dinsdag 13 februari 2024

Onwetendheid – Milan Kundera (boekbespreking door Björn Roose)

Onwetendheid – Milan Kundera (boekbespreking door Björn Roose)
Ik geef het grif toe: ik had nog nooit eerder een boek van Milan Kundera gelezen.

En ja, De ondraaglijke lichtheid van het bestaan is toch zóóó bekend, maar de meeste mensen hebben daarvan wel de film gezien, niet het boek gelezen, en ik heb geen van beide gedaan.

En nee, ik heb het door de band genomen niet echt voor Zuid-Amerikaanse auteurs. Zuid-Amerikaanse? Maar… Kundera is toch een Tsjech? Klopt. Zoals Pablo Neruda een Zuid-Amerikaan is ondanks zijn Tsjechische familienaam (of toch Tsjechische nom de plume), een naam die hij leende van de Tsjechische schrijver Jan Neruda.

Die ‘a’ op het eind van de naam bracht me dus in verwarring en het feit dat ik nooit eerder een boek van Kundera in een kringwinkel of uitverkoop vond, deed de rest. Sta mij toe dat goed te maken door na het lezen van Onwetendheid dat boek ook te bespreken én er positief over te zijn.

Maar eerst iéts meer over de auteur. Die was inderdaad Tsjechisch, maar verkaste in 1975 naar Frankrijk. Die was inderdaad Tsjechisch, maar niet tussen 1979, het jaar waarin de Tsjecho-Slovaakse regering hem zijn staatsburgerschap ontnam, en 2019, het jaar waarin hij dat terugkreeg van de Tsjechische regering. Die was lid van de communistische partij vanaf 1947 tot hij er in 1950 werd uitgegooid, en opnieuw van 1956 tot hij er in 1970 nog een keer werd uitgegooid. Die was misschien degene die een teruggekeerde ontvluchter verried, maar misschien ook niet (en misschien alleen maar de verrader van een koffer in een hal). Die schreef tot in 1985, het jaar nadat De ondraaglijke lichtheid van het bestaan verscheen, in het Tsjechisch, maar vanaf toen in het Frans. Die ging dat laatste doen omdat Alain Finkielkraut (van wie ik op dit moment geheel toevallig een boek aan het lezen ben) hem tijdens een vraaggesprek vroeg waarom – dixit Wikipedia - “zijn vroegere werk zoveel barokker was”, waardoor hij er achter kwam “dat de vertalers in feite een herschrijving hadden geproduceerd”. Die zag zichzelf als schrijver zonder boodschap (al waren zijn eerste, dichterlijke werken zéér communistisch van aard), maar gaf in zijn werken wel politieke commentaren mee. Die was een vluchteling zonder de wens terug te keren, maar schreef met dit boek, Onwetendheid, wél over vluchtelingen die terugkeren.

Over twee terugkerende vluchtelingen in het bijzonder: Irena en Josef. “Na de val van het communisme wordt de in Frankrijk wonende Tsjechische emigrante Irena”, aldus de flaptekst van deze in 2002 bij Ambo verschenen editie van het in het Frans in 2000 verschenen L’Ignorance, “door haar omgeving gepusht om terug te gaan naar haar geboorteland. Haar vriend Gustaf zet een vestiging van zijn bedrijf op in Praag, ze pendelen heen en weer tussen Frankrijk en Bohemen, en zo maakt Irena opnieuw kennis met haar land van herkomst. Maar het land waarin ze terugkeert is niet het land waaruit ze is vertrokken. Niet alleen is Praag inmiddels onherkenbaar veranderd, voor haar vroegere vriendinnen bestaat zijzelf ook niet meer, of alleen als iemand uit het verleden die ze niet meer is: niemand vraagt naar haar eigen leven in Frankrijk, iedereen neemt als vanzelfsprekend aan dat Praag haar ware ‘thuis’ is. De enige die haar lijkt te begrijpen, is een man die ze op het vliegveld van Parijs ontmoet. Josef, een Tsjechische emigrant die in Denemarken woont en ook voor korte tijd naar Bohemen gaat. Ze herkent in hem de man met wie ze na een feestje bijna een relatie was begonnen – bijna, maar ze zag ervan af omdat ze verloofd was. Nu, jaren later, maken ze een afspraak voor een ontmoeting in Praag, maar eens te meer blijkt: het leven geeft geen tweede kansen.” Dat van die “tweede kansen” is immers, volgens diezelfde flaptekst “een van Kundera’s centrale thema’s: de onmogelijkheid een kans die je hebt laten schieten alsnog te benutten, de onmogelijkheid je leven vanaf een bepaald punt opnieuw te beginnen.”

Wat allemaal wel zo is, maar over het algemeen toch een beetje kort door de bocht. Ten eerste omdat Kundera een overduidelijke post-modernist was, een gegeven dat zich in dit boek zeer sterk uit in de stijl, maar ook in de hele aanpak. Ten tweede omdat zelfs uit de beschrijving van de actie op de flap de échte angeltjes weggelaten zijn. Als ik die flaptekst voorafgaand aan mijn lezing van het boek gelezen had, had ik waarschijnlijk iets gehad van ‘Pfff, hoe verrassend allemaal’ en ‘Wat een voorspelbaar verhaal’, maar Onwetendheid is dus veel meer dan dat en tegelijkertijd minder. Dat laatste wat betreft dat van die “tweede kansen”, een boodschap die Kundera me eerlijk gezegd niet heel erg sterk lijkt te propageren. Zijn werkelijke aandacht lijkt uit te gaan naar al die dingen die een vluchteling (voor de duidelijkheid: géén economische) beheersen als die na een paar decennia de kans krijgt terug naar het beginpunt te gaan.

“Beheersen” inderdaad, want een van de postmodernistische aspecten van dit werk is dat de personages niet echt lijken te leven. Ze zijn poppetjes in de handen van de verteller, ze illustreren de filosofische vragen die hij zichzelf (en de lezer) stelt, ze hebben geen eigen wil. Ze lijken van alles te denken, maar ze voelen op geen enkel moment aan alsof ze meer dan het denkproces van de auteur zijn. En als zijn denkprocessen afgelopen zijn, worden ze na zo’n honderddertig bladzijden ook simpelweg in de vuilnisemmer gedumpt. Of in een vuil bed, een smerige relatie, of een vliegtuig achtergelaten, zo u wil. Uitgebreid illustreren kan ik u dat alles niet echt, maar u zal het wellicht beter begrijpen als ik u bijvoorbeeld volgende regelrechte tussenkomst van de schrijver in het verhaal meegeef: “Toch wist ze heel goed dat haar dochter zich alleen al door haar aanwezigheid verlamd voelde, en ik wil niet ontkennen dat ze heimelijk genoot van haar eigen fysieke superioriteit.” De schrijver als ik-figuur, afstand nemend van zijn personages, maar héél goed wetend wat die denken en voelen dus. Of de schrijver die instructies geeft aan de lezer: “Laten we even teruggaan naar het moment dat Irena met haar man was gestopt aan de oever van de rivier die door een Franse provinciestad liep.”

Misschien zou ik dit niet lusten in een langer verhaal, misschien zou ik het beginnen verafschuwen als ik meerdere boeken van dezelfde auteur las en overal hetzelfde procédé werd toegepast (iets wat ik niet weet aangezien ik alleen dít boek van Kundera heb gelezen), maar hier werkt het op zijn minst niet op de zenuwen (toch niet op de mijne), en het laat de auteur ook toe datgene te doen wat hij volgens mij écht wil doen: zichzelf (en de lezer) de reeds genoemde filosofische vragen stellen. Iets waartoe hij misschien de kans niet zou krijgen als hij die niet ophing aan de kapstok van dit verhaal.

Iemand gaat immers misschien wel een essay lezen over nostalgie, de oorsprong van het woord, de equivalenten of quasi-equivalenten in verschillende talen, het fenomeen in kwestie in de Odyssee, maar er zullen véél minder van dat soort ‘iemanden’ zijn dan van ‘iemanden’ die een boek over Irena en Josef lezen. ‘Iemand’ zal misschien een boutade lezen over vluchtelingen voor het fascisme en vluchtelingen voor het communisme, maar een andere ‘iemand’ zal dat pas doen als die aan een ‘echte’ persoon, desnoods een romanpersonage, wordt vastgehaakt: “Het is onmogelijk Irena’s bestaan in Frankrijk te begrijpen zonder eerst de jaartallen te analyseren. In de jaren vijftig en zestig waren emigranten uit communistische landen niet bijzonder geliefd; de Fransen beschouwden het fascisme toen als het enige echte kwaad: Hitler, Mussolini, het Spanje van Franco, de Latijns-Amerikaanse dictaturen. Pas aan het eind van de jaren zestig en in de loop van de jaren zeventig besloten ze beetje bij beetje ook het communisme als een kwaad te zien, al was het dan een kwaad van lager niveau, laten we zeggen kwaad nummer twee. In die tijd, in 1969, emigreerden Irena en haar man naar Frankrijk. Algauw begrepen ze dat de catastrofe die hun land had getroffen in vergelijking met kwaad nummer één niet bloedig genoeg was om indruk te maken op hun nieuwe vrienden. Het werd hun gewoonte om ongeveer de volgende uitleg te geven: ‘Hoe gruwelijk fascistische dictaturen ook zijn, ze verdwijnen met hun dictator, dus de mensen kunnen blijven hopen. Maar het communisme, dat wordt gesteund door de ontzaglijke Russische beschaving, is voor een land als Polen of Hongarije (om nog maar te zwijgen van Estland!) een tunnel zonder einde. Dictators zijn vergankelijk, Rusland is eeuwig. De ellende van de landen waar wij vandaan komen schuilt in een totale afwezigheid van hoop.’” Geen zinnig mens gaat ooit zo’n stuk tekst uitspreken, zelfs niet “ongeveer”, maar de boodschap (oeps, tóch een boodschap?) komt hoe dan ook beter door als een mens van vlees en bloed ze lijkt te verkopen in plaats van een of andere filosoof.

Zelfs al is die filosoof óók een mens van vlees en bloed, over Odysseus, of over eender wie die twintig jaar lang niet in zijn streek van herkomst is geweest, het volgende zeggen is gewoon duidelijker dan een niét aan een persoon gebonden filosofische beschouwing (en zo zijn er in andere boeken óók): “Twintig jaar lang had hij aan niets anders gedacht dan aan zijn terugkeer. Maar eenmaal thuis begreep hij tot zijn verbazing dat zijn leven, de essentie van zijn leven, zijn kern, zijn schat, zich buiten Ithaca bevond, in de twintig jaar van zijn zwerftocht.” Net zoals voor iedereen die alleen reist in vreemde landen – en afgesneden is van communicatie met het thuisfront, zoals dat tot voor een paar decennia, in gsm- en internetvrije tijden nog het geval was - en dan na zelfs maar een paar weken thuiskomt in plaats van een paar decennia dít herkenbaar is: “Hij at in zijn eentje in het hotel en hoorde om zich heen het geluid van de gesprekken. Het was de muziek van een onbekende taal. Wat was er met het Tsjechisch gebeurd in die schamele twee decennia? Was de klemtoon veranderd? Blijkbaar. Vroeger viel die krachtig op de eerste lettergreep, maar nu was hij verzwakt; de intonatie was er als het ware door ontgraat. De melodie leek monotoner dan voorheen, slepend. En het timbre! Dat was nasaal geworden, waardoor de woorden iets onaangenaam geblaseerds kregen. Waarschijnlijk verandert in de loop der eeuwen de muziek van alle talen onmerkbaar, maar iemand die terugkeert na een lange afwezigheid raakt daardoor van slag: gebogen over zijn bord hoorde Josef een onbekende taal waarvan hij elk woord verstond.”

Het probleem is daar volgens mij niet dat er iets aan de zender veranderd is, maar aan de ontvanger. Je antennes staan na weken, laat staan jaren omringd te zijn door anderstaligen, simpelweg niet meer gericht op je eigen taal. Enige bijregeling is dan nodig (een bijregeling die, zoals Kundera vaststelt, niet meer mogelijk is als de ander daadwerkelijk een andere taal gaat spreken, omdat taal in essentie een véél uitgebreider medium is dan waar we haar wel voor aanzien). Zoals misschien ook die schilder, “die Tsjechische Derain”, die nodig had die na 1989 “in volledige vrijheid” zijn schilderijen kon maken: “(…) ze waren niet te onderscheiden van de miljoenen andere schilderijen die toen op de planeet werden gemaakt; de schilder mocht zich zodoende op een dubbele overwinning beroemen: hij was volkomen vrij en volkomen gelijk aan iedereen.” Of, zoals het op een magneet die bij mijn vriendin aan het bord hangt heet: “Je bent uniek. Zoals iedereen.” (een kwestie waarin Kundera zich overigens óók even verdiept, in zoverre zelfs dat hij het heeft over die uniciteit die met de jaren/ervaringen verandert). Of, misschien, wie weet, handelde die schilder zoals de mensen die op de tweeënvijftigste verjaardag van de Russische oktoberrevolutie ook in Tsjechië rode vodden hadden opgehangen: “(…) tegen hun overtuiging, uit voorzichtigheid, met een vage angst, wat niet wegnam dat ze uit vrije wil handelden, want niemand dwong hen, niemand bedreigde hen.” Misschien is vrije wil wel helemaal niet zo vrij, zou ik daar durven aan toevoegen. Misschien zijn we allemaal wel een beetje zoals de figuren in dit boek: we verrichten de handelingen die een schrijver / de schrijvers / niemand in het bijzonder / onze genenpoel ons voorschrijven, handelingen die de ene filosofische vraag illustreren en het andere filosofische idee tegenspreken, maar in ieder geval handelingen waarover we als puntje bij paaltje komt zelf weinig in te brengen hebben. Misschien lijden we niet, zoals Josef volgens de auteur, aan “nostalgiegebrek” of – na correctie – aan “masochistische geheugenvervorming”, misschien lijden we gewoon aan een in elk geval overdreven eigenwaan.

Nu ja, ik heb niet de bedoeling hier zelf een potje te filosoferen (en daar wellicht een potje van te maken), maar de filosofische tussenkomsten van Kundera zetten de aandachtige lezer daar uiteraard wel toe aan. Wat dan weer een extra pluspunt is. Dát en die pracht van een vermoede eindscène van een van de personages, de enige scène waarin Kundera zijn personage lijkt te volgen in plaats van dat dat personage door hem aan strakgespannen touwtjes wordt vastgehouden: “Ze bekijkt zichzelf in het spiegeltje en ziet dan dat haar lippen trekken. Het is een ongecontroleerde beweging, een tic. Ze heeft die reactie al meerdere malen bij zichzelf geconstateerd en op haar gezicht gevoeld, maar dit is de eerste keer dat ze het ziet. En nu ze het ziet, is ze dubbel ontroerd: ontroerd over haar schoonheid en ontroerd over haar trekkende lippen; ontroerd over haar schoonheid en ontroerd over de emotie waardoor die schoonheid heen en weer wordt geschud en vervormd; ontroerd over de schoonheid waar haar lichaam om treurt. Ze wordt bevangen door een onmetelijk medelijden met haar schoonheid die er weldra niet meer zal zijn, medelijden met de wereld die er niet meer zal zijn, die al niet meer bestaat, die al ontoegankelijk is, want de slaap is daar, voert haar mee, vliegt met haar weg, hoog, heel hoog, naar die onmetelijke, verblindende klaarheid, naar de blauwe hemel, de stralend blauwe hemel, het wolkeloze uitspansel, het laaiende uitspansel.”

Maar misschien herinner ik me van het lezen van dit boek gewoon andere dingen dan andere lezers, zoals verschillende mensen zich een gemeenschappelijk verleden (wat het lezen van dit boek dan ook wordt) anders kunnen en zúllen herinneren: “(…) ze hebben niet dezelfde herinneringen; beiden hebben een paar kleine situaties uit het verleden onthouden, maar niet dezelfde; hun herinneringen lijken niet op elkaar; vinden elkaar niet; en zelfs in kwantitatief opzicht zijn ze onvergelijkbaar: de een herinnert zich de ander beter dan omgekeerd; ten eerste omdat het herinneringsvermogen van individu tot individu verschilt (wat voor beiden nog een aanvaardbare verklaring is) maar ook (en dat is moeilijker te accepteren) omdat ze voor elkaar niet even belangrijk zijn”.

Ik zal me in ieder geval bij een volgende keer dat ik een boek van Kundera tegenkom en het voor een habbekrats op de kop kan tikken, herinneren dat Onwetendheid me wel bevallen is. Toch waar dat woord op de titel van dit boek slaat. Waar die titel dan weer op slaat, mag de lezer zelf achterhalen.

Björn Roose

PS: ik schreef deze boekbespreking vorige week. Toen ik afgelopen weekend een kringwinkel in het Antwerpse bezocht, vond ik daar zowaar… vijf boeken van Kundera. Als om mijn besluit hierboven te testen op z’n waarheidsgehalte. Het spreekt voor zich dat ik die vijf boeken ook effectief gekocht heb.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Ook iets te vertellen ? Ga je gang !