dinsdag 5 december 2023

Handboek voor hulpsinterklazen – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)

Handboek voor hulpsinterklazen – Jos Brink (boekbespreking door Björn Roose)
Tien maanden op voorhand aankondigen dat ik een bepaalde boekbespreking ga publiceren, had ik tot voor kort nooit gedaan, maar bij mijn bespreking van Jos Brinks Blij blijven op 7 februari deed ik dat toch: “(…) dat ene andere boek dat ik van hem heb, Handboek voor hulpsinterklazen, het laatste boek dat hij schreef (hij overleed vooraleer hij de drukproeven kon overlopen), moet – los van het feit dat het niet in de categorie Cursiefjes valt - nog minstens wachten tot rond – uiteraard – Sinterklaas.”

En daar zijn we nu, rond Sinterklaas. In een week dat ik het heel druk heb met iets belangrijkers dan boekbesprekingen (ja, dat bestaat), maar tóch nog gepubliceerd precies op wat dan wel eens ‘pakjesavond’ wordt genoemd. Gelukkig weet ik immers niet alleen af en toe te zeggen wanneer ik welk boek ga bespreken, maar kan ik dat boek ook wat eerder lezen (in casu half november) én bespreken (in casu een weekje daarna). Tussen het moment van bespreken en het naamfeest van Sinterklaas zat voor mij immers ook nog een weekje verlof in het buitenland.

Af en toe een hele organisatie dus, dat bespreken van boeken, maar toch mínder dan die voor het ‘spelen’ van Sinterklaas, ofte het optreden als hulpsinterklaas. Dat – onder andere – leert de geïnteresseerde lezer wel uit dit bij Lannoo in 2008 verschenen boek. Maar óók dat Brink er prima in slaagde in essentie serieuze onderwerpen toch te kruiden met een stevige portie humor. Waar het de “surprise” betreft, bijvoorbeeld, iets wat de kerstman volgens de auteur niét kan maken, maar waar ook een hulpsinterklaas, of degene die via hem cadeautjes uitdeelt, mee kan worstelen: “Ik hoef over het fenomeen surprise niet zo uit te wijden. Er zijn eigenlijk geen regels en wetten. Het is natuurlijk zaak om mentaal of lichamelijk leed te vermijden. Een met semtex gevulde koolraap die kunstig is bewerkt dat men denkt een wekker te krijgen, wordt door het Openbaar Ministerie niet gewaardeerd. Niettemin heeft een surprise alles te maken met het geschenk én het formaat ervan. Een tube gel is gemakkelijker te verbergen dan een breedbeeldtelevisietoestel. Van de eerste kun je een modepoppetje maken en voor het laatste moet je op z’n minst een enorme maquette van de Aalsmeerse Endemolstudio’s bouwen.” Of als hij het à la Toon Hermans heeft over zijn jeugdige armoede in samenhang met het bezoek van Sinterklaas: “Aanvankelijk durfde ik mijn schoentje niet eens te zetten, bang als ik was dat het de andere morgen gejat bleek te zijn en nooit meer terug te vinden bij de kolenhaard met de micaruitjes. Want ik had maar één schoentje. Dat wil zeggen: één voor elk voetje, zo erg was het nou ook weer niet. Ze waren wel van mijn oudere broer geweest.”

Soit, wie de werken van Brink een béétje kent, weet dat humor bij hem nooit ver uit de buurt is, maar toen hij dit Handboek voor hulpsinterklazen schreef, was hij wel degelijk ernstig bezig. Hij was immers, wat dan heet, een ‘ervaringsdeskundige’. Zoals Paul van Ewijk in zijn voorwoord schrijft: “Jos had veel met Sinterklaas. Natuurlijk, waarom zou hij er anders een boek over schrijven? Dit Handboek voor Hulpsinterklazen wilde hij al lang schrijven en de afgelopen jaren verzamelde hij steeds nieuw materiaal om in dit boek te verwerken. (…) Jos kwam uit een familie van Hulpsinterklazen. Zijn vader zette jarenlang de mijter op en natuurlijk nam Jos de staf van hem over. Hij hield van tradities en zeker van de rijke sinterklaastraditie in Nederland. (…) Ook op het gebied van Sinterklaas spelen had Jos een grote ambitie. Van spelen was eigenlijk geen sprake: als hij de mijter opzette werd hij de Goedheiligman, transformeerde hij tot de bisschop en steeg de identificatie uit boven toneelspel. Hoewel zijn agenda het nooit zou toelaten, droomde hij er stiekem van om de Nationale Sint te worden. Stads-Sint in Amsterdam leek hem ook wel wat. Lange tijd was ik zijn Hulp-Zwarte Piet en samen hebben we heel wat huisbezoeken afgelegd. Of zoals Jos het noemde: we gingen ‘klazen’.”

‘A man well prepared, is ‘t er twie weird’, wordt hier in de streek – polyglot als we zijn - wel eens gezegd, en ook de lezer zal dat zijn als hij de uitleg van Brink tot zich genomen heeft. Over wie Nicolaas van Myra was bijvoorbeeld: “Bisschoppen zijn altijd mannen. Binnen de Anglicaanse kerk wordt daar tegenwoordig stoutmoedig de hand mee gelicht, maar Sinterklaas komt uit de roomse traditie, dus we kunnen in deze geen emancipatoire nuances aanbrengen. Bovendien kamt de Sint dagelijks zijn lange, witte baard. Als vrouwen hun sik kammen hebben ze een probleem, behalve op de kermis.” Conchita Wurst moest nog komen, de genderideologie was nog niet helemaal doorgeslagen, wat een plezier dit soort boeken te lezen. Nog los van het feit dat Brink uiteraard ook serieus ingaat op de hele geschiedenis rond de heilige. Negen bladzijden van de goeie honderdveertig lang, al zijn er op die negen bladzijden, zoals overal elders in het boek, uiteraard ook illustraties te vinden. Trouwens, wist u dat Sinterklaas voor ‘Rome’ geen officiële heilige meer is?: “(…) onze lieve Sint [is] in 1970 officieel (…) afgevoerd van de rooms-katholieke heiligenkalender. Zijn naam staat nog wel in de boeken, op de zesde van de twaalfde, maar zijn verheven nagedachtenis hoeft niet meer verplicht te worden gevierd. Wij trekken ons daar geen bal van aan, we doen het toch. Over het lot van Zwarte Piet heeft Rome zich trouwens nog niet uitgesproken.”

Wat dat laatste betreft: politiek correcten allerhande hebben natuurlijk al een tijdje geleden beslist dat het “Zwarte” in “Zwarte Piet” fout is. Hoe onterecht dat is, kan u lezen in, onder andere, het interessante boekje van Marcel Bas, Zwarte Piet – Discriminerend of fascinerend? (bevindt zich in mijn bibliotheek, maar heb ik gelezen vóór ik me ging bezighouden met boekbesprekingen), maar ook Jos Brink had er zijn mening over: “De oorsprong van het gebruik Sinterklaas te laten begeleiden door zwarte knechten, is niet te achterhalen, al zijn er wel theorieën. Ik vertelde al eerder over de Germaanse god Wodan, die wellicht model heeft gestaan voor de versiering van het sinterklaasgeloof: het paard over de daken en Piet die door elke schoorsteen gluurt. De twee raven en zijn knecht Ruprecht deden dat ook. Bovendien geloofden onze voorouders dat geesten, goede en kwade, door het rookkanaal de huizen konden binnenkomen. Er werden kleine offers op de stookplaat gelegd.” En: “Ik heb één keer een multicultureel kinderdagverblijf bezocht zonder mijn eigen Piet. Ik kreeg andere Pieten toegevoegd: een gele, een groene, een blauwe. Dat was pas verantwoord, zo riepen de juffen. Men mag kinderen geen racisme bijbrengen en donkere kleintjes geen minderwaardigheidsgevoel. In principe is dat juist, didactisch gezien wellicht goed te verdedigen, maar kinderen zijn er echt niet mee bezig. Vlak bij mijn huis op de gracht is een kleuterschool en de kleintjes worden regelmatig gelucht, want er is ook een eenvoudig speeltuintje in de buurt met een wipkip, glijbaantje en het allermooiste, een zandbak met een pomp. Ik zie dan een chocoladebruin meisje hand in hand lopen met een slagroomwit jongetje, of andersom.” Nu goed, politieke correctheid is ook wat Sinterklaas betreft geen niéuw fenomeen: protestanten maakten er, islamgewijs, al lang geleden bezwaar tegen: “De meeste bezwaren van de protestantse overheden golden (…) ‘de paapse invloeden’. De taai-taaivrijers en speculaaspoppen werden beschouwd als ‘gesneden beelden’ die volgens de Tien Geboden niet mochten: ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in den hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is.’ Exodus 20, vers 4. Chocoladekikkers waren dus ook uit den boze.”

Of dat ook iets was waarmee de “geestverwanten” van Sinterklaas sukkelden, blijkt niet, maar Brink heeft het er uiteraard óók over: Sint-Maarten (u ongetwijfeld welbekend en Sinterklaas voorafgaand, zij het dan vaak in hetzelfde plunje gestoken) en… Sint-Pieter. Die laatste “ging steeds met Klaas op reis en hielp hem met het uitdelen van de versnaperingen. Ze kregen echter bonje. Dat kan, onder familieleden. Ze waren juist in Friesland, op weg naar Grouw. Vlak bij Irnsum begon het gedonder in de tent. Nicolaas wilde doortrappelen naar Leeuwarden (ze waren uiteraard beiden te paard) en Pieter meende dat er in het Grouwse toch ook lieve kindertjes waren. In Irnsum bleef de laatste achter. Hij ging naar Spanje om nieuwe pakjes te halen. Omdat chartervluchten toen nog niet bestonden, keerde hij pas op 21 februari terug. Ga maar eens kijken in Grouw. Pieter komt daar nog steeds bejubeld aan op die datum.” “Hoezo, Spanje?”, trouwens: “De onsterfelijke Sint zou (…) logischerwijs uit Turkije of Italië moeten aanspoelen met zijn Pieten. De historici zijn het er niet over eens. Ontegenzeggelijk staat het paleis van Sinterklaas in het voor velen zo geliefde vakantieoord Spanje. Misschien is het te verklaren uit het feit dat Italië in de zestiende en zeventiende eeuw voor een deel bij Hispania hoorde. De Spanjaarden deden erg aan een Verenigd Europa, zij het onder hun despotische leiding. Ze hadden er zelfs tachtigjarige oorlogen voor over. Bari [Italië, waar Nicolaas van Myra begraven ligt, noot van mij] zou bezet gebied kunnen zijn geweest.” Los daarvan, op Ameland zijn er ook nog wat geestesverwanten van Sinterklaas: de sundeklazen. En ook daaraan besteed Brink uitgebreid aandacht: “Ik ben geen Amelander en dat schijn je ook niet te kunnen worden. Maar het moet een mooi samentreffen zijn, met die sundeklazen. Spannend en met overvloedig door slechts Amelanders begrepen en gewaardeerde jolijt.”

En dan begint de auteur pas aan waar u zich aan verwacht bij het lezen van de titel Handboek voor hulpsinterklazen: uitleg over hoe een hulpsinterklaas het er goed van af brengt. Door te rekenen op het geloof van kinderen én van jezelf om te beginnen: “Ik weet dat van mezelf nog goed en ben zo een vroom aanhanger van de Kindervriend gebleven. Een interessante ontwikkeling: als kind heette ik dan gelovig te zijn, dat geloof was een rotsvaste zekerheid en dat is iets anders. Dat de Sint nu nog voor mij bestaat is pas het ware geloof. Ik voel het wanneer ik als laatste, bijna sacrale handeling, de mijter opzet en de staf pak. Ik bén Sinterklaas en niet alleen voor de kinderen die ik ga bezoeken. Een goede hulpsinterklaas gelooft ook in zichzelf. En dan maak je de glorieuze entree: je bent een levend geworden sprookje! De kinderen geef je zo extra geborgenheid. Er kan even niets meer misgaan, Sinterklaas is er immers. Dat is een cadeautje waarvan de waarde pas later wordt beseft. En dat geschenk komt niet eens via de schoorsteen, maar gewoon door de voordeur…” Wat trouwens niks te maken heeft met waarheid of leugen: “Nijntje en Kikker zijn eveneens werkelijkheid. Die werkelijkheid is weliswaar geen wáárheid, maar dat vogelt uw kroost zelf wel uit. Wanneer u, als verstandig en volwassen mens, een goed geschreven roman leest, gaat u helemaal op in het verhaal. U weet heel goed dat u geen documentair verslag in handen hebt. Het is fictie. Het is bedacht. Maar het zou best eens gebeurd kunnen zijn. Dat onderscheid maken kinderen ook, zo jong als ze zijn. (…) Kinderen ontdekken de lieve man achter de vermomming vaak bij stukjes en beetjes: schoenen, horloge, niet goed geplakte baard, bril en ogen. Dat proces moet je signaleren op het moment dat zij het signaleren, maar het is niet volgens het boekje te begeleiden. Je kunt er alleen bij blijven. Ze komen, hoe dan ook, achter de waarheid en maken daar hun eigen waarheid van. Ze komen uiteindelijk ongeschonden aan de andere kant van de streep terecht, ze gaan bij de grote mensen horen. Met een ander soort spanning. Met een ander soort plezier. Maar wel met spanning en met plezier. Daar gaat het maar om, zo groei je in het leven.”

Een mirakel trouwens dat de kleintjes er nog een tijdje in geloven, aldus Brink: “Tegenwoordig vangt het feest nogal vroeg aan. Zoals de Sint al schreef in zijn voorwoord, liggen de kruidnootjes al direct na de zomervakantie in de schappen van de supers en ook de televisie heeft schappen waarin Sinterklaas veel te vroeg voorradig is. Dat is natuurlijk te gek voor woorden. De aankomst van de Sint, met alles wat daarmee samenhangt, is strikt tijdgebonden. Zoals het ook haast beschamend is dat er begin februari al paaskuikentjes bij de bakker liggen, hoewel Pasen veel en veel later is. Ga uzelf na: u viert uw verjaardag toch ook niet drie maanden eerder?” Waarbij Sinterklaas dan ook nog met de kerstman moet concurreren: “Wij laten die geïmporteerde Kerstman links liggen en halen een lieve, begrijpende, stokoude kerkvorst in, die verbazingwekkend jonge ogen heeft en op een paard blijft rijden. (…) Verstandige opvoeders kiezen voor de oeroude traditie, omdat Sinterklaas tot ons erfgoed behoort. De Kerstman heeft niets met ons te maken en wij niet met hem. (…) Want wat stelt dat dikke kereltje met zijn bel nu helemaal voor? Wat heeft hij te bieden? Santa Claus (Santa? Laat me niet lachen!) is de exponent van pure commercie: alleen de cadeaus tellen en soms vind ik die cadeaus zo weinig met geschénken te maken hebben. De enige mythe rond dat Kerstmannetje is dat hij met zijn rendierslee door de lucht (!) uit Lapland komt en dat een van zijn trekdieren een rode neus heeft, evenals zijn baas trouwens, door andere oorzaken. Deze Lap, vul zijn identiteit maar aan, heeft geen andere tekst dan: ‘Hohó!!’ En dan maar weer bellen dat het een aard heeft, in de Kalverstraat. Is Sint Nicolaas inwisselbaar? Kan een slap aftreksel van onze goede, oude bisschop het winnen? Wij dachten van niet! Alleen al omdat Sint en Piet zo prachtig kunnen dichten! Kan men, in gemoede, het sinterklaasfeest vergelijken met het Kerstfeest? Neen! Driewerf néén! De Sint hoort bij onze Lage Landen en de een of andere Anglo-Amerikaanse rakker kan niet en nooit tegen hem op.”

Trouwens, laat ons wel wezen, die dikzak is ook vestimentair geen concurrent voor Sinterklaas: “Hoe herkent een kind de Sint? Allereerst aan de mijter. In mijn kerk, vroeger een rooms-katholiek godshuis, staat nog steeds het antieke beeld van de Heilige Willibrordus, grondlegger van het christendom in de Nederlanden. Een rijzige figuur, terwijl hij in het echt vast niet méér mat dan anderhalve meter, want hij leefde en evangeliseerde van 685 tot 739 en toen hoefden volgroeiden nog geen speciale langemensen-bedden aan te schaffen. Uit lindehout gesneden, met de rechterhand zegenend. Hij heeft, wat we nu noemen, een soort schaduwbaard. En draagt uiteraard een mijter. De kindjes van de kerkgangers zien hem als Sinterklaas. Alleen door die mijter. Wij laten het lekker zo.” Maar dan is er natuurlijk ook nog de albe, “in de volksmond de sinterklazenjurk, (…) een lang, wit gewaad dat door priesters tijdens de misviering wordt gedragen.” En de cingel: “een lange koord met kwastjes, vanouds het symbool van kracht en zelfbeheersing. Dus nooit vergeten om te doen. U zult die kracht en zelfbeheersing nodig hebben.” En de handschoenen. En de stola. En de bisschopsring. En de baard. En de snor. En het haar. “Er zijn heel erg verschrikkelijke baarden en pruiken in omloop! Feesttroep die verboden zou moeten worden. Het is verstandig tijdig te informeren of u een klungel aan de kin krijgt, waarbij ik dringend aanraad meteen de goede maten door te geven: uiteraard uw lengte, maar vooral ook de hoofdmaat. Een te klein mijtertje op het knijtertje is een regelrechte ramp. O, ik heb beunklazen gezien in een soort minirok, hoog water in Scheveningen! (…) Een ‘dichte’ pruik is ideaal, maar in alle gevallen dient hij heel zorgvuldig te worden opgezet. Plakken hoeft niet, de mijter houdt alles op zijn plaats. Niet te veel naar voren, dat haar. Onder géén beding mag er een soort pony onder de voorkant van de mijter te zien zijn! Dit is een ernstig vergrijp, een doodzonde, een akelige dwaling waaraan zich alleen de allerergste amateurs, die nooit en nooit de Sint kunnen en mogen vertegenwoordigen, schuldig maken! Maar ik vertrouw erop dat u niet als een verklede malloot op pad wilt gaan.”

Een vertrouwen dat mijn oude kennis Jan ongetwijfeld niet zou geschonden hebben, net zoals hij alle verdere Hints voor sints uit zichzelf toepaste, maar waarvan het voor toekomstige hulpsinterklazen toch zeker geen kwaad kan ze eens door te lezen. Aan de “iets voor piets” had ik misschien nog wat gehad in mijn dagen als Zwarte Piet (geen roetvegen of kleurtjes voor de duidelijkheid, maar écht zwart), maar paardenknecht heb ik gelukkig nooit moeten spelen en tegenwoordig ben ik al gewoon blij van zo’n leuk boekje als dit te kunnen genieten.

Björn Roose

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !