Om maar met de deur in huis te vallen: ik heb de hele lezing van dit
boekje lang gedacht dat de auteur ervan, Alain Finkielkraut, ook De
Holocaust-industrie: bespiegelingen over de exploitatie van het
joodse lijden had geschreven. De auteur daarvan bleek echter niét
dezelfde te zijn als die van voorliggend Een stem van de overkant,
maar wel Norman Finkelstein.
Die ‘Fink’ in de familienaam was uiteraard wat me initieel op het
verkeerde spoor bracht, maar ik geraakte ook niet meer van dat spoor
af omdat Finkielkraut zich gewoon op hetzelfde terrein begeeft als
Finkelstein. Waar de Amerikaanse jood Finkelstein het in voornoemd
boek heeft over – en ik neem er even de achterflap bij – “de
vulgarisatie van de holocaust, (…) de kitsch en oplichterij in
geschiedschrijving en literatuur, en (…) het afpersen door
Amerikaanse joodse organisaties van Europese instellingen, uit naam
van de behoeftige slachtoffers die er vaak geen cent van zouden
zien”, heeft de Franse jood Alain Finkielkraut het over – en ook
hier neem ik er even de achterflap bij – het antwoord op de vraag
hoe wij moeten reageren op de roep van het verleden: “Hoe
onderscheiden wij, geobsedeerd als wij zijn door de duistere jaren,
oprechte van geïnstrumentaliseerde waakzaamheid? De herinnering aan
Auschwitz wordt door geen zinnig mens meer ontkend, maar hoe
voorkomen wij monopolisering ervan door degenen die haar – met
goede of kwade bedoelingen – koesteren? Hoe vermijden we zowel
verkramptheid als manipulatie?” “Op zijn minst door te luisteren,
door open te staan voor de stemmen die klinken van de overkant”,
antwoordt Finkielkraut daarop, iets waarvan we weten dat zulks
tegenwoordig – in minder filosofische zin – al snel leidt tot het
bestempelen van de luisteraar als “verrader”, pogingen die
verrader (helemaal) monddood te maken, reisverboden, enzovoort.
Tucker Carlson kan er van meespreken, Norman Finkelstein eveneens
(hij kreeg een quasi-Berufsverbot te slikken plus een
toegangsverbod tot Israël), Alain Finkielkraut pas recent.
Finkielkraut krijgt al een paar decennia af en toe eens de goegemeente over zich
heen, of toch delen ervan, maar dan vooral omdat hij het niet
begrepen heeft op negers, moslims en antisemieten. Praktische
gevolgen heeft dat echter nooit gehad. Net zomin als het feit dat hij
nogal wat begrip toont voor pedofielen. Het is niet helemaal
duidelijk waar dat begrip begint of eindigt, maar volgens de filosoof
is een kind van dertien “geen kind”, wel een “tiener” – wat
het okee maakt voor een volwassene (in casu filmregisseur Roman
Polanski) om het te neuken. Dat hij aan die stellingname, daterend
uit 2009, in 2022 nog een trapje toevoegde, bleek er echter over.
Toen gaf hij op de affaire Duhamel een gelijkluidende commentaar – dat een “adolescente” niet
hetzelfde is als een “kind” -, waarmee hij in dit geval meteen
ook incest goedpraatte, iets wat hem zijn job als commentator bij
tv-zender La Chaine Info kostte. Maar meer ook niet. Een
vraaggesprek afnemen van Poetin is dan ook duidelijk véél erger dan
kinderverkrachting goedpraten.
Enfin,
we zouden het over Een stem van de overkant hebben, niet over
een stemmetje van de onderkant, en Een stem van de overkant is
wel degelijk het lezen waard, al moet je er dan wel even de
filosofieknop voor induwen, want dit is niet het soort boekje (110
bladzijden) dat je even tussen de soep en de patatten door leest. Het
is ook het soort werk waardoor véél mensen – de manipulatoren,
die van de “geïnstrumentaliseerde waakzaamheid”, de monopolisten
van de herinnering – zich serieus in hun gat gebeten zouden moeten
voelen, maar om écht dat effect te hebben, moet een werk natuurlijk
gelezen en begrepen worden door het brede publiek, en noch dat eerste
noch dat laatste zal het geval geweest zijn of worden. Als het om
‘interne’ kritiek gaat, kritiek van een jood op het filosofisch
equivalent van wat Finkelstein de “Holocaust-industrie” noemde,
is Finkielkraut trouwens duidelijk een stuk minder bot dan als het
over kleine kinderen, negers, moslims of antisemieten gaat. Ook als
je een neger of arabier aanduidt als “non-souchien” (in
tegenstelling tot “de souche”), begrijpen zowel die
neger/arabier als de “souchiens” dat, maar als je het
volgende schrijft riskeer je al een stuk minder begrepen te worden
(door wie dan ook): “In de wereld waarin Auschwitz niet had
plaatsgevonden kon de volkswijsheid nog in hegeliaanse trant
verkondigen: ‘Geen kwaad zonder baat.’ Maar het kwaad van
Auschwitz baat tot niets. Het heeft zich voor niets voorgedaan. Het
wordt door niets gerechtvaardigd. Geen enkele dialectiek neemt de
gruwel ervan weg. Onmogelijk om met de blik van het concept te kijken
naar de gaskamers, dat wil zeggen naar de ‘oplossing’ van de
elementairste banden in een onnoembare worsteling waarin de sterken
de zwakken en de ouders hun kinderen vertrapten om bij het plafond
een beetje lucht te vinden. Die ongekende verlaging van de dood heeft
het stempel van obsceniteit gedrukt op de gedachte dat het kwaad niet
voor zichzelf bestaat maar deel is van het universele werk van het mensdom.”
Een onbegrijpelijkheid die wellicht ook geldt voor communisten die de
eersten zijn om een veeg uit de pan te krijgen wat het filosofische
misbruik van dat al dan niet “van het universele werk van het
mensdom” uitmakende “kwaad” betreft: “De beschaving, zeggen
de communisten, heeft de barbaarsheid van de nazi’s overwonnen, nu
moet ze het barbaarse kapitalisme het hoofd bieden. Voor hen is de
oorlog Homerus en Hegel tegelijk. Het is een heldhaftige episode en
het is de wet van de wereld, het is een gedenkwaardige prestatie maar
het is ook een concept dat licht werpt op dat waar het in het heden
om gaat. Zoals François Furet heeft laten zien dankt het naoorlogse
communisme zijn opgang aan het anti-fascisme, mengeling van
herinnering en waakzaamheid. De communisten willen dan ‘voor hun
optreden geen ander politiek gebied dan die tweedimensionale of
liever gezegd tweepolige ruimte, waarin de ‘fascisten’ aan de ene
kant staan en zijzelf aan de andere’. Met andere woorden, de
communisten zetten de strijd voort door de herinnering in stand te
houden. De concentratiekampen maken ze tot een ereveld. Homerische
helden en hegeliaanse dienaren van de zaak van de mensheid – dat
zijn voor hun woordvoerders de miljoenen en miljoenen door de nazi’s
vermoorde menselijke wezens. De roem hangt een aureool om die doden,
het nut actualiseert hen: hun strijd blijft de onze en de herinnering
heeft tot taak de krachten te mobiliseren voor de gevechten in het
heden en in de toekomst.”
Kort samengevat: de communisten misbruiken de dode joden om via de
nationaal-socialisten de kapitalisten te treffen, een fenomeen dat
inderdaad waar te nemen valt door bijvoorbeeld een paar
communistische accounts te volgen op Twitter (X)
en vooral hun geijver voor het in het leven roepen van een of andere
‘anti-fascistische’ feestdag. Het enige wat daarbij, bij dat
misbruik dus, in de weg zit, dat zijn die dode joden zelf: “(…)
de lijdensweg van die niet-proletariërs, van die onwerkzame krachten
van de vooruitgang is volkomen misplaatst: hij vloekt, is een
smet, zou nooit hebben moeten plaatsvinden. Bij de
herdenkingsplechtigheden en op de monumenten die werden opgericht op
de plaatsen van de terdoodbrenging wordt dus zorgvuldig vermeden er
melding van te maken. In plaats van de joden als zodanig naar voren
te laten komen, laat de officiële martyrologie van de
sovjet-machthebbers en van de volksdemocratieën [en degenen die
graag zo’n ‘volksdemocratie’ zouden willen maken van dit land
en andere, noot van mij] hun liever vallen onder de verliezen van de
volkeren. Aldus worden ze, zonder hun identiteit, ingepast in het
grote verhaal van de overwinning. Zo worden zij die voor Hitler een
obsessie waren uitgewist, niet doordat ze worden vergeten maar door
de geobsedeerdheid met het nazisme.”
Iets waar de communisten mee wegkomen omdat ze links zijn, aldus
Finkielkraut, al zouden ze met nog méér wegkomen als ze ook nog
joods waren. “Méér” zoals in – toch volgens Finkielkraut –
bijvoorbeeld Simon Wiesenthal een “joodse fascist” noemen, iets
wat Bruno Kreisky, Oostenrijks bondskanselier van 1970 tot 1983,
effectief deed. “Zo de joden een volk vormen, dan is het een
miserabel volk”, zei Kreisky kennelijk ook nog, en - dixit
Finkielkraut – “Geen van die bokkensprongen had destijds het
imago van de kanselier aangetast of zijn immense prestige geschaad”,
maar “Gezegd moet worden dat Kreisky niet alleen joods (een
herkomst die hij in Oostenrijk betwistte en bijwerkte, maar die hem
in Europa beschermde), maar ook nog links was. Die dubbele
hoedanigheid verklaart zijn straffeloosheid”.
Nu goed, da’s misschien maar een indruk, want, aldus Finkielkraut wat
verder, “informatie staat niet tegenover desinformatie zoals
waarheid tegenover leugen. Er zijn nog meer vormen van dwang dan die
welke wordt uitgeoefend door de propaganda van de machthebbers: het
coveren door de media onthult niets zonder meteen ook
iets te verhullen. Hoe vrij het ook is, hoe uitputtend het ook
is bedoeld, het beeld haalt zijn materiaal uit het zichtbare en gaat
voorbij aan het onzichtbare. Het hoeft niet te worden vervalst om
tendentieus te zijn.” Wat exact de reden is waarom de al eerder
genoemde Tucker Carlson recent de hele oorlogsgezinde meute over zich
heen kreeg: een vraaggesprek met Poetin zou het in het “westen”
onzichtbare tonen, de (des)informatie vervolledigen, de propaganda
aanvullen met andere propaganda, onthullen wat verhuld werd, coveren
wat onthuld werd. Wat Finkielkraut in 2000, toen dit boek verscheen,
nog voor een toekomstvisie hield, is namelijk intussen bewaarheid en
dat weten de would-be monopolisten van ‘de waarheid’ maar
al te goed. Wat ook hun voortdurende strijd tegen ‘desinformatie’,
‘propaganda’ en ‘hatespeech’ verklaart: “Gezien de
vaart waarmee de techniek zich ontwikkelt zal eenieder namelijk zeer
binnenkort zijn eigen criteria kunnen volgen en naar eigen keuze het
informatiemenu op het net samenstellen. Men zal vrij van het ene op
het andere onderwerp overgaan, er zullen, in de videosfeer, geen
opgelegde montage en geen opgelegd script meer zijn. De relatie tot
de wereld zal zijn geprivatiseerd, de numerieke mens zal over de
programma’s heersen: hij zal zien wat hij wil, met wat hij ziet zal
hij doen wat hij wil. En voorts zal, gezien de vaart waarmee de
intelligentie zich ontwikkelt, de mediakritiek het gezond verstand de
status ontnemen van wat het best onder de mensen is verdeeld:
aangezien geen enkele gebeurtenis van verdenking is gevrijwaard, zal
geen enkel onverwacht nieuws iemand nog storen. De ongelovige
reiziger door cyberspace, te mediadeskundig om zich in de boot te
laten nemen, te helderziend om zijn ogen te geloven, zal alleen die
feiten erkennen die bij zijn geloof passen. De werkelijkheidsgegevens
zullen niet meer doordringen tot het denken, en wanneer in het
ongrijpbare universum van beeld en elektronische tekst alle wegen
mogelijk zullen zijn en alle meningen toegestaan, zullen alle ideeën
voortvloeien uit onweerlegbare premissen. Eenieder zal zijn gril of
zijn hobby hebben, de individuen zullen groepen berijders van
stokpaardjes gaan vormen, en, schitterende mediasociologische
paradox, in het tijdperk van de wereldwijde communicatie zal het
vlechtwerk van gesloten logica’s in de plaats komen van de dialoog
tussen de mensen.”
Wat niet de enige zere plek is waarop Finkielkraut de vinger weet te
leggen. Een paar andere voorbeelden:
- “In het aristocratische universum wordt de werkelijkheid geschraagd
door het onzichtbare en de ongelijkheid tussen de mensen door de
macht van de hemelen, in de democratie daarentegen bestaat geen
achterwereld en zijn alle mensen gelijk, behalve in werkelijkheid.
Vandaar de ontevredenheid. Vandaar de onmogelijkheid het geluk dat
men in een dergelijk systeem leeft te beschouwen als het einde van de geschiedenis”;
- “(…) aangezien de tijden zijn veranderd verbindt ze [het
communisme, noot van mij] haar strijd voortaan met een andere
verschijningsvorm van de proletariër. De straatarme overheerste
mens, het subject van het hoogste onrecht, de verpersoonlijking van
de absolute onderworpenheid, de mens die niet in een gedeeltelijke
maar in een volledige verzetshouding tegen de politieke beginselen
van de staat verkeert, is niet meer de arbeider als zodanig, het is
de vreemdeling, en preciezer gezegd degenen die niet over papieren
beschikt, de illegaal, de geïmmigreerde arbeider met een onzekere status”;
- “De filosoof en de socioloog kozen resoluut partij voor het
universele en tegen het restrictieve burgerschap. Tegenover de
verdeling op grond van herkomst en de controle op de immigratie die
worden uitgeoefend door een begrensde en soevereine politieke
gemeenschap, stellen zij onbuigzaam het kosmopolitisch ideaal van
onvoorwaardelijke gastvrijheid. De versplintering van de wereld in
naties was in hun ogen niet een noodzaak van het politieke leven,
maar de afschaffing, het rampzalige identiteitsverlies daarvan. Dat
de democratie – van alle regimes het meest praatzieke, volgens de
geslaagde formulering van Hannah Arendt – de beslissing laat
afhangen van openbaar overleg en dat elke discussie over de
doeleinden van het handelen ‘stilzwijgende akkoorden, impliciete
verwijzingen, gemeenschappelijke plaatsen, een gemeenschappelijke
herinnering, een gemeenschappelijke toekomst, de gehechtheid aan
eenzelfde verleden’ veronderstelt, was een argument waarvoor ze
ongevoelig waren. Ze waren eveneens onontvankelijk voor het idee dat
de verantwoordelijkheid voor de wereld de trouw aan een specifieke
collectiviteit nodig heeft om deel te gaan uitmaken van de geschiedenis.”
- En ten slotte, omdat ik érgens moet ophouden, deze nog: “(…) juist
het verheven doel dat aan de geschiedenis wordt toegewezen – het
verdwijnen van het kwaad in de zegepraal van de Verlichting –
verlaagt de mensen tot middelen en leidt hen naar de slachtbank.”
De “universele rede” is de universele reden om alles wat krom is
recht te praten, in naam van Auschwitz “worden de intelligenties en
de instellingen onderworpen aan de geest van de tijd, dat wil zeggen
aan het nihilisme.”
Waarmee we de cirkel rond hebben wat de redenering betreft en bij de laatste
twee hoofdstukken uitkomen: De kunst in Theresienstadt en De
koppige eenzaamheid van Char en Camus. Twee hoofdstukken die me
om verschillende redenen bijzonder aanspraken.
Het laatste vanwege de uitleg die Finkielkraut geeft omtrent de
(menings)verschillen tussen Albert Camus, van wie ik onlangs De pest besprak, en Jean-Paul Sartre, voor mij (en vele anderen) zijn
existentialistische tweelingsbroer, een mening die ik na het lezen
van Een stem van de overkant helemaal heb bijgesteld. Waar
Camus immers zei “De democraat is bescheiden. Hij geeft toe in
bepaalde opzichten onwetend te zijn, hij erkent dat zijn inspanning
deels riskant is en dat niet alles hem is gegeven. En uitgaande van
die erkenning geeft hij toe dat hij de anderen moet raadplegen en wat
hij weet aanvullen met wat zij weten” – een houding die ik, of ik
mezelf daarom nu zou moeten beschouwen als ‘democraat’ of niet,
alleen maar kan waarderen – verwierp Sartre elke twijfel, elke
mogelijkheid voor geen van de aangeboden opties te kiezen. Met de
woorden van Finkielkraut: “Valse uiterlijkheid. Zelfingenomen en
leugenachtige houding. Iemand kan zijn eigen zijde kiezen in de
Geschiedenis, maar hij staat nooit apart, buiten, op de achtergrond,
op de oever. Wel of niet historisch zijn – dat kan de vraag niet
zijn. De Geschiedenis is ons element, ons aquarium, onze
leefomgeving. Er is geen buiten. Er is niet iets anders. Noch het
simpele geluk noch de passie van de wezens noch de sfeer van bepaalde
plaatsen heeft het vermogen ons te onttrekken aan de omstandigheden.
Iedereen zit in hetzelfde schuitje, niemand besluit overboord te
springen of uit te stappen om in de zon te gaan liggen. Iedereen
vaart mee, niemand stapt aan land. Of, om het met een ander maritiem
beeld te zeggen, we zijn aan boord alvorens een bepaalde
richting in te slaan. Geen richting kiezen is dus een manier van
richting kiezen die er niet voor uitkomt. Zwijgen is deelnemen. Het
hekelen van de logica van de oorlog, een oorlogsverklaring. Schone
handen, een manier van zijn handen vuilmaken. De ivoren toren, een
gevechtsstelling. Werkeloosheid, een initiatief. Desertie,
betrokkenheid. Liefde voor schoonheid en voor wat duurzaam is, afkeer
van de revolutionaire beweging.” “De mateloosheid van die
verwachting maakt de filosoof van het engagement tot een arctisch
personage, tot een simplificeerder met oogkleppen op. De hoop op de
vervulling en op de uiteindelijke heerschappij van de Mens brengt hem
ertoe niets anders in aanmerking te nemen dan de dynamiek van de
Geschiedenis”, laat Finkielkraut daar op volgen.
“Een dynamiek van de Geschiedenis” die we ook geacht worden te zien in
Theresienstadt. Van de sociale activiteiten aldaar had ik namelijk
begrepen dat deze als een façade waren opgezet door de
nationaal-socialisten opdat het kamp zou kunnen dienen als een
‘modelkamp’ voor het Deense Rode Kruis. Het Rode Kruis tuinde er
ook grandioos in, maar ik begrijp uit de uitleg van Finkielkraut dat
de culturele activiteiten géén deel waren van de etalage in
kwestie: de “toneelvoorstellingen, lezingen, exposities,
poëzieavonden, concerten en operapremières” waren wel degelijk
het vrijwillige werk van de gevangenen. “De kunstenaars
schilderden, de musici componeerden, de acteurs repeteerden en
speelden. Voor de kinderen was een klandestien onderwijs op poten
gezet. Er heerste een vreemde culturele gisting.” Iets wat
klaarblijkelijk stoort in de georganiseerde herinnering: “De nuance
in weerwil van de uniformiteit van de dood. De nuance tegen de
wanhopige loop van hun leven in. De joden van Theresienstadt, wie
door nauwgezette fanatici de ontmenselijking was aangezegd, hebben,
in de waanzin van de kunst, de weg naar het begrip van de menselijke
wereld opengehouden. En nu is de herinnering, na de zorgeloosheid te
hebben overwonnen, hardnekkig bezig in hun naam de waaier dicht te
slaan. Nu wist ze hun trouw aan het onvergetelijke uit. Elk
paradigma van de mensheid aan de hand waarvan de mensen in minder of
meer menselijk kunnen worden ingedeeld, elke definitie die een breuk
aanbrengt tussen het ideële kader en de empirische werkelijkheid,
elk model dat leidt tot verraad aan of misvorming van de mensheid: nu
verklaart men dat de mensheid zich manifesteert in de verscheidenheid
van haar vormen en dat daarbuiten niets is te zien, geen gebied te
ontdekken, geen mysteries zijn op te helderen.” Theresienstadt
zoals het was, past met andere woorden niet in de
“Holocaust-industrie” en Theresienstadt zoals het was, wordt dus
vergeten, verdonkeremaand, verdoezelt ten voordele van Theresienstadt
zoals het past. Zoals ook het geval is met de taal: “Schande over
hen die de gastvrijheid in oude trant betrachten en die per se een
verband willen blijven zien tussen taalkundige armoede en verarming
van de ervaring! Hun tragische bewustzijn wordt hervertaald in
fobisch geweld en ze worden ervan beschuldigd strafacties te
organiseren tegen incorrecte vreemde zinswendingen en uitheemse
woorden. Terwijl ze zich zo goed mogelijk verzetten tegen de
verschraling van de woorden, hekelt men hun purisme, hun
fundamentalisme, hun malthusianisme. Terwijl ze weigeren de details
te laten verdwijnen in het ongenoemde, worden ze voor scherpslijpers
uitgemaakt. Terwijl ze zich afvragen hoeveel adjectieven, dat wil
zeggen gevoelige nuances en hoedanigheden uit de wereld zijn
verdreven door de introductie van het woord cool in onze taal,
worden ze in het algemeen beschouwd als de dwangmatige of belaagde
vijanden van de gemengde huwelijken tussen woordenschatten. Terwijl
het hun voornaamste zorg is het landschap van de morele gevoelens te
behoeden voor de wereldwijde indifferentiatie en het denken willen
bevrijden van de summiere dichotomieën waartoe het door een
verschraald taalgebruik wordt veroordeeld, hekelt men onvermoeibaar
het autoritarisme waarmee ze de warme en chaotische veelkleurigheid
van de ervaring in het procrustesbed van het correcte taalgebruik persen.”
Een gebalder pleidooi tegen de infantilisering van de taal – overigens
niet alleen middels insluiping van woorden uit andere talen, die
mijns inziens wel degelijk een verrijking kúnnen vormen – heb ik,
denk ik, nooit gelezen. Net zomin als een zo mogelijk nog gebalder
pleidooi tegen de democratie zoals we die tegenwoordig kennen: “Tot
een recente datum bestond de geest van de democratie (…) tegelijk
met andere normen, andere waarden, andere, heterodoxe of
verschillende criteria. Die tijd is voorbij: de geest van de
democratie duldt geen enkele rivaal meer. Niets mag buiten zijn wet
vallen. Hij neemt alle plaats in. Hij maakt alle oude vormen buit,
hij maakt zelfs zijn erfgoed ondergeschikt, hij bepaalt het begrip
van de menselijke verhoudingen; hij levert aan de bestaande
instellingen de overtuigingen en rechtvaardigingen waardoor ze
aanvaardbaar worden. De geest van de democratie, die steeds verder om
zich heen grijpt en steeds onverdraagzamer wordt, drukt op elke
dissymmetrie het stempel van de totalitaire schande. Eenieder moet,
ongeacht zijn leeftijd, zijn eigen meester zijn. Het
subjectivistische ideaal van zelfverwekking en zelfverwerkelijking
door zichzelf dringt zich overal op en Auschwitz is de vergaarbak
geworden waarin de rebelse of gewoonweg buiten dat model vallende
figuren worden opgehoopt.” Een vergaarbak waarin we vroeg of laat,
naarmate de mal waardoorheen we geperst worden smaller wordt,
allemáál riskeren terecht te komen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !