En ja, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan is toch zóóó
bekend, maar de meeste mensen hebben daarvan wel de film gezien, niet
het boek gelezen, en ik heb geen van beide gedaan.
En nee, ik heb het door de band genomen niet echt voor
Zuid-Amerikaanse auteurs. Zuid-Amerikaanse? Maar… Kundera is toch
een Tsjech? Klopt. Zoals Pablo Neruda een Zuid-Amerikaan is ondanks
zijn Tsjechische familienaam (of toch Tsjechische nom de plume),
een naam die hij leende van de Tsjechische schrijver Jan Neruda.
Die ‘a’ op het eind van de naam bracht me dus in verwarring en
het feit dat ik nooit eerder een boek van Kundera in een kringwinkel
of uitverkoop vond, deed de rest. Sta mij toe dat goed te maken door
na het lezen van Onwetendheid dat boek ook te bespreken én er
positief over te zijn.
Maar eerst iéts meer over de auteur. Die was inderdaad Tsjechisch,
maar verkaste in 1975 naar Frankrijk. Die was inderdaad Tsjechisch,
maar niet tussen 1979, het jaar waarin de Tsjecho-Slovaakse regering
hem zijn staatsburgerschap ontnam, en 2019, het jaar waarin hij dat
terugkreeg van de Tsjechische regering. Die was lid van de
communistische partij vanaf 1947 tot hij er in 1950 werd uitgegooid,
en opnieuw van 1956 tot hij er in 1970 nog een keer werd uitgegooid.
Die was misschien degene die een teruggekeerde ontvluchter verried,
maar misschien ook niet (en misschien alleen maar de verrader van een
koffer in een hal). Die schreef tot in 1985, het jaar nadat De
ondraaglijke lichtheid van het bestaan verscheen, in het
Tsjechisch, maar vanaf toen in het Frans. Die ging dat laatste doen
omdat Alain Finkielkraut (van wie ik op dit moment geheel toevallig
een boek aan het lezen ben) hem tijdens een vraaggesprek vroeg waarom
– dixit Wikipedia - “zijn vroegere werk zoveel barokker
was”, waardoor hij er achter kwam “dat de vertalers in feite een
herschrijving hadden geproduceerd”. Die zag zichzelf als schrijver
zonder boodschap (al waren zijn eerste, dichterlijke werken zéér
communistisch van aard), maar gaf in zijn werken wel politieke
commentaren mee. Die was een vluchteling zonder de wens terug te
keren, maar schreef met dit boek, Onwetendheid, wél over
vluchtelingen die terugkeren.
Over twee terugkerende vluchtelingen in het bijzonder: Irena en
Josef. “Na de val van het communisme wordt de in Frankrijk wonende
Tsjechische emigrante Irena”, aldus de flaptekst van deze in 2002
bij Ambo verschenen editie van het in het Frans in 2000
verschenen L’Ignorance, “door haar omgeving gepusht om
terug te gaan naar haar geboorteland. Haar vriend Gustaf zet een
vestiging van zijn bedrijf op in Praag, ze pendelen heen en weer
tussen Frankrijk en Bohemen, en zo maakt Irena opnieuw kennis met
haar land van herkomst. Maar het land waarin ze terugkeert is niet
het land waaruit ze is vertrokken. Niet alleen is Praag inmiddels
onherkenbaar veranderd, voor haar vroegere vriendinnen bestaat
zijzelf ook niet meer, of alleen als iemand uit het verleden die ze
niet meer is: niemand vraagt naar haar eigen leven in Frankrijk,
iedereen neemt als vanzelfsprekend aan dat Praag haar ware ‘thuis’
is. De enige die haar lijkt te begrijpen, is een man die ze op het
vliegveld van Parijs ontmoet. Josef, een Tsjechische emigrant die in
Denemarken woont en ook voor korte tijd naar Bohemen gaat. Ze herkent
in hem de man met wie ze na een feestje bijna een relatie was
begonnen – bijna, maar ze zag ervan af omdat ze verloofd was. Nu,
jaren later, maken ze een afspraak voor een ontmoeting in Praag, maar
eens te meer blijkt: het leven geeft geen tweede kansen.” Dat van
die “tweede kansen” is immers, volgens diezelfde flaptekst “een
van Kundera’s centrale thema’s: de onmogelijkheid een kans die je
hebt laten schieten alsnog te benutten, de onmogelijkheid je leven
vanaf een bepaald punt opnieuw te beginnen.”
Wat allemaal wel zo is, maar over het algemeen toch een beetje kort
door de bocht. Ten eerste omdat Kundera een overduidelijke
post-modernist was, een gegeven dat zich in dit boek zeer sterk uit
in de stijl, maar ook in de hele aanpak. Ten tweede omdat zelfs uit
de beschrijving van de actie op de flap de échte angeltjes
weggelaten zijn. Als ik die flaptekst voorafgaand aan mijn lezing van
het boek gelezen had, had ik waarschijnlijk iets gehad van ‘Pfff,
hoe verrassend allemaal’ en ‘Wat een voorspelbaar verhaal’,
maar Onwetendheid is dus veel meer dan dat en tegelijkertijd
minder. Dat laatste wat betreft dat van die “tweede kansen”, een
boodschap die Kundera me eerlijk gezegd niet heel erg sterk lijkt te
propageren. Zijn werkelijke aandacht lijkt uit te gaan naar al die
dingen die een vluchteling (voor de duidelijkheid: géén
economische) beheersen als die na een paar decennia de kans krijgt
terug naar het beginpunt te gaan.
“Beheersen” inderdaad, want een van de postmodernistische
aspecten van dit werk is dat de personages niet echt lijken te leven.
Ze zijn poppetjes in de handen van de verteller, ze illustreren de
filosofische vragen die hij zichzelf (en de lezer) stelt, ze hebben
geen eigen wil. Ze lijken van alles te denken, maar ze voelen op geen
enkel moment aan alsof ze meer dan het denkproces van de auteur zijn.
En als zijn denkprocessen afgelopen zijn, worden ze na zo’n
honderddertig bladzijden ook simpelweg in de vuilnisemmer gedumpt. Of
in een vuil bed, een smerige relatie, of een vliegtuig achtergelaten,
zo u wil. Uitgebreid illustreren kan ik u dat alles niet echt, maar u
zal het wellicht beter begrijpen als ik u bijvoorbeeld volgende
regelrechte tussenkomst van de schrijver in het verhaal meegeef:
“Toch wist ze heel goed dat haar dochter zich alleen al door haar
aanwezigheid verlamd voelde, en ik wil niet ontkennen dat ze
heimelijk genoot van haar eigen fysieke superioriteit.” De
schrijver als ik-figuur, afstand nemend van zijn personages, maar
héél goed wetend wat die denken en voelen dus. Of de schrijver die
instructies geeft aan de lezer: “Laten we even teruggaan naar het
moment dat Irena met haar man was gestopt aan de oever van de rivier
die door een Franse provinciestad liep.”
Misschien zou ik dit niet lusten in een langer verhaal, misschien zou
ik het beginnen verafschuwen als ik meerdere boeken van dezelfde
auteur las en overal hetzelfde procédé werd toegepast (iets wat ik
niet weet aangezien ik alleen dít boek van Kundera heb gelezen),
maar hier werkt het op zijn minst niet op de zenuwen (toch niet op de
mijne), en het laat de auteur ook toe datgene te doen wat hij volgens
mij écht wil doen: zichzelf (en de lezer) de reeds genoemde
filosofische vragen stellen. Iets waartoe hij misschien de kans niet
zou krijgen als hij die niet ophing aan de kapstok van dit verhaal.
Iemand gaat immers misschien wel een essay lezen over
nostalgie, de oorsprong van het woord, de equivalenten of
quasi-equivalenten in verschillende talen, het fenomeen in kwestie in
de Odyssee, maar er zullen véél minder van dat soort
‘iemanden’ zijn dan van ‘iemanden’ die een boek over Irena en
Josef lezen. ‘Iemand’ zal misschien een boutade lezen over
vluchtelingen voor het fascisme en vluchtelingen voor het communisme,
maar een andere ‘iemand’ zal dat pas doen als die aan een ‘echte’
persoon, desnoods een romanpersonage, wordt vastgehaakt: “Het is
onmogelijk Irena’s bestaan in Frankrijk te begrijpen zonder eerst
de jaartallen te analyseren. In de jaren vijftig en zestig waren
emigranten uit communistische landen niet bijzonder geliefd; de
Fransen beschouwden het fascisme toen als het enige echte kwaad:
Hitler, Mussolini, het Spanje van Franco, de Latijns-Amerikaanse
dictaturen. Pas aan het eind van de jaren zestig en in de loop van de
jaren zeventig besloten ze beetje bij beetje ook het communisme als
een kwaad te zien, al was het dan een kwaad van lager niveau, laten
we zeggen kwaad nummer twee. In die tijd, in 1969, emigreerden Irena
en haar man naar Frankrijk. Algauw begrepen ze dat de catastrofe die
hun land had getroffen in vergelijking met kwaad nummer één niet
bloedig genoeg was om indruk te maken op hun nieuwe vrienden. Het
werd hun gewoonte om ongeveer de volgende uitleg te geven: ‘Hoe
gruwelijk fascistische dictaturen ook zijn, ze verdwijnen met hun
dictator, dus de mensen kunnen blijven hopen. Maar het communisme,
dat wordt gesteund door de ontzaglijke Russische beschaving, is voor
een land als Polen of Hongarije (om nog maar te zwijgen van Estland!)
een tunnel zonder einde. Dictators zijn vergankelijk, Rusland is
eeuwig. De ellende van de landen waar wij vandaan komen schuilt in
een totale afwezigheid van hoop.’” Geen zinnig mens gaat ooit
zo’n stuk tekst uitspreken, zelfs niet “ongeveer”, maar de
boodschap (oeps, tóch een boodschap?) komt hoe dan ook beter door
als een mens van vlees en bloed ze lijkt te verkopen in plaats van
een of andere filosoof.
Zelfs al is die filosoof óók een mens van vlees en bloed, over
Odysseus, of over eender wie die twintig jaar lang niet in zijn
streek van herkomst is geweest, het volgende zeggen is gewoon
duidelijker dan een niét aan een persoon gebonden filosofische
beschouwing (en zo zijn er in andere boeken óók): “Twintig jaar
lang had hij aan niets anders gedacht dan aan zijn terugkeer. Maar
eenmaal thuis begreep hij tot zijn verbazing dat zijn leven, de
essentie van zijn leven, zijn kern, zijn schat, zich buiten Ithaca
bevond, in de twintig jaar van zijn zwerftocht.” Net zoals voor
iedereen die alleen reist in vreemde landen – en afgesneden is van
communicatie met het thuisfront, zoals dat tot voor een paar
decennia, in gsm- en internetvrije tijden nog het geval was - en dan
na zelfs maar een paar weken thuiskomt in plaats van een paar
decennia dít herkenbaar is: “Hij at in zijn eentje in het hotel en
hoorde om zich heen het geluid van de gesprekken. Het was de muziek
van een onbekende taal. Wat was er met het Tsjechisch gebeurd in die
schamele twee decennia? Was de klemtoon veranderd? Blijkbaar. Vroeger
viel die krachtig op de eerste lettergreep, maar nu was hij verzwakt;
de intonatie was er als het ware door ontgraat. De melodie leek
monotoner dan voorheen, slepend. En het timbre! Dat was nasaal
geworden, waardoor de woorden iets onaangenaam geblaseerds kregen.
Waarschijnlijk verandert in de loop der eeuwen de muziek van alle
talen onmerkbaar, maar iemand die terugkeert na een lange afwezigheid
raakt daardoor van slag: gebogen over zijn bord hoorde Josef een
onbekende taal waarvan hij elk woord verstond.”
Het probleem is daar volgens mij niet dat er iets aan de zender
veranderd is, maar aan de ontvanger. Je antennes staan na weken, laat
staan jaren omringd te zijn door anderstaligen, simpelweg niet meer
gericht op je eigen taal. Enige bijregeling is dan nodig (een
bijregeling die, zoals Kundera vaststelt, niet meer mogelijk is als
de ander daadwerkelijk een andere taal gaat spreken, omdat taal in
essentie een véél uitgebreider medium is dan waar we haar wel voor
aanzien). Zoals misschien ook die schilder, “die Tsjechische
Derain”, die nodig had die na 1989 “in volledige vrijheid” zijn
schilderijen kon maken: “(…) ze waren niet te onderscheiden van
de miljoenen andere schilderijen die toen op de planeet werden
gemaakt; de schilder mocht zich zodoende op een dubbele overwinning
beroemen: hij was volkomen vrij en volkomen gelijk aan iedereen.”
Of, zoals het op een magneet die bij mijn vriendin aan het bord hangt
heet: “Je bent uniek. Zoals iedereen.” (een kwestie waarin
Kundera zich overigens óók even verdiept, in zoverre zelfs dat hij
het heeft over die uniciteit die met de jaren/ervaringen verandert).
Of, misschien, wie weet, handelde die schilder zoals de mensen die op
de tweeënvijftigste verjaardag van de Russische oktoberrevolutie ook
in Tsjechië rode vodden hadden opgehangen: “(…) tegen hun
overtuiging, uit voorzichtigheid, met een vage angst, wat niet wegnam
dat ze uit vrije wil handelden, want niemand dwong hen, niemand
bedreigde hen.” Misschien is vrije wil wel helemaal niet zo vrij,
zou ik daar durven aan toevoegen. Misschien zijn we allemaal wel een
beetje zoals de figuren in dit boek: we verrichten de handelingen die
een schrijver / de schrijvers / niemand in het bijzonder / onze
genenpoel ons voorschrijven, handelingen die de ene filosofische
vraag illustreren en het andere filosofische idee tegenspreken, maar
in ieder geval handelingen waarover we als puntje bij paaltje komt
zelf weinig in te brengen hebben. Misschien lijden we niet, zoals
Josef volgens de auteur, aan “nostalgiegebrek” of – na
correctie – aan “masochistische geheugenvervorming”, misschien
lijden we gewoon aan een in elk geval overdreven eigenwaan.
Nu ja, ik heb niet de bedoeling hier zelf een potje te filosoferen
(en daar wellicht een potje van te maken), maar de filosofische
tussenkomsten van Kundera zetten de aandachtige lezer daar uiteraard
wel toe aan. Wat dan weer een extra pluspunt is. Dát en die pracht
van een vermoede eindscène van een van de personages, de enige scène
waarin Kundera zijn personage lijkt te volgen in plaats van dat dat
personage door hem aan strakgespannen touwtjes wordt vastgehouden:
“Ze bekijkt zichzelf in het spiegeltje en ziet dan dat haar lippen
trekken. Het is een ongecontroleerde beweging, een tic. Ze heeft die
reactie al meerdere malen bij zichzelf geconstateerd en op haar
gezicht gevoeld, maar dit is de eerste keer dat ze het ziet. En nu ze
het ziet, is ze dubbel ontroerd: ontroerd over haar schoonheid en
ontroerd over haar trekkende lippen; ontroerd over haar schoonheid en
ontroerd over de emotie waardoor die schoonheid heen en weer wordt
geschud en vervormd; ontroerd over de schoonheid waar haar lichaam om
treurt. Ze wordt bevangen door een onmetelijk medelijden met haar
schoonheid die er weldra niet meer zal zijn, medelijden met de wereld
die er niet meer zal zijn, die al niet meer bestaat, die al
ontoegankelijk is, want de slaap is daar, voert haar mee, vliegt met
haar weg, hoog, heel hoog, naar die onmetelijke, verblindende
klaarheid, naar de blauwe hemel, de stralend blauwe hemel, het
wolkeloze uitspansel, het laaiende uitspansel.”
Maar misschien herinner ik me van het lezen van dit boek gewoon
andere dingen dan andere lezers, zoals verschillende mensen zich een
gemeenschappelijk verleden (wat het lezen van dit boek dan ook wordt)
anders kunnen en zúllen herinneren: “(…) ze hebben niet dezelfde
herinneringen; beiden hebben een paar kleine situaties uit het
verleden onthouden, maar niet dezelfde; hun herinneringen lijken niet
op elkaar; vinden elkaar niet; en zelfs in kwantitatief opzicht zijn
ze onvergelijkbaar: de een herinnert zich de ander beter dan
omgekeerd; ten eerste omdat het herinneringsvermogen van individu tot
individu verschilt (wat voor beiden nog een aanvaardbare verklaring
is) maar ook (en dat is moeilijker te accepteren) omdat ze voor
elkaar niet even belangrijk zijn”.
Ik zal me in ieder geval bij een volgende keer dat ik een boek van
Kundera tegenkom en het voor een habbekrats op de kop kan tikken,
herinneren dat Onwetendheid me wel bevallen is. Toch waar dat
woord op de titel van dit boek slaat. Waar die titel dan weer op
slaat, mag de lezer zelf achterhalen.
Björn Roose
PS: ik schreef deze boekbespreking vorige week. Toen ik afgelopen weekend een kringwinkel in het Antwerpse bezocht, vond ik daar zowaar… vijf boeken van Kundera. Als om mijn besluit hierboven te testen op z’n waarheidsgehalte. Het spreekt voor zich dat ik die vijf boeken ook effectief gekocht heb.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !