Eerlijk is eerlijk, deze boekbespreking dankt u aan Johan De Vriendt,
auteur van het door mij eerder besproken Heimweeën,
met wie ik een paar maanden terug samen met Goedele Janssens ook een
vraaggesprek had voor het jongste nummer van TeKoS.
In zijn boek vond ik namelijk verschillende uitgebreide citaten terug
uit Afscheid van Matjora, een roman van Raspoetin uit 1976,
een roman die ik op basis van die citaten toch graag eens zou lezen.
Een roman helaas ook die ik nog niet tegengekomen ben, in
tegenstelling tot voorliggend De laatste termijn, die ik kort
na lezing van Heimweeën in een kringwinkel vond.
Dat gezegd zijnde: ik kan al vele keren boeken van de auteur tegengekomen
zijn, zonder er meer dan een paar seconden aandacht aan besteed te
hebben. Ondanks het feit dat ik intussen toch al een serieuze
hoeveelheid fictie in mijn kasten staan heb, zijn romans niet het
eerste waar ik naar op zoek ga in een bibliotheek, uitverkoop of
tweedehandszaak, en Raspoetin zij me tot voor kort als naam alleen
wat in combinatie met de voornaam Grigori, terwijl dié geen boeken
schreef. Óver die laatste had ik dus wel een boek in mijn kasten
staan, een biografie getiteld – hoe voorspelbaar – Raspoetin
van de hand van Andrej Amalrik (van wie ik in 2015 Dagboek van een provocateur besprak, kort daarna gevolgd door Herinneringen aan mijn kinderjaren van zijn vrouw Guzel Amalrik), maar van die eerste niks.
Dat gezegd zijnde: ik ben niet mistevreden dat ik De laatste termijn
gekocht heb. Dit boek verscheen zes jaar vóór Afscheid van
Matjora, in 1970 (al liet deze Nederlandse vertaling, verschenen
bij Uitgeverij De Arbeiderspers, nog veertien jaar op zich
wachten), en zou voor zijn eerste bekendheid zorgen. “(…) de in
1937 geboren Valentin Raspoetin [verwierf]” met dit boek, aldus de
auteur van de achterflap, “de populariteit die hem tot een van de
meestgelezen schrijvers in het hedendaags Rusland maakte”, maar dat
was dan toch niet te danken aan de officiële reacties: “In een
sovjetrecensie werd meteen geklaagd dat het in dit boek wel leek
alsof er geen sovjetjaren waren geweest. De auteur zou een veel te
somber beeld hebben geschetst van bij voorbeeld invloed en gevolgen
van de geforceerde collectivisatie en van de revolutionaire
omwenteling van het dorpsleven.” En het moet gezegd worden: het
enige werkelijk bevreemdende element in dit boek is voor mij het feit
dat er af en toe wel degelijk verwezen wordt naar het gegeven dat de
roman zich afspeelt binnen Sovjet-Rusland. Voor de rest zou hij zich,
de armoedige omstandigheden en de minder moderne communicatiemiddelen
buiten beeld gelaten, ook nog in ónze tijd en ónze ruimte kunnen afspelen.
In Les nouvelles littéraires, een Frans literair blad dat
ophield te bestaan in 1985, schreef de recensent destijds dat “het
boek (…) op niets ontziende wijze eenzaamheid en armoe
bloot[legt]”, maar was hij toch vooral van oordeel dat “het (…)
het werkelijke Rusland, achter de façade [toont]”, en professor
Carolina de Maegd (overleden in 2012) had het destijds als recensente
voor De Standaard over “de dorpsbevolking” en “een
moderne versie van Schuld en boete”, maar je hoeft beslist
niet té veel fantasie te hebben om dit verhaal te transponeren naar,
pakweg, een hedendaags Vlaanderen, waar dorpen (en vooral
dorpsbevolkingen) nauwelijks nog bestaan, maar “de tegenstelling
oud-nieuw”, waarover de schrijver van de achterflap het heeft, nog
wél, net zoals “de traditie tegenover zogenaamd onvermijdelijke
maatschappelijke ontwikkeling”, en vooral – meer dan ooit – een
gebrek aan tijd en goesting om het eigen leven even op pauze
te zetten en de volle aandacht te geven aan dat van een ander. Of, in
dit geval, aan het einde van dat van een ander.
“(…) het werkelijke Rusland, achter de façade” was in 1970 op dat vlak
hoogstens nog niet zo ver doorgeschoten als het werkelijke
West-Europa of ‘het vrije Westen’ in het algemeen, anders was
Valentin Raspoetin wellicht ook nooit geweest wat Wikipedia er
van maakt, “een typische dorpsschrijver”. Hij kon nog “de
Russische (Siberische) plattelandsmens [tonen], zoals die door de
moderne beschaving zo goed als onaangetast is gebleven, met zijn
bewustzijn van traditie en zijn nauwe natuurverbondenheid” omdat
die er nog wás. Hij kon de “tegenstelling stad-platteland” nog
schilderen omdat die nog zichtbaar was (en niet alleen in een gebrek
aan openbaar vervoer zoals dat tegenwoordig, meer en meer, het geval
is). Maar hij zag ook haarscherp voorbij die overduidelijke fenomenen
– fenomenen die ook geen roman lang zouden kunnen boeien – en
keek naar de relaties tussen mensen die uiteindelijk allemáál op
het ‘platteland’ leefden of geleefd hadden, maar van mekaar
verschilden door de mate van ‘stilstaan’ die ze konden handhaven.
‘Stilstaan’ is immers het hoofdthema van dit boek: “In De laatste termijn
beschrijft Valentin Raspoetin de laatste drie dagen van het leven van
de tachtigjarige Anna, een Siberische boerenvrouw, die in deze dagen
terugblikt en met grote wijsheid filosofeert over leven en dood.
Tevens neemt zij afscheid van haar kinderen, die zich om heel andere
redenen ook op het leven na haar dood voorbereiden. Zij komen er in
de karakteriseringen van Raspoetin niet zo best van af: ze hebben
onderling een slechte verstandhouding en ze hebben hun moeder steeds
spaarzaam opgezocht.” Dat laatste niet omdat ze ruzie hadden met
hun moeder, voor de duidelijkheid, want geen van hen had die, maar
omdat ze niet in staat waren of geen zin hadden hun leven even op
pauze te zetten. Net zomin als ze dat nu, in die drie dagen,
presteren. Eentje, de jongste dochter, komt niet eens opdagen als ze
bericht krijgt dat haar moeder op sterven ligt; een andere, de oudste
dochter, kan geen moment stil zitten; de derde, de ‘middelste’,
gaat een lange wandeling ondernemen door bos en veld en moét per se
terug naar huis voor de derde dag om is; de oudste zoon doet alles
met een kwinkslag af en ziet de tijdelijke vooruitgang van zijn
moeder al als het begin van een nieuw leven; de jongste zoon, die in
het dorp is blijven wonen, jaren voor haar gezorgd heeft en de
anderen het bericht van haar nakende dood heeft gestuurd, verzuipt,
samen met de oudste, de tijdelijke stilstand in de wodka. Zelfs de
oude vriendin van de op sterven liggende moeder wil nauwelijks de
tijd nemen bij haar stil te zitten, want zij moet en zal achter haar
verloren gelopen koe aangaan, desnoods over de bergkam heen. Om maar
te zeggen dat het probleem echt niet beperkt blijft tot de familie en
tot de stadsmensen. Niet eens tot iedereen rónd Anna, want Anna
slaagt er zelfs quasi niet meer tot bewegen in staat niet in halt te houden.
En ja, de kinderen maken het mekaar onderling inderdaad óók lastig,
maar ook dat wordt veroorzaakt door het feit dat ze niet in staat
zijn bij hun eigen gebreken stil te staan. Ze zien die van de anderen
wel, ze werpen ze elkaar in het gezicht, ze seconderen bij aanvallen
van de een op de ander, maar ze wegen ze niet af tegen die van
zichzelf, ze weigeren zelfs volkomen die van zichzelf te zien. Hun
eigen gebreken liggen aan de ‘wereld’, aan de ‘anderen’, aan
het ‘leven’, de gebreken van de ander liggen aan de ander.
Raspoetin toont dat zonder te moraliseren, hij laat de moraal aan de
lezer (waarvoor dank), hij sleept er niet eens een god bij, maar hij
geeft ook alle personages de kans méér van zichzelf te tonen. “Zij
komen er in de karakteriseringen van Raspoetin niet zo best van af”,
schrijft de auteur van de achterflap, maar in deze heeft de recensent
van Les nouvelles littéraires gelijk: “Er blijft bij
Raspoetin echter altijd een groot mededogen en meeleven met de
hardnekkige pogingen van mensen hun waardigheid te handhaven.” Hun
waardigheid en hun – ach, misschien was dat in vroegere tijden niet
eens écht anders – volstrekte onvermogen even een ander leven te
leven, weggerukt te worden, zoals Carolina de Maegd schrijft, “uit
de gewone realiteit en [getransponeerd] naar een haast
bovenzinnelijke wereld”. Aan het einde weet je wat iedereen zou
moeten weten, maar wat iedereen ook hoopt te vermijden: je sterft alléén.
Maar je weet eveneens welke rol Raspoetin voor zichzelf in het verhaal heeft weggelegd. Hij is Michail, de jongste zoon, degene die poogt de stilstand in wodka te verzuipen (waarmee ik voor de duidelijkheid niets gezegd heb over de drinkgewoonten van de auteur, want daar weet ik niets van en die waren er wellicht ook niet), maar ondanks dat ook geprobeerd heeft de beschuldigende vingers naar de jongste dochter, Tantsjora, die niet komt opdagen, af te wenden door ze naar zichzelf te (laten) richten. “‘Het geeft niks moeder,’ zei hij na een lang zwijgen en zuchtte”, schrijft Raspoetin in de laatste pagina’s, “‘Het geeft niks. Daar komen we wel overheen. We leven gewoon verder. Wees maar niet boos op mij. Ik ben natuurlijk een idioot. Ach wat een idioot ben ik,’ steunde hij en stond op. ‘Ga liggen moeder, ga liggen en denk nergens meer aan. Wees niet al te boos op mij. Ik ben een idioot.’” “Het is verbazingwekkend”, schrijft vertaalster Anne Pries in haar Nawoord, “hoe de toen drieëndertigjarige auteur gestalte heeft weten te geven aan een ongeletterde oude vrouw die over een grote levenswijsheid beschikt.” Het is mínder verbazingwekkend als je beseft dat hij de nog wijzere Michail is...
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !