Wie mijn boekbesprekingen wel vaker leest, weet allicht al dat ik
nogal liefhebber in cursiefjes. Columns, zoals die dingen
tegenwoordig heten, alleen veel minder zelfingenomen en ‘serieus’.
Toen ik dit weekend ging nakijken wat ik uit mijn daarmee gevulde
boekenkasten nog niét gelezen had, sloeg de schrik me een beetje om
het hart, want ik heb er helaas al véél meer gelezen dan er nog te
lezen blijven.
Binnenkort moet ik dus misschien weer eens die belachelijke grens
oversteken die de Nederlanden scheidt omdat er daar aan de overkant
toch door de band genomen nog méér van die cursiefjesbundels te
vinden zijn in kringwinkels en dergelijke dan hier, maar voorlopig is
voorliggend Made in Holland wel het laatste boekje dat ik van
Jos Brink te bespreken heb. Het werd voorafgegaan door Stukje
voor stukje,
Blij blijven,
Allemaal poppenkast,
en het postuum verschenen Handboek voor
hulpsinterklazen (al is dat laatste géén cursiefjesbundel), maar zal niet
gevolgd worden door het boekje met preken en andere religieus
geïnspireerde teksten van de auteur dat ik onlangs aantrof in een
kringwinkel, simpelweg omdat ik dat boekje niet gekocht heb wegens,
eerlijk is eerlijk, geheel buiten mijn interesseveld vallend.
Wat dus niet het geval is met dit Made in Holland, een bundel
van zo’n honderdzestig bladzijden dik met daarin precies vijftig
cursiefjes (waarvan ook weer eentje over Sinterklaas gaat, en “de
verstikkende lawine van dennenaalden die de Goedheiligman de laatste
tien, vijftien jaar schier onontkoombaar bedreigt”). Zoals ik ook
al bij andere gelegenheden meegegeven heb, is het volstrekt
onmogelijk een samenvatting neer te pennen van dit soort boeken: u
kan zelf wel uitrekenen dat honderdzestig gedeeld door vijftig net
iets meer dan drie is, en weet ongetwijfeld ook dat het samenvatten
van ‘verhaaltjes’ van drie bladzijden een belachelijk idee is.
Maar wat déze vijftig betreft maak ik graag een uitzondering voor
zes daarvan, namelijk twee series, zijnde Practical jokes (I),
II en III, en Berend Botje (I), II en III.
Ik ben zelf niet echt wat dan heet een ‘practical joker’,
maar Brink geeft in die eerste serie wel wat mee over de praxis
terzake in de theaterwereld én… over wat hij vindt van de term op
zich: “De Nederlandse Taal is mij zeer lief en dat is dan ook de
reden dat te mijnen huize modieuze Engelse woorden worden gemeden als
the plague. Ik erger me kapot aan de ‘voice overs’ in de
STER-spotjes die mij toeroepen dat reversible pampers gettable zijn
bij iedere drugstore en very useful voor boys and girls. De Engelse
ziekte heeft denderend toegeslagen en ik acht zulks verbijsterend.
Maar een optimistische neerlandicus maakte me duidelijk dat de
historie zich slechts herhaaldt: door de Franse overheersing destijds
werd de Gallische infiltratie van onze moerstaal evident (in deze zin
komen tot dusver vijf erg onhollandse woorden voor!) en dat ik,
vanuit deze optiek (!) het Engels in onze spreekgewoonten diende te
accepteren (!) als een verrijking. Het zal wel.”
Heeft u haar gezien? Die kanjer van een werkwoordfout? Niet in het
Engels, maar in het Nederlands? Nee? Brink kennelijk ook niet (mag ik
toch hopen), maar een historie kan zich echt niet herhalen in de
tegenwoordige én de verleden tijd tegelijkertijd. Die ‘d’ en ‘t’
na mekaar in “herhaaldt” horen daar niet, in tegenstelling tot de
‘d’ in “Berend” en de ‘t’ in Botje. En Berend Botje
hoorde als geheel dan weer bij de liederenschat van kinderen tot
minstens het einde van de twintigste eeuw, al was het toen al zo’n
honderddertig jaar oud en beduidend minder bekend in het zuiden
(Vlaanderen binnen belgië dus) dan in het noorden (de rest van de
Nederlanden). In de drie stukjes die Brink aan dat liedje wijdt,
overstijgt hij in een volkomen Bomansiaanse stijl alles wat een cursiefje een stukje maakt en levert een ronduit
hilarische ‘bespreking’ (in drie ‘lessen’) van de
tegenwoordig bekendste versie ervan (een versie waarin Botje in
tegenstelling tot wat geldt voor de oorspronkelijke en een aantal
andere niét weerom keert): “Berend Botje ging uit varen, / met
zijn scheepje naar Zuid-Laren… / De weg was recht, de weg was krom,
/ nóóit kwam Berend Botje weerom! / Een, twee, drie, vier, vijf,
zes, zeven… / Wáár is Berend Botje gebleven? / Hij is niet hier,
hij is niet daar! / Hij is naar Amerika!” Een ‘bespreking’ die
ik u uiteraard niet als geheel kan meegeven, maar waarvan de eerste
paragraaf van het eerste deel al voldoende is om de toon te zetten en
te vatten: “Dit ontroerend lied behoort tot het Nederlandse
Cultuurgoed. Onderwijsinspecteurs controleren nog dagelijks of de
tekst correct wordt ingestudeerd door basisschoolleerlingetjes en
vooral of het gevoelvol ten gehore wordt gebracht. De poëtische
schoonheid ervan mag immers niet verloren gaan!” En als dat nog
niet genoeg is (en ook omdat het altijd moeilijk is niet méér te
citeren uit een goede tekst) nog een stukje uit de tweede ‘les’:
“Zeg nu eerst de zin ‘Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven…’
zacht voor u uit. Wanneer ge het emotioneel kunt opbrengen, enige
malen achter elkaar. Overweldigd zult ge worden door de verrassende
volgorde van cijfers. Een geheimnisvolle opsomming die voorafgaat aan
de vraag ‘Wáár is Berend Botje gebleven?’. Afgezien van het
overrompelende rijm, geeft het ‘een, twee, drie, vier, vijf, zes,
zeven’ ook de mate van intelligentie aan waarmede de dichter
gezegend was. Het is niet zómaar een regel! Het is geen vulling,
zoals een slechte slager meel aan de worst toevoegt. De begaafde
auteur heeft een wezenlijke bedoeling gehad!”
Zoals Brink allicht met de Berend Botje-voordracht de
bedoeling zal gehad hebben méér dan een glimlach – het doorsnee
effect van een cursiefje – op het gezicht van de lezer te toveren,
al is dat iets waar hij ook vaak in slaagde met andere stukjes. Zelfs
al spelen die stukjes zich wel eens af in bruine kroegen: “Doorgaans
maak ik geen afspraken in kroegen, tenzij deze nuttige uitspanningen
het enige herkenningspunt vormen voor de andere partij. Dies zat ik,
een half uur te vroeg, aan een donkerbruine toog in een donkerbruin
café. Donkerbruin gemáákt, moet ik melden, want het schenklokaal
maakte onderdeel uit van een gloednieuwe kies die door de
stadsdeelraad werd gecreëerd in het rotte gebit dat de straat sinds
mensenheugenis is. De sfeer diende nog echt uit de flessen komen, zal
ik maar zeggen.” Je dénkt aan Carmiggelt (gespecialiseerd in de glimlach, niet in de bulderlach) als je
“donkerbruin café” leest, en dat deed ook Brink zelf: “Een
eveneens te jonge en al te frisse uitbater stond glazen te poleren en
sloeg voortdurend kwink op momenten dat het niet van hem werd
verwacht. De knaap moest het oeuvre van Simon Carmiggelt maar eens
bestuderen, dacht ik nog.”
“(…) sloeg voortdurend kwink”… Brink schudt het tussendoor
even uit zijn mouw, lijkt verder geen belang te hechten aan die
vondst, en doet dat soort dingen ook echt voortdurend: “Miep
beweert dat ze groene vingers heeft, maar niemand heeft ze ooit in
natuurlijke staat gezien: ze zitten altijd onder de modder”; “als
ik de voordeur opendoe om een halfje wit te gaan halen bij mijn
broodheer”; enzovoort, enzovoort. Woordspelletjes en understatement
wisselen de zeer visuele en vaak de hoofdpersoon, Brink dus, gebroken
achterlatende bulderlach opwekkende scènes af: “Laatst nog. Ik
denk veilig te fietsen door het Gelderse. Op de deel van een
boerderij welke ik passeer, zit een poedeltje, zo’n gebreid konijn,
zó ver weg dat het nauwelijks waarneembaar is met het blote oog.
Tòch rent het loeder hijgend naast mij, al na drie peddeltjes. Hoe
kan dit? Het kàn! Hoe harder ik fiets, hoe harder hij jogt en hijgt.
Als een razende draaien mijn benen. Als een gek zwoegen mijn longen.
Ik flits door de Achterhoek. En altijd maar dat krullende knulletje
achter me aan. Ver voorbij Apeldoorn heb ik van Kneteman een
lachertje gemaakt door de daar geldende maximumsnelheid op
rijwielpaden (80 kilometer per half uur) verre te overschrijden. En
eindelijk blijft het hondje stilstaan, waarschijnlijk omdat het
plassen moest. Ik durf dus nooit meer die bepaalde schitterende tocht
te maken, tenzij in een pantservoertuig.”
Als je een béétje verbeelding hebt, lig je toch in een deuk van het
lachen bij het lezen van dat stukje? Nee? Okee dan, ík wel. Eindigen
doe ik deze bespreking hoe dan ook met een “witz” waarvan de
auteur beweert dat hij hem hoorde op een Amsterdams terras. Een
“witz” die in onze krankzinnige tijden mogelijk nog verteld wordt
in de huiselijke kring, maar niet meer op zo’n terras, omdat er op
élk terras wel een clown kan zitten die vindt dat je met dit of dat
niet kan lachen vanwege iemands ‘gevoelens’: “Komt er een man
bij de dokter en zegt: ik voel me een vrouw, kunt u me ombouwen?
Jawel, zegt de dokter, maar daar doe ik vier operaties over. Van de
week kan ik je alvast een paar borsten geven en dan moet je tien
dagen rust nemen. Dat gebeurt. Man komt terug en levert bij de
volgende operatie datgene in wat hem tot een jongetje maakte. Het
lukt schitterend, weer een week of wat rust. Daarna terug naar de
poli. De patiënt(e) zegt: maar dokter, ik voel me nu compleet een
vrouw, waar zijn die andere twee operaties nou nog voor nodig? Nou,
roept de arts, bij de derde haal ik de helft van je hersens weg en
bij de vierde maak ik een gat in je hand!”
Daar als commentaar aan toevoegen dat mensen die aan zo’n operatie
beginnen (of ze aan hun kinderen opdringen) sowieso al een heleboel
hersenen missen en een gat in hun hand hébben, zal wel not done
zijn, zeker? Net zogoed als er op wijzen dat nog halverwege de jaren
negentig (deze bundel verscheen in 1995) Brink ook iets schreef dat
nu als volkomen gedateerd wordt beschouwd omdat we nu geacht worden
over wat ánders in paniek te slaan: “(…) geleerden beweren
bovendien ook dat we afstevenen op een nieuwe ijstijd. Ach, voor een
week of drie zou het leuk zijn. Mijn schaatsen liggen al jaren in
milieuvriendelijk vet.”
En ook over het geval Japie de schildpad, “het geweten van
Pinokkio, in de Walt Disneyversie”, moet ik het nog even hebben (en
daarmee eindig ik écht): de auteur haalt daar namelijk de
Sovjetversie en “de Walt Disneyversie” door mekaar. De schildpad
waarvan sprake speelt inderdaad een rol in De gouden sleutel, of
de avonturen van Buratino, de versie die Alex Tolstoi van Le
avventure di Pinochhio. Storia di un burattino maakte, maar niet
in de Walt-Disneyversie noch in de originele. Bovendien heet de
schildpad in kwestie Tortila. Maar misschien – wie het met
zekerheid weet, mag het melden – werd die schildpad in een of
andere Nederlandse vertaling (bijvoorbeeld van de Sovjetfilm uit
1975) van de weeromstuit wel weer Japie genoemd?
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !