Er zijn zo van die auteurs waarvan ik de naam al eeuwen ken, de faam
evenzeer, maar van wie ik nooit een boek tegenkwam in bibliotheken,
op rommelmarkten, of in boekhandels. H.P. Lovecraft was er zo een en
het heeft toen ik voorliggend boek, Het gefluister in de
duisternis, uiteindelijk aantrof in een kringwinkel dan ook
nauwelijks een week gekost vooraleer ik er aan begon. Niet omdat ik
vreesde dat ik er anders niet meer aan toe zou komen, maar zeg nu
zelf: als je waardering weet op te brengen voor de werken van John Flanders/Jean Ray,
in vroegere tijden de eerste werken van Stephen King hebt verslonden
(de werken die hij schreef onder de naam Richard Bachman), en het
verzamelde werk van Edgar Allan Poe in je boekenkasten hebt staan,
kan je toch onmogelijk een boek van “een van ‘s werelds
voornaamste auteurs van horrorverhalen” (dixit de cover)
lang ongelezen laten liggen een keer je het in je bezit hebt?
Nee, nee, blijf rustig lezen, H.P. Lovecraft (voluit Howard Phillips
Lovecraft) hield zich niet onledig met geschreven versies van slasher
movies, het bloed druipt absoluut niet van tussen de pagina’s,
en er zijn ook nergens zombies of vampieren te bekennen. Net zomin
als doorgaans bij de eerder genoemde John Flanders/Jean Ray, die ik
hierboven niet zomaar vermelde en aan wiens werken - niet in de
laatste plaats het door Hubert Lampo naar het Nederlands vertaalde Malpertuis, maar zeker ook het
in de in 1983 gepubliceerde (en door mij als tiener al griezelend
verslonden) John Flanders Omnibus opgenomen Geheimen van
het Noorden - ik zeer regelmatig moest denken bij het lezen van
de in déze bundel verzamelde verhalen De kleur uit de ruimte,
De lokroep van Cthulhu, Het gefluister in de duisternis,
De bergen van waanzin, Heksensabbat, De bezoeker uit
de duisternis, en De schaduw uit de tijd. Dat Flanders/Ray
(bij de burgerlijke stand bekend als Raymond Jean de Kremer), geboren
in 1887 en overleden in 1964, zich voor die verhalen liet inspireren
door Lovecraft, geboren in 1890 en overleden in 1937, of omgekeerd,
zou ik zelfs niet dúrven suggereren (als ik dat wel doe, riskeer ik
het mogelijk aan de stok te krijgen met een of andere biograaf, zoals
recent het geval was toen ik zulks deed met betrekking tot Johan
Daisne’s De trein der traagheid en C.S. Lewis’ De grote scheiding), maar de heren waren wél
bekend met elkaars werk en publiceerden beiden, voor een deel tijdens
dezelfde periode en af en toe zelfs in eenzelfde nummer, in het
Amerikaanse blad Weird Tales. En gezien Malpertuis pas
verscheen in 1943, zes jaar na Lovecrafts overlijden, en Geheimen
van het noorden pas in 1946, nog eens drie jaar later dus, kunnen
die verhalen alvast geen inspiratie geweest zijn voor Lovecraft, al
merkte Lovecraft wél – en naar verluidt alleen dáár - de in 1934
en 1935 in, het nog steeds bestaande,
Weird Tales gepubliceerde verhalen van Ray op (Nude with a
Dagger, The Graveyard Duchess, The Aztec Ring en
The Mystery of the Last Guest): commentaren van hem op Nude
with a Dagger zijn niet bekend, en van The Aztec Ring vond
hij dat het “routine stuff” was, maar ondanks het feit dat
The Graveyard Duchess wél over vampieren gaat en Lovecraft
niet gek was op dat genre, schreef hij erover dat het verhaal “really
excellent” was, terwijl hij van The Mystery of the Last
Guest vond dat het verhaal “quite notable” en een van
de twee verhalen was die de betreffende uitgave van Weird Tales redde.
Enfin, we wijken af, ik ging het niét hebben over Lovecraft
en Ray/Flanders, maar over Lovecraft en Het gefluister in de
duisternis. Toch nadat ik ook nog even een zijsprongetje gemaakt
heb naar… Metallica.
Op het album Ride the Lightning uit 1984 bracht die groep
namelijk een nummer uit dat dezelfde naam heeft (of toch ongeveer)
als een van de verhalen in deze bundel: De lokroep van Cthulhu,
oorspronkelijk The Call of Cthulhu, werd namelijk The Callof Ktulu.
Een rechtstreekse referentie dus naar Lovecraft, een referentie
waarvan ik me, ondanks het feit dat ik het nummer al enkele decennia
kende, niet bewust was tot ik dit boek las. En niet de énige
referentie ook. Wie even de moeite doet op zoek te gaan naar The
Call of Cthulhu op de Engelstalige Wikipedia zal namelijk
vaststellen dat volgens de auteur(s) van het lemma Cthulhu mythosin popular culture ook de latere nummers The Thing That Should Not Be (verschenen op Master of Puppets), All Nightmare Long (verschenen op Death Magnetic) en Dream No More (verschenen op Hardwired… to Self-Destruct) verwijzen naar
het werk van Lovecraft en… dat de tekstschrijvers van Metallica
verre van de enigen zijn in de “popular culture” die
(regelmatig) verwijzen naar dat werk. Tientallen bands,
uiteraard voor het overgrote deel in het iets hardere genre,
waaronder Black Sabbath, Blue Öyster Cult, Burzum,
Cradle of Filth, Dream Theater, Gwar, Mercyful
Fate, Morbid Angel, Rotting Christ, en John Zorn
passeren de revue en dan hebben we het alleen nog maar over muziek
gehad. Het aantal films, games, televisieseries, strips, én
boeken (onder andere van de al genoemde Stephen King, maar ook van
bijvoorbeeld Terry Pratchett, bekend van de Schijfwereld-serie)
waarin, al dan niet rechtstreeks, naar Lovecraft verwezen wordt, is
gewoon niet op te noemen. De verhalen, zeg maar: de werelden, van
H.P. Lovecraft zijn dus verre van beperkt gebleven tot zijn boeken
(iets waar ook The H.P. Lovecraft Wiki van moge getuigen), wat toch verbazing mag wekken, gezien de auteur
tijdens zijn leven nooit ook maar één boek gepubliceerd heeft gezien.
Niet één? Nu ja, zo goed als geen. Zoals Robert Bloch,
schrijver van het (trouwens als geheel zeer interessante) voorwoord
bij deze uitgave en zelf best bekend vanwege Psycho (de basis
voor Hitchcocks gelijknamige film), schreef: “Behalve in een kleine
Canadese uitgave van Weird Tales was Lovecrafts werk alleen
maar in het buitenland verschenen in de prutserig gedrukte Britse
‘Not at Night’ reeks van Christine Campbell Thompson. Eén
verhaal werd herdrukt in een Amerikaanse bloemlezing maar pogingen om
twee van zijn boeken ingebonden uitgaven te publiceren hadden
gefaald. Buitenlandse vertalingen bestonden helemaal niet. In de
jaren die volgden werd een enkel verhaal voor de radio bewerkt.
Filmmakers waren niet geïnteresseerd; televisie bestond nog niet en
paperback-uitgaven evenmin; Lovecraft was dood en zijn werk feitelijk ook.”
Maar… “de ‘Lovecraft Kring’ van correspondentievrienden bleef
bestaan” en die bleef dappere pogingen ondernemen om “uitgevers
te interesseren om een verzameling van zijn verhalen te publiceren”.
Iets waar ze niet in slaagden, waarop ze dan (in 1939) maar een eigen
vereniging oprichtten, Arkham House (genoemd naar het stadje waarin verschillende verhalen van de auteur
zich afspelen), die als uitgeverij zou actief blijven tot in
het vorige decennium (en pas sinds vorig jaar een onzekere status
heeft: ook de webstek van de uitgeverij is sinds 2023 niet meer te
bereiken), en die uiteindelijk niet alleen het overleven van
Lovecrafts werk maar ook “de oplevende belangstelling” ervoor zou
weten te bewerkstelligen. Dankzij, ere wie ere toekomt, de “erkenning
van de kant van buitenlandse critici kwam Lovecraft – evenals zijn
voorganger, Edgar Allan Poe – tenslotte onder de aandacht van de
gevestigde literaire kringen in Amerika”. “Ten tijde van zijn
dood”, schrijft Bloch, “was hij al wat men nu een ‘cultusfiguur’
zou noemen geworden. Maar de cultus was betrekkelijk klein en had
absoluut geen invloed op eigentijdse critici of uitgevers. Het heeft
jaren gekost om de man en zijn werk onder de aandacht van een groter
publiek te brengen. Tegenwoordig wordt Lovecraft gerekend tot een van
de belangrijkste Amerikaanse schrijvers van fantastische verhalen
[wat me inderdaad een betere benaming lijkt dan “horrorverhalen”,
noot van mij], en wordt hij dikwijls op één lijn geplaatst met Poe.”
Hoewel hij overigens “over het algemeen maar als een schrijver van fantastische verhalen wordt beschouwd, bevat een groot gedeelte van zijn werk meer wetenschappelijke elementen dan veel van wat er tegenwoordig geclassificeerd wordt onder science fiction of – om een duur woord te gebruiken – ‘speculatieve fictie’”, schrijft Bloch ook nog. Wetenschappelijke elementen, inderdaad, maar zijn werk, of minstens élk verhaal in deze bundel, wordt ook gekenmerkt door wat ik een wetenschappelijke manier van schrijven zou noemen. Ook als hij het over oude goden, buitenaardse wezens (dikwijls dezelfde als die oude goden), nachtmerries, waandenkbeelden, vergane of nooit bestaand hebbende steden, enzovoort heeft, doet hij dat in een stijl die descriptief is, voortdurend aangevend dat hij niet weet of het wel klopt, daardoor twijfel zaaiend over waar droom eindigt en werkelijkheid begint. “Zijn vertellers zijn gewoonlijk wetenschapsmensen of geleerden die een hoog intellectueel peil hebben en zich met duidelijk gezag tot de lezer richten. Tegelijkertijd vertonen zij een even duidelijke zwakke plek – ze zijn niet per se dom, maar geneigd tot overdreven voorzichtigheid en staan onzinnig gereserveerd tegenover de fantastische feiten die zij zo overtuigend en objectief ten tonele voeren. Als resultaat worden de lezers er weldra van overtuigd dat hetgeen waaraan zij twijfelen inderdaad een verschrikkelijke waarheid is.”
“En als, aan het eind van het verhaal, de verteller gedwongen wordt
om het bestaan te erkennen van hetgeen schuilgaat achter zijn
gruwelijke zinspelingen, deelt de lezer in de uiteindelijke
verschrikking van de waarheid”, maakt Bloch die paragraaf af, wat
helaas iets is waar ik hem niet in kan volgen. Ik heb wel degelijk
genoten van de verhalen in deze bundel, maar ik moet ook toegeven dat
ik hem niet in sneltreinvaart heb uitgelezen, niet van het uiteinde
van de ene bladzijde meteen naar het begin van de volgende wou verder
lopen. En dat is iets waar precies die wetenschappelijke stijl voor
gezorgd heeft. Die stijl lijkt – en da’s uiteraard, zoals alles
wat ik schrijf, louter een persoonlijk standpunt - namelijk te zorgen
voor een dikke laag veiligheidsglas tussen de lezer en het
geschrevene, een laag die zo dik is dat ze, zelfs als de monsters een
keertje richting dat glas zouden bewegen, wat ze nooit doen, tot
gevolg heeft dat je op geen enkel moment meegesleurd wordt in het
verhaal. Lovecraft schreef in een essay genaamd Supernatural
Horror in Literature dat “kinderen (…) altijd bang zijn voor
donker en mensen met geesten die gevoelig zijn voor erfelijke
impulsen (…) altijd [zullen] rillen bij de gedachte aan verborgen
en peilloze werelden waar een vreemd leven is dat zou kunnen kloppen
in de afgronden achter de sterren of dat op afschuwelijke wijze op
onze eigen aardbol zou kunnen drukken in goddeloze dimensies waarvan
alleen de doden en de maanzieken een glimp kunnen opvangen”, maar
de “goddeloze dimensies” van Lovecraft blijven op verre afstand,
nooit neig je als lezer, Alice-gewijs, through the
looking-glass te stappen.
Laat dat alles u echter niet weerhouden dit boek mee te nemen en te
lezen, mocht u het ergens tegenkomen. Ik zal dat ook niet nalaten als
ik nog ergens ándere verhalen van Lovecraft zou vinden. Het blíjven
immers wel ‘fantastische’ verhalen en als lezer wil je niet per
se zélf nachtmerries overhouden aan de lezing ervan, dus kan dat
veiligheidsglas best meegenomen zijn. Je hóeft niet slecht te slapen
van de schijnbaar aan een of andere vorm van radioactiviteit ten
slachtoffer gevallen “verzengde heide” en vervolgens kwade dromen
te krijgen bij de gedachte aan de wezens die daar verantwoordelijk
voor zijn in De kleur uit de ruimte om het verhaal te
waarderen. Je hoeft je niet te kunnen inbeelden hoe De lokroep van
Cthulhu klinkt om te genieten van dit verhaal over een oude
godheid die – zoals die in Malpertuis – op de een of
andere manier in leven gehouden wordt door zijn aanbidders (een
filosofisch feit waar trouwens ook de tv-serie American Gods op gebaseerd was). Je hoeft geen last te krijgen van kippenvel om
waardering op te brengen voor het feit dat Lovecraft ín zijn boeken
een aantal andere boeken, bijvoorbeeld “het verboden
Unaussprechliche Kulten van Von Junzt” of “de monsterlijke
en verafschuwde Necronomicon van de krankzinnige Arabier
Abdoel Al-hazred”, wist te creëren die ook daarbuiten een eigen
leven gingen leiden, net zomin als je je moét verdiepen in de werken
van Madame Blavatsky om via de verhalen van Lovecraft enige interesse
op te doen voor de theosofie. Je hoeft niet letterlijk te huiveren
bij de gedachte aan aliens die je geest langzaam overnemen en
hem vervolgens van je lichaam scheiden om Het gefluister in de
duisternis te horen, excuseer, te lezen. Je hoeft niet te
klappertanden om van de sterke mix tussen avonturenverhaal en
‘fantastisch’ verhaal te genieten die het op Antarctica spelende
De bergen van waanzin is, of het gedicht To -- -- --.Ulalume: A Ballad van Poe (noch diens Narrative of Arthur Gordon Pym of Nantucket,
trouwens) gelezen te hebben om het citaat daaruit dat in dit verhaal
werd opgenomen te savoureren: “- the lavas that restlessly roll
/ Their sulphurous currents down Yaanek / In the ultimate climes of
the pole - / That groan as they roll down Mount Yaanek / In the
realms of the boreal pole.” Je kán wel lachen met de frase
“Geplet, verbrijzeld, verwrongen en gebroken als zij waren, was hun
gruwelijkste verwonding de afwezigheid van hun hoofd”, maar zelfs
dat soort, allicht ongewilde, grappigheden, verstoren niet de lijn
van Lovecrafts verhalen. Je kan je af en toe een beetje ergeren aan
de zetfouten in deze bij Pantheon in 2015 verschenen
verzameling of aan voortdurend terugkomende bijwoorden als
“cyclopische”, die eigenlijk nergens op slaan, maar dat zijn
slechts kleine schoonheidsvlekjes op een voor de rest vlekkeloze
stijl. Je kan ‘Arkham’ eigenlijk vervangen door ‘Salem’ in
Heksensabbat, maar ook zonder dat je dat doet (zelfs terwijl
de auteur er letterlijk naar verwijst) en zonder dat Lovecraft ook
daar ook maar even uit zijn wetenschappelijk aandoende schrijftrant
valt, is dit een ook nu nog behoorlijk ‘modern’ aandoend
heksenverhaal, mede omdat “Planck, Heisenberg, Einstein en [de
Nederlander, noot van mij] De Sitter” nog steeds niet afgedaan
hebben en omdat The Exorcist, waarover Bloch het ook in zijn
inleiding heeft, hiér helemaal machteloos zou hebben gestaan. Je
hoeft niet noodzakelijk ooit in een pikdonkere kerk rondgelopen te
hebben of (andere) verhalen gelezen te hebben over spookhuizen om de
gotische sfeer (‘gotisch’ zoals in ‘gothic novel’) van
het, trouwens aan de inleider opgedragen, De bezoeker uit de
duisternis te smaken, een gotische sfeer waarbij de
wetenschappelijkheid dan weer zeer goed aansluit. En je kan best
zonder ooit door de woestijn gereisd te hebben de op de rand tussen
droom en werkelijkheid plaatsvindende geestelijke en vervolgens
fysieke ontdekkingstocht van Nathaniel Wingate in De schaduw uit
de tijd op de voet volgen. Dat die je, zoals ook de andere
verhalen in deze bundel, weer bij andere punten in het universum van
Lovecraft brengt, is daarbij méér dan alleen maar een leuke extra.
De samenhangendheid van dat universum is dan ook op zich al reden
genoeg om dit boek aan te bevelen.
Björn Roose
Geen opmerkingen:
Een reactie posten
Ook iets te vertellen ? Ga je gang !