Een titel waarvan zo goed als niemand zal zeggen dat hij er nog nooit
van gehoord heeft, da’s wel duidelijk. De gelijknamige film is
intussen dan wel al 31 jaar oud (hij dateert uit 1993 en is daarmee
drie jaar jonger dan het boek), wat hem in aanmerking zou kunnen
brengen om géén lichtje meer te doen branden bij iets jongere
generaties, maar Steven Spielberg en zijn opvolgers slaagden er in
van de titel zo ongeveer een merk te maken en dinosauriërs bleven
verkopen in de bioscoop: na Jurassic Park volgden The Lost
World: Jurassic Park (1997),
Jurassic Park III (2001),
Jurassic World (2015),
Jurassic World: Fallen Kingdom
(2018), en Jurassic World Dominion
(2022). Alhoewel er dus even een gat viel in de serie tussen
Jurassic Park III (2001) en Jurassic World (2015)
kunnen filmliefhebbers sinds die laatste niet zeggen dat ze al lang
niks meer gezien hebben dat afgrijselijk getrukeerd is, iets waar de
boekenliefhebbers in dit geval beduidend minder last van zullen hebben.
Laat ons immers wel wezen: als de beelden die een boekenliefhebber in zijn
hoofd krijgt bij het lezen van een boek getrukeerd lijken, dan kan
dat alleen maar aan de fantasie van die boekenliefhebber liggen, niet
aan de techniek. Zoals het feit dat zes films over bijtende,
brullende, mensenetende beesten toch wel een béétje overdreven is
alleen maar een probleem is als er niet telkens een (nieuw) publiek
voor gevonden wordt. Iets waar Michael Crichton (overigens overleden
in 2008), alhoewel samen met Spielberg schepper van de franchise,
in ieder geval zijn lezers niet mee verveelde: na voorliggend
Jurassic Park kwam nog wel de sequel genaamd The
Lost World (die dus ook verfilmd werd), maar daarbij hield
Crichton het wat het lezende publiek betreft.
Hoewel tot die laatste categorie behorend, ga ik het zelf echter bij het in
1990 verschenen Jurassic Park (binnen het boek trouwens, zeer
ergerlijk, ‘vertaald’ als “Sauriërpark”) houden. Voornaamste
reden daarvoor: hoewel ik nooit ook maar één van de films gezien
heb, heb ik hier en daar doorheen de jaren al wel een fragmentje
daarvan opgepikt, weet ik hoe de in het boek genoemde dinosaurussen
er uitzien, en werd mijn fantasie door het boek in zó geringe mate
uitgedaagd, dat ik me de film zo ongeveer helemaal kan inbeelden. Het
boek is dan ook geschreven alsof het meteen al bedoeld was om er een
film van te maken, wat ook nauwelijks mag verbazen gezien het feit
dat Crichton toen al jaren bezig was met boeken schrijven waarvan
films gemaakt werden: The Andromeda Strain, Dealing,
Binary, The Terminal Man, The Great Train Robbery,
Eaters of the Dead (beter bekend als The 13th Warrior),
Congo, en Sphere gingen wat dat betreft Jurassic
Park vooraf, en zouden nog gevolgd worden door Rising Sun,
Disclosure, Timeline, en zijn post mortem
gepubliceerde Pirate Latitudes, Micro, en Dragon
Teeth (een prequel op Jurassic Park die kennelijk
nog in de schuif zat) zouden nog volgen. Als die boeken óók
geschreven zijn in de stijl van Jurassic Park kan de
filmkijker zich het boeken lezen besparen en omgekeerd: ik heb nog
nooit een boek gelezen waarin zó letterlijk en soms ‘figuurlijk’,
want zelfs – pakweg – wat op computerschermen getoond wordt (tot
schermdumps toe) wordt ook als tekst/illustratie weergegeven,
aangegeven wordt wat er allemaal gebeurt. Áls er al gedachtengangen
zijn, dan worden die uitgesproken; als er goede of kwade intenties
zijn, dan worden die in je gezicht geduwd; als iemand iets doet, dan
heeft ie daar niet over nagedacht; alle ‘ballast’ die het lezen
van het boek interessanter zou kunnen maken dan het bekijken van de
film is overboord gegooid. Wat niet wil zeggen dat het, voor wie de
film niet gezien heeft, niet af en toe een beetje spannend kan zijn,
maar zelfs die ene reden om dit soort boek te lezen, is er eigenlijk
niet: het ís gewoon niet spannend. En dat ligt óók aan het
filmische van het verhaal: letterlijk álle clichés – want er
waren natuurlijk al films over enge beesten gemaakt vóór Jurassic
Park – worden aangewend: een geweldige intro, rust, actie,
rust, actie, verklaring van de problemen, dromers met geld, doeners
zónder, advocaten die pas een ‘geweten’ krijgen als hun
gewetenloosheid geld dreigt te gaan kosten, wat persoonlijk gelul, de
ene close escape na de andere, de klootzakken of minstens
minder goeden die sneuvelen, een explosieve ‘eindscène’, én –
om maar te zeggen dat er meteen aan een serie werd gedacht –
een open einde. Je hoort zelfs bijna de filmmuziek erbij.
Slechts één van de personages, de wiskundige naar wie van in het begin van
het project niet geluisterd is, heeft werkelijk wat interessants te
vertellen. Hij is de moraalfilosoof, hij is de
intellectuele vulling van dit verhaal, zijn tussenkomsten en de
Inleiding zijn eigenlijk het enige wat dit boek het lezen
waard maakt. Wat die laatste betreft citeer ik graag dit: “Het
einde van de twintigste eeuw is getuige geweest van een
wetenschappelijke gouddorst van verbazingwekkende omvang: de
onstuimige, verwoede haast om genenmanipulatie te gelde te maken. Die
onderneming is zo snel voortgegaan – met zo weinig commentaar van
buiten af – dat men nauwelijks inzicht heeft in de omvang en de
consequenties ervan. De biotechniek belooft de grootste ommekeer in
de geschiedenis van de mensheid te worden. Aan het eind van dit
decennium zal deze meer invloed hebben op ons dagelijks bestaan dan
atoomenergie en computers. Of in de woorden van één commentator:
‘Biotechniek zal het menselijk bestaan in al zijn aspecten
ingrijpend veranderen: onze medische zorg, ons voedsel, onze
gezondheid, ons amusement, ja ons lichaam. Niets zal ooit nog zijn
zoals het was. Biotechniek gaat letterlijk het aanzicht van onze
planeet veranderen.’ Maar de biotechnische revolutie verschilt in
drie belangrijke opzichten van de voorbije natuurwetenschappelijke
omwenteling. Vooreerst heeft zij een brede basis. Amerika ging het
atoomtijdperk in door het werk van één enkel onderzoeksinstituut,
in Los Alamos. Het ging het computertijdperk in door de prestaties
van een tiental ondernemingen. Maar biotechnisch onderzoek wordt nu
alleen in Amerika al verricht in meer dan tweeduizend laboratoria.
Vijfhonderd bedrijven besteden per jaar vijf miljard dollar aan deze
techniek. Ten tweede is veel van het onderzoek ondoordacht of
lichtzinnig. Pogingen om blekere forellen te produceren die in de
stroom beter zichtbaar zijn, vierkante bomen die de kap
vergemakkelijken, en geurcellen die men in kan spuiten, zodat iemand
altijd de lekkerste geur kan uitwasemen, lijken wel grappen, maar
zijn het niet. Ja, het feit dat biotechniek toegepast kan worden op
gebieden die van oudsher onderworpen waren aan modegrillen, zoals
cosmetica en vrijetijdsbesteding, maakt het willekeurig gebruik van
deze krachtige nieuwe techniek nog zorgwekkender. Op de derde plaats
is het werk ongecontroleerd. Niemand ziet erop toe. Het wordt niet
geregeld door federale wetten. Er bestaat geen consequent beleid van
de overheid, in Amerika noch daarbuiten. En omdat de producten van de
biotechniek uiteenlopen van drugs tot landbouwproducten en
kunstmatige sneeuw, is het moeilijk tot een verstandig beleid te
komen. Het meest onthutsend is wel, dat er onder de wetenschappers
zelf geen waakhonden zijn. Het is opmerkelijk dat bijna elke geleerde
die aan genenonderzoek doet, ook betrokken is bij het
biotechniekgebeuren. Er zijn geen onpartijdige waarnemers. Iedereen
heeft er belang bij.”
En er is de laatste dertig jaar niks ten gunste veranderd, zou ik daar
aan toevoegen. De mRNA-‘vaccins’ zijn slechts de nieuwste, maar
zeker niet minder gevaarlijke en hoe dan ook zéér ingrijpende,
toevoeging aan dat verhaal. Aan dat steeds weer als rechtlijnig
verkochte verhaal, een verhaal dat rechtstreeks leidt naar een soort
gouden dageraad, een dageraad die in het verleden ook verkondigd werd
door niet alleen nationaal-socialisten, maar ook door marxisten, en
dat telkens weer op basis van… ‘wetenschappelijke’ argumenten
(iets wat maar al te vaak vergeten/verzwegen wordt). Een
rechtlijnigheid die er volgens de wiskundige (en dat is geen
bedenksel van de auteur) simpelweg niet is: “(…) de chaos-theorie
leert ons (…) dat rechtlijnigheid, die we als vanzelfsprekend zijn
gaan beschouwen op allerlei gebied, van natuurkunde tot
romantechniek, gewoonweg niet bestaat. Rechtlijnigheid is een
kunstmatige manier om de wereld te bekijken. Het werkelijke leven is
geen reeks aaneengekoppelde gebeurtenissen, die een voor een
plaatsvinden, net als kralen aan een halssnoer zitten. Het leven is
in feite een reeks ontmoetingen, waarbij één gebeurtenis de daarop
volgende misschien verandert, op een volkomen onvoorspelbare, zelfs
vernietigende manier (…) Dat is de diepe waarheid over de opbouw
van ons heelal. Maar om een of andere reden blijven we ons koppig
gedragen alsof het niet zo was.”
“Om een of andere reden” zoals in “intellectuele luiheid”, ben ik
dan geneigd te denken. Snelle ‘oplossingen’ zonder na te denken
over gevolgen op de lange termijn. Technische ‘oplossingen’ van
technische mensen. “Hebben geen intelligentie”, zegt de
wiskundige over hen, “Die hebben ‘onintelligentie’, zoals ik
het noem. Ze zien de directe situatie. Ze denken met oogkleppen en
noemen dat ‘concentratie’. Ze zien de consequenties niet. Zo
krijg je een eiland als dit. Door onintelligent denken. Omdat je niet
een dier kunt maken en dan verwacht dat het zich niet als iets
levends zal gedragen. Dat het niet onvoorspelbaar zal zijn. Dat het
niet zal proberen te ontsnappen. Maar dat zien ze niet.” En als
daar dan op gereageerd wordt met “Maar dan zouden we alle
vooruitgang kwijtraken…”: “Welke vooruitgang? (…) Het aantal
uren dat vrouwen aan het huishouden besteden is sinds 1930 niet
verminderd, ondanks alle vooruitgang. Alle stofzuigers, afvalpersen,
vuilverwerking, kreukvrije stoffen… waarom duurt het nog even lang
als in 1930 om het huis schoon te krijgen? (…) Omdat er geen
vooruitgang is geweest (…) Niet echt. Dertigduizend jaar geleden,
toen de mensen in Lascaux grotschilderingen maakten, werkten ze
twintig uur per week om zich van voedsel, kleding en onderdak te
voorzien. De rest van de tijd konden ze spelen of slapen of doen waar
ze zin in hadden. En ze leefden in een natuurlijke wereld, met schone
lucht, schoon water, mooie bomen en zonsondergangen. Denk je eens in.
Twintig uur per week. Dertigduizend jaar geleden.”
Een achteruitgang dus. En zo niet het gevolg, dan toch óndanks de
alomtegenwoordige macht van de wetenschap. “‘Weet je wat er mis
is met wetenschappelijke macht?’ zei Malcolm [de wiskundige, noot
van mij]. ‘Het is een vorm van geërfde rijkdom. En je weet wat
voor kloothommels rijk geboren mensen zijn. Dat kan niet missen. (…)
De meeste soorten macht vereisen een aanzienlijk offer van degene die
die macht wil hebben. Er is een leertijd, een studie die vele jaren
duurt. Wat voor macht je ook wilt. Directeur van het bedrijf. Zwarte
band van karate. Geestelijke goeroe. Wat je ook wilt, je moet er de
tijd, de oefening, de inspanning in steken. Je moet een hoop opgeven
om het te krijgen. Het moet heel belangrijk zijn voor je. En als je
het eenmaal bereikt hebt, is het in je macht. Het kan niet weggegeven
worden: het is in je besloten. Het is letterlijk het resultaat van je
leertijd. Het interessante van dit proces is, dat tegen de tijd dat
iemand het vermogen heeft verworven om met zijn blote handen te
doden, hij ook zo rijp is geworden dat hij daar geen onverstandig
gebruik van maakt. Dat soort macht heeft dus een ingebouwde
zelfbeheersing. Het leerproces om de macht te verwerven verandert je,
zodat je er geen misbruik van maakt. Maar wetenschappelijke macht is
net geërfde rijkdom: verworven zonder leertijd. Je leest wat anderen
gedaan hebben en je doet de volgende stap. Je kunt het al heel jong.
Je kunt heel snel vorderen. Er is geen leertijd die tientallen jaren
duurt. Er is geen meesterschap: oude geleerden worden genegeerd. Er
is geen eerbied voor de natuur. Er is alleen een mentaliteit van vlug
rijk worden, snel naam maken. Oplichten, liegen, vervalsen… het
doet er niet toe. Voor jou niet en je collega’s niet. Niemand zal
je bekritiseren. Niemand heeft normen. Ze proberen allemaal
hetzelfde: iets groots doen, en snel. En omdat je op de schouders van
reuzen kunt staan, kun je vlug iets presteren. Je weet zelfs niet
precies wat je gedaan hebt, maar je hebt al een verslag gemaakt, een
octrooi geregistreerd en het verkocht. En de koper heeft misschien
zelfs nog minder leertijd dan jij. De koper koopt gewoon de macht,
als gebruiksvoorwerp. Het komt bij de koper niet eens op dat er een
leertijd nodig zou zijn.”
Ook bij die koper is het allicht allemaal geloof dat speelt. ‘Follow
the science’ zoals de klimaatactivisten dan hysterisch roepen,
zoals vroeger ‘Volg God’ geroepen werd door volgers van andere
religies. “Het gaat om een westerse houding die vijfhonderd jaar
oud is”, zegt de wiskundige daarover. “Het begon in de tijd dat
Florence in Italië de belangrijkste plaats van de wereld was. Het
grondidee van wetenschap – dat er een nieuwe manier was om de
werkelijkheid te bekijken, dat die objectief was, dat die niet
afhankelijk was van je geloof of nationaliteit, dat die rationeel was
– dat idee was toen nieuw en opwindend. Het bood belofte en hoop
voor de toekomst, en veegde het oude middeleeuwse stelsel van tafel,
dat honderden jaren oud was. De middeleeuwse wereld van feodale
politiek en religieus dogma en verfoeilijk bijgeloof viel voor de
wetenschap. Maar in werkelijkheid was dat, omdat de middeleeuwse
wereld niet meer werkte. Hij werkte economisch niet, intellectueel
niet, en hij paste niet in de nieuwe wereld die opkwam (…) Maar nu
(…) is de wetenschap het geloofsstelsel dat honderden jaren oud is.
En net als vroeger het middeleeuwse stelsel, begint de wetenschap met
de wereld te discorderen. Die wetenschap heeft zoveel macht gekregen,
dat de praktische beperkingen ervan aan het licht komen. In hoge mate
dóór de wetenschap wonen er miljarden van ons op één kleine
planeet, dicht opeengepakt, in contact met elkaar. Maar de wetenschap
kan ons niet helpen besluiten, wat te doen met die wereld, en hoe te
leven. (…) Tegelijk is de grote intellectuele rechtvaardiging van
wetenschap verdwenen. Sinds Newton en Descartes heeft de wetenschap
ons uitdrukkelijk het beeld geboden van volledige beheersing. De
wetenschap beweert de macht te hebben, uiteindelijk alles te
beheersen door haar kennis van natuurwetten. Maar in de twintigste
eeuw is die bewering definitief onderuitgehaald. Op de eerste plaats
heeft Heisenbergs onzekerheidsbeginsel grenzen gesteld aan wat we
over de subatomaire wereld kunnen weten. Nou ja, zeggen we. Niemand
woont in een subatomaire wereld. Als we doorgaan met leven maakt dat
in de praktijk niets uit. Toen stelde Gödel met zijn theorema net
zulke grenzen aan de wiskunde, de formele wetenschappelijke taal.
Wiskundigen dachten altijd dat hun taal een bijzondere inherente
waarheid bezat die voortkwam uit de wetten van de logica. Nu weten we
dat wat we ‘redeneren’ noemen, gewoon een willekeurig spel is.
Het is niet bijzonder op de manier die we dachten. En nu bewijst de
chaos-theorie dat onvoorspelbaarheid in ons dagelijks leven zit. Het
is even alledaags als het onweer dat we niet kunnen voorspellen. En
de grote visie van de wetenschap, honderden jaren oud – de droom
van de totale beheersing – is dus in onze eeuw gestorven. En met
haar veel van de rechtvaardiging, de reden voor de wetenschap om te
doen wat ze doet. En voor ons om ernaar te luisteren. De wetenschap
heeft altijd gezegd dat ze misschien niet nu, maar tenslotte wél
alles zal weten. Maar nu zien we dat dat niet waar is. Het is
opschepperij. Net zo dwaas en ontspoord als een kind dat van een flat
springt omdat het denkt dat het kan vliegen.”
Daar heb ik eerlijk gezegd niet zo heel veel meer aan toe te voegen. Niks
eigenlijk. Behalve uiteraard dat dát, dat beetje filosofie van dat
ene personage (er is nog meer, maar ik ga hier uiteraard niet álles
citeren), lezing van dit boek de moeite waard maakt. Geen angst mocht
u het al in huis hebben en denken dat u uw centen verkeerd heeft
geïnvesteerd: Jurassic Park is wél goed voor een paar uren
hersenloos amusement. Een paar uren méér dan in de bioscoop
natuurlijk. En misschien bent u wel een van die lezers die niet naar
iets anders op zoek is in een boek. Of die alleen maar een boek leest
als ie ‘s zomers op een of ander strand ligt te slurpen van een
tequila. In dat geval: neem het gerust mee, een zeer hoofd zal u er
beslist niet aan overhouden.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !