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven…’ zacht voor u uit. Wanneer ge het emotioneel kunt opbrengen, enige malen achter elkaar. Overweldigd zult ge worden door de verrassende volgorde van cijfers. Een geheimnisvolle opsomming die voorafgaat aan de vraag ‘Wáár is Berend Botje gebleven?’. Afgezien van het overrompelende rijm, geeft het ‘een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven’ ook de mate van intelligentie aan waarmede de dichter gezegend was. Het is niet zómaar een regel! Het is geen vulling, zoals een slechte slager meel aan de worst toevoegt. De begaafde auteur heeft een wezenlijke bedoeling gehad!”

Zoals Brink allicht met de Berend Botje-voordracht de bedoeling zal gehad hebben méér dan een glimlach – het doorsnee effect van een cursiefje – op het gezicht van de lezer te toveren, al is dat iets waar hij ook vaak in slaagde met andere stukjes. Zelfs al spelen die stukjes zich wel eens af in bruine kroegen: “Doorgaans maak ik geen afspraken in kroegen, tenzij deze nuttige uitspanningen het enige herkenningspunt vormen voor de andere partij. Dies zat ik, een half uur te vroeg, aan een donkerbruine toog in een donkerbruin café. Donkerbruin gemáákt, moet ik melden, want het schenklokaal maakte onderdeel uit van een gloednieuwe kies die door de stadsdeelraad werd gecreëerd in het rotte gebit dat de straat sinds mensenheugenis is. De sfeer diende nog echt uit de flessen komen, zal ik maar zeggen.” Je dénkt aan Carmiggelt (gespecialiseerd in de glimlach, niet in de bulderlach) als je “donkerbruin café” leest, en dat deed ook Brink zelf: “Een eveneens te jonge en al te frisse uitbater stond glazen te poleren en sloeg voortdurend kwink op momenten dat het niet van hem werd verwacht. De knaap moest het oeuvre van Simon Carmiggelt maar eens bestuderen, dacht ik nog.”

“(…) sloeg voortdurend kwink”… Brink schudt het tussendoor even uit zijn mouw, lijkt verder geen belang te hechten aan die vondst, en doet dat soort dingen ook echt voortdurend: “Miep beweert dat ze groene vingers heeft, maar niemand heeft ze ooit in natuurlijke staat gezien: ze zitten altijd onder de modder”; “als ik de voordeur opendoe om een halfje wit te gaan halen bij mijn broodheer”; enzovoort, enzovoort. Woordspelletjes en understatement wisselen de zeer visuele en vaak de hoofdpersoon, Brink dus, gebroken achterlatende bulderlach opwekkende scènes af: “Laatst nog. Ik denk veilig te fietsen door het Gelderse. Op de deel van een boerderij welke ik passeer, zit een poedeltje, zo’n gebreid konijn, zó ver weg dat het nauwelijks waarneembaar is met het blote oog. Tòch rent het loeder hijgend naast mij, al na drie peddeltjes. Hoe kan dit? Het kàn! Hoe harder ik fiets, hoe harder hij jogt en hijgt. Als een razende draaien mijn benen. Als een gek zwoegen mijn longen. Ik flits door de Achterhoek. En altijd maar dat krullende knulletje achter me aan. Ver voorbij Apeldoorn heb ik van Kneteman een lachertje gemaakt door de daar geldende maximumsnelheid op rijwielpaden (80 kilometer per half uur) verre te overschrijden. En eindelijk blijft het hondje stilstaan, waarschijnlijk omdat het plassen moest. Ik durf dus nooit meer die bepaalde schitterende tocht te maken, tenzij in een pantservoertuig.”

Als je een béétje verbeelding hebt, lig je toch in een deuk van het lachen bij het lezen van dat stukje? Nee? Okee dan, ík wel. Eindigen doe ik deze bespreking hoe dan ook met een “witz” waarvan de auteur beweert dat hij hem hoorde op een Amsterdams terras. Een “witz” die in onze krankzinnige tijden mogelijk nog verteld wordt in de huiselijke kring, maar niet meer op zo’n terras, omdat er op élk terras wel een clown kan zitten die vindt dat je met dit of dat niet kan lachen vanwege iemands ‘gevoelens’: “Komt er een man bij de dokter en zegt: ik voel me een vrouw, kunt u me ombouwen? Jawel, zegt de dokter, maar daar doe ik vier operaties over. Van de week kan ik je alvast een paar borsten geven en dan moet je tien dagen rust nemen. Dat gebeurt. Man komt terug en levert bij de volgende operatie datgene in wat hem tot een jongetje maakte. Het lukt schitterend, weer een week of wat rust. Daarna terug naar de poli. De patiënt(e) zegt: maar dokter, ik voel me nu compleet een vrouw, waar zijn die andere twee operaties nou nog voor nodig? Nou, roept de arts, bij de derde haal ik de helft van je hersens weg en bij de vierde maak ik een gat in je hand!”

Daar als commentaar aan toevoegen dat mensen die aan zo’n operatie beginnen (of ze aan hun kinderen opdringen) sowieso al een heleboel hersenen missen en een gat in hun hand hébben, zal wel not done zijn, zeker? Net zogoed als er op wijzen dat nog halverwege de jaren negentig (deze bundel verscheen in 1995) Brink ook iets schreef dat nu als volkomen gedateerd wordt beschouwd omdat we nu geacht worden over wat ánders in paniek te slaan: “(…) geleerden beweren bovendien ook dat we afstevenen op een nieuwe ijstijd. Ach, voor een week of drie zou het leuk zijn. Mijn schaatsen liggen al jaren in milieuvriendelijk vet.”

En ook over het geval Japie de schildpad, “het geweten van Pinokkio, in de Walt Disneyversie”, moet ik het nog even hebben (en daarmee eindig ik écht): de auteur haalt daar namelijk de Sovjetversie en “de Walt Disneyversie” door mekaar. De schildpad waarvan sprake speelt inderdaad een rol in De gouden sleutel, of de avonturen van Buratino, de versie die Alex Tolstoi van Le avventure di Pinochhio. Storia di un burattino maakte, maar niet in de Walt-Disneyversie noch in de originele. Bovendien heet de schildpad in kwestie Tortila. Maar misschien – wie het met zekerheid weet, mag het melden – werd die schildpad in een of andere Nederlandse vertaling (bijvoorbeeld van de Sovjetfilm uit 1975) van de weeromstuit wel weer Japie genoemd?

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !